ECLI:NL:RBAMS:2021:7577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AMS 21/1465
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening compensatie transitievergoeding na beëindiging dienstverband tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cor Millenaar B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Cor Millenaar B.V., had compensatie aangevraagd voor de transitievergoeding die zij aan haar ex-werknemer had betaald. De ex-werknemer was ziek uitgevallen op 24 oktober 2017 en de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 augustus 2019. Eiseres had de ex-werknemer hersteld gemeld op 30 juli 2019, wat leidde tot de herziening van de eerder toegekende compensatie van € 9.595,-. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, stelde dat eiseres geen recht had op compensatie omdat de ex-werknemer niet ziek was op de einddatum van de arbeidsovereenkomst en de periode van ziekte van twee jaar nog niet was verstreken.

De rechtbank oordeelde dat de hersteldmelding van de ex-werknemer op 30 juli 2019 betekende dat hij niet meer arbeidsongeschikt was op het moment van beëindiging van het dienstverband. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor toekenning van de compensatie transitievergoeding niet was voldaan, zoals vastgelegd in artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding onverschuldigd was betaald en dat de verweerder bevoegd was om tot herziening en terugvordering over te gaan. Eiseres had geen recht op de compensatie, en het beroep werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de periode tussen de toekenning van de compensatie en de herziening niet zo lang was dat dit een belemmering vormde voor de terugvordering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1465

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

Cor Millenaar B.V., te Aalsmeer, eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 december 2020 (tezamen: het primaire besluit 1) heeft verweerder de eerdere beslissing waarbij aan eiseres compensatie is toegekend voor de aan haar ex-werknemer [naam 1] betaalde transitievergoeding, herzien en beslist dat eiseres geen recht heeft op die compensatie.
Bij besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de eerder toegekende compensatie ten bedrage van € 9.595,- teruggevorderd. Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een invorderingsbesluit genomen.
Bij besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 2] , [functie] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De ex-werknemer van eiseres is ziek uitgevallen op 24 oktober 2017.
2. Eiseres en haar ex-werknemer hebben op 23 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is neergelegd dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 augustus 2019 en dat eiseres aan de ex-werknemer een beëindigingsvergoeding betaalt van € 7.000,- bruto.
3. Op 30 juli 2019 heeft eiseres de ex-werknemer hersteld gemeld.
4. Eiseres heeft op 14 april 2020 aan verweerder verzocht om compensatie van de door haar betaalde ontslagvergoeding (transitievergoeding). In de aanvraag staat vermeld dat de eerste ziektedag 24 oktober 2017 was, dat de periode van ziekte aaneengesloten was, dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd omdat de ex-werknemer twee jaar ziek is en dat aan hem
€ 9.595,- bruto aan transitievergoeding is betaald.
5. Bij besluit van 12 mei 2020 heeft verweerder aan eiseres € 9.595,- aan compensatie transitievergoeding toegekend. Dit besluit heeft verweerder bij het primaire besluit 1 ingetrokken. Bij een nieuwe beslissing van 10 december 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de ex-werknemer niet ziek was op de einddatum van de arbeidsovereenkomst. De eerder toegekende compensatie moet eiseres terugbetalen.
Standpunten van partijen
6. In het bestreden besluit heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie van de transitievergoeding omdat aan twee voorwaarden hiervoor niet is voldaan. Eiseres heeft de ex-werknemer hersteld gemeld op 30 juli 2019. Dat betekent dat de ex-werknemer niet ziek was op de einddatum van de arbeidsovereenkomst (31 juli 2019). De reden van de hersteldmelding is niet relevant, aldus verweerder. In aanvulling op het primaire besluit stelt verweerder zich verder op het standpunt dat ook niet is voldaan aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst pas opgezegd mag worden wegens langdurige arbeidsongeschiktheid nadat het opzegverbod tijdens ziekte van twee jaar is verlopen.
7. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij heeft het volgende naar voren gebracht. Er zit een lange tijd tussen de toekenning van de compensatie in april 2020 en de herziening. Bij de toekenning is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van mogelijke terugvordering. De toekenning van de compensatie heeft vertrouwen gewekt bij eiseres. De hersteldmelding heeft plaatsgevonden in het kader van de re-integratieplicht; eiseres heeft haar ex-werknemer alleen beter gemeld om de overgang naar een nieuwe werkomgeving voor hem mogelijk te maken. Feitelijk was de ex-werknemer bij het einde van het dienstverband nog steeds arbeidsongeschikt. Eiseres verzoekt om coulance.
Beoordeling door de rechtbank
8. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat het beroep zich richt tegen zowel de herziening van de toekenningsbeslissing als tegen de terug- en invordering.
9. Niet is in geschil dat de eerste ziektedag 24 oktober 2017 is en dat de periode van twee jaar, waarin een opzegverbod wegens ziekte geldt, afliep op 24 oktober 2019. Ook is niet in geschil dat de ex-werknemer op 30 juli 2019 hersteld is gemeld en dat het dienstverband is beëindigd per 1 augustus 2019.
10. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat aan twee voorwaarden voor toekenning van de compensatie transitievergoeding, zoals deze zijn opgenomen in artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek, niet is voldaan. De ex-werknemer was niet meer arbeidsongeschikt bij einde dienstverband en de beëindiging van het dienstverband heeft plaatsgevonden voordat de periode van het ontslagverbod wegens ziekte was verstreken.
11. Dat de hersteldmelding, naar eiseres stelt, in het kader van re-integratie heeft plaatsgevonden om de ex-werknemer een betere start te bieden bij een andere werkgever, laat onverlet dat de werknemer hersteld is gemeld. De rechtbank gaat hier dan ook uit van. Daarbij merkt de rechtbank op dat zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat de ex-werknemer nog ziek was bij het einde van het dienstverband, blijft staan dat de tweejaars- ziekteperiode op 31 juli 2019 nog niet was verstreken. Die periode is een wettelijke eis waarvan verweerder niet kan afwijken. Nu aan de voorwaarden voor compensatie niet is voldaan, is de de aan eiseres toegekende vergoeding onverschuldigd betaald. Verweerder is aldus bevoegd te besluiten tot herziening en terugvordering.
12. Eisers heeft aangevoerd dat verweerder vanwege opgewekt vertrouwen niet tot terugvordering kon overgaan. Dit slaagt niet. Het feit dat verweerder een bedrag heeft toegekend is geen grond om opgewekt vertrouwen aan te nemen, reeds omdat de toekenning is gedaan op basis van een achteraf onjuist gebleken opgave van eiseres. Verweerder heeft ter zitting erkend dat bij de voorbereiding van de eerste beslissing (de toekenning van de compensatie) wel beter onderzoek, onder meer ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst, had moeten plaatsvinden. Dat betekent echter niet dat verweerder die beslissing niet mocht herzien toen die onjuist bleek te zijn. Eiseres heeft in de aanvraag om de compensatie vermeld dat sinds 24 oktober 2017 sprake is van een ononderbroken ziekteperiode en dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vanwege twee jaar arbeidsongeschiktheid. De betaling heeft plaatsgevonden op basis van deze door eiseres gegeven onjuiste informatie.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de periode tussen de toekenning en de herziening van de vergoeding niet zo lang is dat verweerder de vergoeding om die reden niet zou mogen terugvorderen. De geldende wettelijke termijn voor het terugvorderen van een onverschuldigde betaling bedraagt immers op grond van artikel 3:309 BW 5 jaar, nadat bekend is geworden dat onverschuldigd is betaald.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. M.A. Broekhuis en
mr. A.N.R. Pherai, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.