ECLI:NL:RBAMS:2021:759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/13/696219 / KG ZA 21-43
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod op plaatsen van algemene opmerkingen over ouderverstoting in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die in een complexe ouderlijke situatie verwikkeld zijn. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Spaargaren, vorderde onder andere een verbod voor de gedaagde om gedurende 24 maanden contact op te nemen met haar en hun minderjarige kind, alsook het verwijderen van berichten op sociale media die betrekking hebben op ouderverstoting. De gedaagde, bijgestaan door advocaat mr. M. Sliphorst-Dekker, voerde verweer en betwistte de vorderingen van de eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in 2007 zijn getrouwd en in 2011 zijn gescheiden, met een minderjarige zoon die bij de eiseres woont. Eerdere vonnissen hebben al beperkingen opgelegd aan de gedaagde, waaronder een contactverbod dat op 19 november 2020 afliep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiseres, met name het contactverbod en het verbod op het plaatsen van berichten over ouderverstoting, niet konden worden toegewezen. De rechter benadrukte dat het opleggen van een contactverbod een ingrijpende maatregel is die alleen kan worden gerechtvaardigd door zeer aannemelijke feiten. De eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de gedaagde het eerdere vonnis heeft overtreden. Bovendien werd het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagde zwaarder gewogen dan de belangen van de eiseres en het kind, aangezien de gedaagde geen namen gebruikte in zijn berichten. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/696219 / KG ZA 21-43 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 24 februari 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 25 januari 2021,
advocaat mr. K. Spaargaren te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Sliphorst-Dekker te Purmerend.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 10 februari 2021 waren partijen met hun advocaten aanwezig.
Daar is namens [eiseres] de dagvaarding toegelicht. Namens [gedaagde] is verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in 2007 getrouwd en in 2011 gescheiden. Zij hebben samen een kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij [eiseres] .
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 maart 2018 is de omgangsregeling tussen [minderjarige] en [gedaagde] stopgezet, kort gezegd omdat [minderjarige] had verklaard zijn vader niet meer te willen zien. Deze beslissing is op 12 mei 2020 in hoger beroep bekrachtigd.
2.3.
Bij vonnis van 15 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank als volgt beslist:
“5.1 verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis - anders dan via zijn advocaat - persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiseres] en/of [minderjarige] , en/of van een afstand naar [minderjarige] te gaan kijken,
5.2
gebiedt [gedaagde] om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis alle foto's van [minderjarige] en alle berichten op Facebook of andere door hem beheerde internetpagina's, waarop de namen van [minderjarige] en/of [eiseres] , dan wel [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] of andere namen die door [eiseres] voor zichzelf worden gebruikt, worden genoemd, te verwijderen en om deze verwijderd te houden, en verbiedt [gedaagde] om opnieuw soortgelijke berichten te plaatsen,
5.3
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van
€ 100,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken gebod en verbod, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
(…)”.
2.4.
Voor zover de vorderingen van [eiseres] betrekking hadden op het plaatsen van berichten over ouderverstoting in het algemeen, zijn zij afgewezen in het vonnis van 15 mei 2020. Daarbij overwoog de voorzieningenrechter:
“4.5. Het plaatsen van algemene opmerkingen over ouderverstoting kan [gedaagde] niet worden verboden, nu dit een te grote inperking van zijn vrijheid van meningsuiting zou inhouden. Wel kan [gedaagde] zich afvragen in welke mate het doorgaan met het plaatsen van berichten over ouderverstoting, ook als die algemeen gesteld zijn en de namen van [eiseres] en [minderjarige] daarbij niet worden genoemd, in het belang is van [minderjarige] , die die berichten mogelijk te zien krijgt, en of dit zal bijdragen aan contactherstel. (…)”
2.5.
Het vonnis is betekend op 19 mei 2020. De termijn van zes maanden is dus afgelopen op 19 november 2020.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 september 2020 is het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigd en is [eiseres] als verzorgende ouder met het gezag belast.
Daartoe overwoog de rechtbank, tevens kinderrechter, onder meer (p. 5-6 van de beschikking):
“(…) De ouders voeren al tien jaar lang een heftige strijd en van enige (positieve) communicatie tussen de ouders is geen sprake. De ouders zijn niet in staat te handelen in het belang [minderjarige] . De rechtbank acht het noodzakelijk dat in het belang van [minderjarige] deze situatie eindigt.Beide ouders houden vast aan hun eigen werkelijkheid , zonder te reflecteren op hun eigen aandeel daarin. (…)Er is gebleken dat alle hulpverlening die is ingezet niet gewerkt heeft. (…)Wat er van zij, of daadwerkelijk sprake is van ouderverstoting, de rechtbank constateert dat vorenstaande een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van het gezag in de weg staat. Niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, waardoor [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. (…)”
Ook heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] een dwangsom verbeurt bij niet nakoming van de haar eerder opgelegde maandelijkse informatieverplichting.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
A. [gedaagde] te verbieden gedurende 24 maanden na betekening van het vonnis - anders dan via zijn advocaat - persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiseres] en/of [minderjarige] , en/of naar [minderjarige] te gaan kijken;
B. [gedaagde] te gebieden om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis alle foto's van [minderjarige] en alle berichten op Facebook of andere door hem beheerde internetpagina's, waarop de namen [voorkomen– vzr] van [minderjarige] en/of [eiseres] , dan wel [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] of andere namen die door [eiseres] voor zichzelf worden gebruikt, dan wel verwijzingen naar [eiseres] en/of [minderjarige] zoals "mijn ex", "moeder van mijn kind", "mijn zoon" etc., kortom alle verwijzingen naar [minderjarige] of [eiseres] die voor bekenden herleidbaar zijn tot haar of [minderjarige] en alle berichtgeving over ouderverstoting in relatie tot haar en/of [minderjarige] , te verwijderen en deze verwijderd te houden en [gedaagde] te verbieden om opnieuw soortgelijke berichten te plaatsen;
C. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1000,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de gevorderde geboden en/of verboden, tot een maximum van€ 50.000,- is bereikt;
D. met verrekening van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en heeft veroordeling van [eiseres] in de proceskosten gevraagd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] na verloop van tijd het vonnis van 15 mei 2020 steeds vaker gaan overtreden en is hij nadat de termijn van zes maanden na betekening van het vonnis was verlopen (en het contactverbod dus niet meer gold en ook bij overtreding van het verwijderingsgebod/plaatsingsverbod geen dwangsommen meer konden worden verbeurd) weer “helemaal losgegaan” en plaatst hij “met grote regelmaat weer verboden en onrechtmatige berichten over haar en [minderjarige] op social media”. [gedaagde] voert aan dat hij het vonnis heeft nageleefd en dat hij ook daarna geen onrechtmatige of verboden berichten heeft geplaatst. Enig concreet bewijs voor de aantijgingen heeft [eiseres] naar zijn mening niet verschaft; voor het kort geding is geen enkele aanleiding en hij verzoekt dan ook haar in de proceskosten te veroordelen.
contactverbod
4.2.
Vordering A behelst een contactverbod. Het opleggen van een contactverbod is een ingrijpende maatregel. Voor het toewijzen van een dergelijke maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n maatregel kunnen rechtvaardigen.
4.3.
Aan deze hoge eisen is in dit geval niet voldaan. [eiseres] heeft nauwelijks toegelicht hoe het tot 19 november 2020 geldende contactverbod zou zijn overtreden en ook niet waarom een nieuw contactverbod voor maar liefst twee jaar gerechtvaardigd zou zijn.
4.4.
Twee van de door [eiseres] overgelegde producties die van na het vonnis van 15 mei 2020 dateren zouden eventueel kunnen worden opgevat als een vorm van contact opnemen met [minderjarige] :
1) een Facebook bericht van [gedaagde] van 29 juli 202:
“Mijn zoon heeft zijn familie of vader al 4 jaar niet meer kunnen zien. Deze maand wordt hij 15In mijn hart wens ik hem alle geluk voor haar [bedoeld zal zijn: zijn] verjaardag. Er is geen andere manier om hem te feliciteren. Als een moeder weigert te communiceren met de vader en zegt ”dat hij geen contact wil” is het net als haar kind doden (vind ik). Hier is het artikel over hoe een kind zijn identiteit moet ontkennen eindelijk te overleven”
2) een Facebook bericht van [gedaagde] van omstreeks 7 februari 2021:
“Voor mijn zoon, met wie ik naar deze muziek van Jon Hopkins vaak luisterde als we samen op buitenlandse vakanties waren:[afbeelding]
YOUTUBE.COM
Light Through The Veins”.
4.5.
De berichten zijn niet rechtstreeks geadresseerd aan [minderjarige] (op bijvoorbeeld zijn mailadres). De berichten zijn geplaatst op de niet openbare Facebook-pagina van [gedaagde] . [minderjarige] hoeft daar niet op te kijken. Het is niet uitgesloten dat anderen hem op de berichten aanspreken, maar dat is niet voldoende om dergelijke berichten te verbieden. Het eerste bericht kan niet worden aangemerkt als een (voldoende ernstige) overtreding van het contactverbod. Voor beide berichten geldt dat de inhoud niet onrechtmatig is jegens [minderjarige] , althans dat zij alleen of tezamen niet voldoende grond vormen voor een ingrijpende maatregel als een contactverbod, laat staan voor 2 jaar. Iets anders is of het verstandig is van [gedaagde] om dergelijke berichten te plaatsen, maar daar gaat het hier niet om.
Verwijdering berichten van sociale media
4.6.
Het lijkt [eiseres] vooral te gaan om het (her)plaatsen door [gedaagde] van berichten op sociale media over ouderverstoting. Vordering B strekt tot een verwijderingsgebod/plaatsingsverbod op Facebook of andere door [gedaagde] beheerde internetpagina’s van:
- alle foto’s van [minderjarige]
- alle berichten waarop [voorkomen– vzr]:
- de namen van [minderjarige] en/of [eiseres] , dan wel
- verwijzingen naar hen zoals "mijn ex", "moeder van mijn kind", "mijn zoon" etc kortom alle verwijzingen naar [minderjarige] of haar die voor bekenden herleidbaar zijn tot haar of [minderjarige] , en
- alle berichtgeving over ouderverstoting in relatie tot haar en/of [minderjarige] .
4.7.
Het gaat hier om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [eiseres] en [minderjarige] het recht op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Bij de beantwoording van de vraag welk van deze beide rechten in dit geval zwaarder weegt, moeten alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken.
4.8.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt niet dat [gedaagde] na de vonnisdatum nog foto’s van [minderjarige] heeft geplaatst of berichten waarin de namen van [minderjarige] en/of [eiseres] (of een van de andere door haar gebruikte namen) voorkomen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat [gedaagde] dat weer zal gaan doen. Voor zover het gaat om dergelijke uitlatingen is er dan ook geen aanleiding voor toewijzing van vordering B.
4.9.
Wel blijkt uit de stukken dat [gedaagde] in juni, juli, augustus 2020 en februari 2021 berichten over ouderverstoting (onder meer met de hashtag #verstotenvaders) op sociale media heeft geplaatst. Zoals in het vonnis van 15 mei 2020 al is overwogen (zie 2.4), kan het plaatsen van algemene opmerkingen over ouderverstoting [gedaagde] niet worden verboden, omdat dit tot een te grote inperking van zijn vrijheid van meningsuiting zou leiden. Dat geldt ook als [gedaagde] (zoals in een aantal van deze berichten) spreekt over “mijn zoon”, “zijn moeder” en – duidend op [gedaagde] zelf - over “vader” , “dit overkwam niet alleen mij” e.d. Het kan zo zijn dat bekenden van partijen bij het lezen hiervan begrijpen dat het om partijen en [minderjarige] gaat, maar zolang [gedaagde] niet de namen van [eiseres] (of een van de andere door haar gebruikte namen) of [minderjarige] gebruikt, gaat een verbod te ver.
4.10.
[gedaagde] heeft overigens betwist dat het als p. 39 van productie 2 door [eiseres] overgelegde bericht uit 2017 door hem onlangs opnieuw op het internet is geplaatst. Wie hier gelijk heeft kan in het midden blijven, nu ook in dit bericht geen namen van partijen of [minderjarige] zijn vermeld.
4.11.
De slotsom is dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een uitzondering op die hoofdregel is op dit moment geen aanleiding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
verrekent de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH