ECLI:NL:RBAMS:2021:7484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
13/232813-21 (A),13/136253-20 (B) en 13/741178-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van vuurwapens en afpersing

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie van categorie 3, alsook aan het medeplegen van afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen: zaak A, waarin de verdachte op 31 augustus 2021 in Amsterdam vuurwapens en munitie voorhanden had, en zaak B, waarin hij op 19 mei 2020 samen met een ander een telefoon van een aangever heeft afgenomen door middel van geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank heeft overwogen dat het adolescentenstrafrecht niet van toepassing was, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de straf verlaagd ten opzichte van de eis, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/232813-21 (A),13/136253-20 (B) en 13/741178-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 3 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A (13/232813-21) en zaak B (13/136253-20) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten aanzien van zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen op 31 augustus 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie van categorie 3. Onder zaak B is - na wijziging op zitting - primair ten laste gelegd dat verdachte zich samen met een ander op 19 mei 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon van [aangever] , door middel van geweld of bedreiging met geweld, dan wel dat hij [aangever] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een telefoon. Subsidiair is dit ten laste gelegd als openlijke geweldpleging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Voor wat betreft zaak A heeft verdachte bekend dat hij het wapen dat is aangetroffen in de woning en de twee wapens die in de gele tas in de berging zijn aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Hoewel verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben van het vuurwapen dat bij medeverdachte [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]) is aangetroffen en van de twee vuurwapens die in de rode tas in de berging zijn aangetroffen, kan ondanks deze ontkenning worden bewezen dat verdachte ook deze vuurwapens voorhanden heeft gehad. Middels de observatie van verdachte zijn namelijk de loopbewegingen van verdachte naar de berging en de ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] gebleken. Vervolgens zijn bij doorzoekingen een dag later, zowel in de woning van [medeverdachte 1] als in de woning en berging waar verdachte verbleef, de ten laste gelegde vuurwapens aangetroffen. Verdere ondersteuning voor de wetenschap van deze wapens kan worden gevonden in de foto’s die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen waarop soortgelijke wapens zijn te zien en de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij het wapen van een ander heeft gekregen.
Ook kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan afpersing (zaak B, primair, tweede cumulatief/alternatief). De verklaring van verdachte - inhoudende dat hij alleen wilde bemiddelen - is niet aannemelijk, gelet op de verklaring van aangever (
hierna: [aangever]) en de Whatsapp-berichten, die op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] (
hierna: [medeverdachte 2]) zijn aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak A bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de twee wapens in de rode tas en het wapen dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen. Wetenschap ten aanzien van deze wapens kan namelijk niet worden vastgesteld. Bovendien dient een partiële vrijspraak te volgen voor alle wapens die in de berging zijn aangetroffen, aangezien niet met goednummers valt te herleiden welke wapens in welke tas zijn aangetroffen.
Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de in zaak B ten laste gelegde diefstal met geweld, dan wel afpersing. Uit de verklaring van getuige [getuige] en de verklaringen van [aangever] en [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris volgt namelijk dat door verdachte geen geweldshandelingen zijn gepleegd. Verdachte had daarop ook geen opzet, omdat hij alleen heeft willen bemiddelen tussen [aangever] en [medeverdachte 2] . Gelet daarop ontbreekt bij verdachte ook het vereist oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel over het onder zaak A ten laste gelegde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap of beschikkingsmacht heeft gehad ten aanzien van de vuurwapens die in de rode tas in de berging en bij [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de vuurwapens in de berging overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de berging open en daardoor voor meer mensen dan verdachte toegankelijk was. Ten aanzien van het wapen dat bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, is niet komen vast te staan wat bij de ontmoeting tussen [medeverdachte 1] en verdachte is overhandigd. Bovendien is een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen, of tussen verdachte en een ander, onvoldoende komen vast te staan, zodat verdachte ook van het ten laste gelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de onduidelijkheid over welke wapens in welke tas zijn aangetroffen en de daarbij horende goednummers, geen partiële vrijspraak oplevert ten aanzien van de wapens die in de berging zijn aangetroffen. Immers zijn in de berging een gele Jumbo tas en een rode Dirk tas aangetroffen met daarin allebei twee dozen inhoudende identieke sets van een klein handvuurwapen en een Zoraki semi automatisch handvuurwapen. De wapens zijn onderzocht en blijken allemaal echte vuurwapens te zijn.
De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens - zijnde de twee vuurwapens in de gele tas en het vuurwapen dat in de woning is aangetroffen - en munitie van categorie 3, zoals omschreven in rubriek 4. Nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:

1.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 november 2021;

2.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met nummer 15271692 van 1 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [nummer verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 16-18.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 15270400 van 31 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [nummer verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 19-27.
4.
Een proces-verbaal van onderzoek met nummer PL1300-2021175342 van 1 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s 41-55.
3.3.2. Het oordeel over het onder zaak B ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Over wat zich die dag heeft voorgedaan zijn verschillende lezingen gegeven.
Op grond van de verklaringen van [aangever] , [medeverdachte 2] en verdachte stelt de rechtbank vast dat op 19 mei 2020 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [aangever] , verdachte en [medeverdachte 2] . Bij het zien van [medeverdachte 2] is [aangever] weggerend en zijn verdachte en [medeverdachte 2] achter [aangever] aangerend. Uit de verklaringen van [aangever] en [medeverdachte 2] blijkt dat [aangever] hierna - in ieder geval door [medeverdachte 2] - is geslagen, waarbij [aangever] op enig moment op de grond is beland. Hierna is [aangever] gevraagd om zijn telefoon af te geven en zijn iCloud gegevens te verwijderen. Bij het ter plaatse komen van verbalisanten zijn verdachte en [medeverdachte 2] weggerend, waarbij bij de aanhouding van verdachte is gebleken dat hij de iPhone van [aangever] onder zich had.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij enkel heeft willen bemiddelen. De rechtbank volgt de verklaring en het daarop gebaseerde standpunt van de raadsvrouw dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte ontbrak, niet. De verklaring van verdachte, dat [aangever] zijn telefoon vrijwillig heeft afgegeven, strookt niet met de daaraan voorafgaande toepassing van geweld. Wat hier ook van zij: het inlossen van een schuld mag niet op deze manier worden afgedwongen. De wijze waarop de telefoon is verkregen heeft geresulteerd in een wederrechtelijke bevoordeling. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank is verder van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft de ontmoeting gefaciliteerd door [medeverdachte 2] te bellen en naar de locatie van verdachte en [aangever] te laten komen. Vervolgens zijn zij samen achter [aangever] aangerend. Terwijl door [medeverdachte 2] geweldshandelingen zijn verricht, heeft verdachte daarbij gestaan en de telefoon in zijn bezit gekregen. Hierna zijn zij bij het zien van de politie samen gevlucht. De rechtbank waardeert dit als een zodanige bewuste en nauwe samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat het ten laste gelegde niet wordt gekenmerkt door het feit dat verdachte fysieke wegnemingshandelingen in de zin van artikel 312 van het Wetboek van strafrecht heeft verricht, maar door het bewerkstelligen dat [aangever] in de situatie terecht is gekomen en dat hij de telefoon aan verdachte heeft moeten afstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van afpersing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op of omstreeks 31 augustus 2021 te Amsterdam, wapens en munitie, waaronder
[adres 2] , box van de woning
- een wapen van categorie III, te weten een pistool, getransformeerd, merk: Zoraki
made by ATAK Arms Ltd, model: 2918-TD, kaliber: 9mm Kort .380 Auto en
[adres 2] , box van de woning
- een wapen van categorie III, te weten een pistool, getransformeerd, merk: BBM,
model: 315 Auto, kaliber: 6.35mm Browning en
[adres 2] , slaapkamer
- een wapen van categorie III, te weten een pistool, getransformeerd, merk: Ekol, model: Firat PA92 Magnum, kaliber: 9mm Kort .380 Auto en munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en), kaliber: 9mm Kort, synoniem .380 Auto;
ten aanzien van zaak B, primair, tweede cumulatief/alternatief:
op 19 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten de [adres 3] ,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, Iphone 11, toebehorende aan [aangever] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- beetpakken van de kraag van die [aangever] en achterna rennen en vervolgens
- slaan en trappen tegen het lichaam van voornoemde [aangever] , terwijl voornoemde [aangever] op dat moment op de grond lag en
- te zeggen dat die [aangever] zijn telefoon moest overhandigen en zijn icloud gegevens moest geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Het voorhanden hebben van meerdere wapens moet als eendaadse samenloop worden gezien, zodat een gevangenisstraf van vijf maanden voor alle wapens, in plaats van per wapen, afdoende is. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van afpersing komt, is daarvoor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, nu door verdachte geen geweldshandelingen zijn begaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft meerdere vuurwapens en munitie voorhanden gehad (zaak A). Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapengeweld.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een afpersing (zaak B). Een dergelijk feit is ernstig, niet alleen omdat het materiële schade oplevert voor het slachtoffer, maar het is algemeen bekend dat een dergelijke straatroof gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 19 en 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het adolescentenstrafrecht (hierna: jeugdstrafrecht) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of als de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Bij de vraag of in deze zaak het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 november 2021. Hierin is opgenomen dat bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor cognitieve beperkingen en dat verdachte een leeftijd overeenkomstige indruk maakt. Pedagogische beïnvloeding lijkt niet meer aan de orde en interventies vanuit het jeugdstrafrecht zijn een gepasseerd station. Geadviseerd is daarom om bij verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Tijdens de zitting zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte verder toegelicht. Verdachte wil zijn VCA diploma halen, zodat wanneer hij in vrijheid wordt gesteld hij direct in de bouw kan beginnen. Ook wenst verdachte meer tijd met zijn dochter door te brengen.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft aangegeven zijn leven op de rit te willen krijgen en dingen zelf te willen gaan doen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte ook middels het volwassenen reclasseringstoezicht met bijbehorende interventies de hulp kan worden geboden die hij nodig heeft om zijn leven verder op te bouwen en het risico op recidive te beperken.
Alles afwegende zal de rechtbank de officier van justitie en het advies van de reclassering volgen en toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Voornoemde uitgangspunten geven bij een straatroof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. Bij het voorhanden hebben van vuurwapens is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden In strafverzwarende zin heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de lokale vuurwapenproblematiek in Amsterdam en de omstandigheid dat verdachte meerdere vuurwapens voorhanden heeft gehad. Een van die wapens lag bovendien in een kamer waar zijn jongere broertje ook verbleef.
Ook het strafblad van verdachte, waaruit is gebleken dat verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder voor een diefstal met geweld is veroordeeld, heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van voornoemd reclasseringsadvies. Hierin is opgenomen dat bij verdachte sprake is van financiële problematiek. Verdachte heeft geen dagbesteding en lijkt geen adequate keuzes te kunnen maken om stabiliteit op te bouwen, ondanks de betroken hulpverlening. De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan is door de reclassering als hoog ingeschat. De reclassering heeft daarom geadviseerd om bij een bewezenverklaring aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden van een meldplicht, ambulante behandeling, een locatiegebod met elektronische controle, een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding.
De rechtbank ziet in voornoemd reclasseringsadvies aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen. De rechtbank zal daarbij aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met [medeverdachte 1] , nu verdachte van het ten laste gelegde medeplegen is vrijgesproken.
Anders dan door de officier van justitie is verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, aangezien verdachte niet degene is geweest die de geweldshandelingen heeft gepleegd en de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet om een hoog recidive risico voor geweldsdelicten bij verdachte aanwezig te achten. Aldus is niet voldaan aan de vereiste dreiging voor de onaantastbaarheid van het lichaam, nodig om dadelijke uitvoerbaarheid te kunnen gelasten.
.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal daaraan de voornoemde bijzondere voorwaarden verbinden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool (omschrijving: g6096259 nabootsing, zwart)
2 1 STK Pistool (omschrijving: g6094583, BBM)
3 1 STK Pistool (omschrijving: g6094575, BBM)
4 1 STK Pistool (omschrijving: g6094599, Ekol)
5 1 STK Pistool (omschrijving: g6094544, ZORAKI)
6 1 STK Pistool (omschrijving: g6094508, ZORAKI)
7 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094594, bbm)
8 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094587, zwart, merk: merkloos)
9 1 STK Wapenkoffertje (omschrijving: g6094591, BBM)
10 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094589, zwart, merk: merkloos)
11 1 DV Patroon uit patroonmag. Ekol
Onttrekking aan het verkeer
De hier voor genoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, dan wel deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 2 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741178-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 april 2019 van de kinderrechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Door de raadsvrouw is bepleit dat uit de stukken is gebleken dat proeftijd van 2 jaren op de datum waarop de onderhavige vordering is ingediend, al langer dan drie maanden was verstreken. Dit betekent volgens de raadsvrouw dat de vordering niet binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 14g, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, is ingediend, zodat dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsvrouw niet, nu artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht, per 1 januari 2020 met de inwerkingtreding van de Wet USB is komen te vervallen. Ondanks dat hiervoor aandacht is geweest in de parlementaire beraadslagingen, is dit niet gecorrigeerd met de Spoedreparatiewet. Het openbaar ministerie is niet op grond van de wet niet-ontvankelijk en de rechtbank ziet in het enkele tijdsverloop ook geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A en zaak B, primair, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B, primair, tweede cumulatief/alternatief:
medeplegen van afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich (uiterlijk) binnen drie dagen na afloop van het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf moet melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 4] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet laten behandelen en moet meewerken aan het uitvoeren van diagnostiek door het forensisch jeugdteam Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. veroordeelde, zolang de reclassering dat nodig acht, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig moet zijn op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 5] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De elektronische controle duurt na onherroepelijk worden van het vonnis maximaal 6 maanden, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.;
4. veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachte [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag medeverdachte 2] 2001, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
5. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt mee aan budgetbeheer;
6. veroordeelde moet meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding via de gemeente voor drie tot vier dagen in de week.
Geeft aan Reclassering Nederland op het adres [adres 4] de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (omschrijving: g6096259 nabootsing, zwart)
2 1 STK Pistool (omschrijving: g6094583, BBM)
3 1 STK Pistool (omschrijving: g6094575, BBM)
4 1 STK Pistool (omschrijving: g6094599, Ekol)
5 1 STK Pistool (omschrijving: g6094544, ZORAKI)
6 1 STK Pistool (omschrijving: g6094508, ZORAKI)
7 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094594, bbm)
8 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094587, zwart, merk: merkloos)
9 1 STK Wapenkoffertje (omschrijving: g6094591, BBM)
10 1 STK Wapenkoffer (omschrijving: g6094589, zwart, merk: merkloos)
11 1 DV Patroon uit patroonmag. Ekol
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van de kinderrechter van 9 april 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een werkstraf van 40 uren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2021.