ECLI:NL:RBAMS:2021:7464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
05.147116.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van medewerkers in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting door een jongere

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jongere, verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van twee medewerkers van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJ) te Nijmegen. De mishandeling vond plaats op 1 december 2019, toen de verdachte in conflict kwam met groepsleider [naam 1]. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 30 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.D. Braber, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft zijn aandeel in de mishandeling stellig ontkend, maar de rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [naam 1] heeft mishandeld door hem te slaan en te schoppen, maar heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging van zwaar lichamelijk letsel, omdat het letsel niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn positieve gedragsverandering, wat leidde tot de beslissing om geen straf op te leggen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 05.147116.20
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [land] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2021.
De rechtbank heeft de strafzaken van verdachte, parketnummers 05.147116.20 en 13.270644.19, tegelijkertijd op zitting behandeld. De zaken zijn niet gevoegd. Dit vonnis heeft slechts betrekking op de verdenking in parketnummer 05.147116.20.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadvrouw, mr. C. Stroobach, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. A. Metselaar, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mw. [naam] , namens Reclassering Nederland naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 december 2019 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, [naam 1]
heeft mishandeld door tegen zijn hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan
en/of te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gescheurde pees in zijn (rechter ring)vinger ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte zich aan het ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt door groepsleider [naam 1] te slaan en te schoppen. De verklaringen van de aangever en de getuigen komen op essentiële punten met elkaar overeen en er is geen reden om aan te nemen dat de medewerkers van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting liegen over hetgeen is gebeurd of hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd De verklaringen van de getuigen zijn dan ook betrouwbaar. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet heeft geslagen en geschopt, maar alleen een duw heeft gegeven is ongeloofwaardig. . De verdachte dient wel te worden vrijgesproken van het zwaar lichamelijk letsel. Uit de medische stukken blijkt dat het herstel ongeveer 3 maanden heeft geduurd en dit valt niet te bestempelen als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Ter terechtzitting heeft verdachte zeer gedetailleerd over het incident verklaard. Verdachte ontkent heel stellig dat hij geschopt en geslagen heeft. Het incident heeft op 1 december 2019 plaatsgevonden en pas op 23 januari 2020 zijn de medewerkers [aangever] , [naam 2] en [naam 1] gehoord. Niet is uit te sluiten dat zij in die tussenliggende periode het incident hebben besproken dan wel samen zijn afgereisd naar het verhoor. Nu zij collega’s van elkaar zijn, zullen zij elkaar, bewust dan wel onbewust, over en weer beïnvloeden in hetgeen zij verklaren. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Mocht de rechtbank daar anders over oordelen, dan heeft de raadsvrouw gelet op de belastende verklaringen van [aangever] , [naam 2] en [naam 1] een voorwaardelijk verzoek ingediend om deze medewerkers als getuigen te horen. Mocht de rechtbank aan dit verzoek voorbijgaan, dan kan de raadsvrouw zich vinden in het standpunt van de officier van justitie dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor zwaar lichamelijk letsel van aangever [naam 1] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 23 januari 2020 heeft [aangever] aangifte gedaan van mishandeling op 1 december 2019 in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting ‘ [naam instelling] ’. Een jongere van de afdeling, verdachte, ging in conflict met groepsleider [naam 1] . Verdachte liep niet mee naar zijn kamer en hierop heeft [naam 1] zijn hand op de schouder van verdachte gelegd om hem met zachte dwang naar zijn kamer te duwen. Op dat moment rukte verdachte zich los en begon hij [naam 1] gericht te slaan en te schoppen. [naam 1] heeft verdachte vastgepakt en hem naar de grond gebracht en hem daar gefixeerd. Een tweede groepsleider, [naam 2] , heeft toen de alarmknop ingedrukt en zijn collega geholpen om verdachte in bedwang te houden. Ten gevolge hiervan heeft [naam 1] een pees afgescheurd. Getuige [naam 2] heeft in zijn verhoor van 23 januari 2020 verklaard dat hij vrij snel het gevoel kreeg dat er iets tussen verdachte en [naam 1] zou gebeuren. Hij bleef daarom steeds een meter of drie achter ze lopen. Hij zag dat [naam 1] zijn hand op de schouder van verdachte legde om hem te begeleiden. Uit het niets begon verdachte [naam 1] te slaan en te schoppen. Hij zag dat [naam 1] direct pijn kreeg aan zijn vinger. Groepsleider [naam 1] heeft op 5 februari 2020 een verklaring afgelegd. Verdachte liep met hem mee naar zijn kamer toen hij hier om vroeg. Toen zij bij zijn kamer stonden, bleef verdachte stilstaan. [naam 1] heeft toen verdachte bij zijn schouder vastgepakt en hem richting zijn kamer geduwd. Toen zij de in de kamer waren begon verdachte hem te slaan en te schoppen. De meeste slagen kon hij afweren, maar sommige raakten zijn arm. Verdachte schopte ook naar zijn lichaam. [naam 2] is er bij gekomen en samen hebben zij verdachte in bedwang gehouden. Bij het afweren van een trap is [naam 1] met zijn rechter ringvinger tegen het scheenbeen van verdachte aangekomen en [naam 1] voelde toen meteen een hevige pijn aan zijn vinger. [naam 1] zag dat het topje van zijn rechter ringvinger loshing.
De rechtbank ziet - anders dan de raadsvrouw - geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [aangever] en [naam 2] . Het feit dat de getuigen op dezelfde dag een verklaring hebben afgelegd doet daar niets aan af; zij zijn apart van elkaar door twee verschillende verbalisanten gehoord. De verklaringen van [aangever] en [naam 2] wijken daarnaast op details van elkaar af, maar zijn op wezenlijke onderdelen voldoende consistent en gelijkluidend. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak om deze personen alsnog een getuigenverklaring te laten afleggen. De verklaring van verdachte daarentegen - dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld - vindt geen steun in het dossier, waarbij de rechtbank tevens in overweging neemt dat verdachte zich in eerste instantie bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het gevolg namelijk het zwaar lichamelijk letsel. Uit het verwijsformulier paramedische interventie d.d. 15 januari 2020 van mevr. Dr. [naam 3] aan de fysiotherapeut blijkt dat bij [naam 1] sprake was van een malletvinger, waarbij het advies is ‘graga afbouwen spalk en opbouwen beweeglijkheid’. Gezien het snelle herstel is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 1 december 2019 te Nijmegen, [naam 1] heeft mishandeld door tegen zijn lichaam te slaan en te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten (in parketnummers 13.270644.19 en 05.147116.20) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 64 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van Reclassering Nederland. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een week niet kunnen werken en wekenlang na het incident aangepast werk moeten verrichten, omdat hij veel last had van zijn rechter ringvinger. De rechtbank vindt het zorgelijk en uitermate kwalijk dat verdachte een discussie met zijn groepsleider over iets eenvoudigs met geweld heeft proberen op te lossen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 20 oktober 2017 en 3 september 2018 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot werkstraffen in verband met een bedrijfsinbraak en heling. Op 23 maart 2021 is verdachte door de meervoudige kamer te Amsterdam veroordeeld tot een forse jeugddetentie van 72 dagen voor afpersing en heling. Tot slot is verdachte recent nog, op 10 augustus 2021, door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren voor opzetheling. De rechtbank zal daarom bij de strafmaat rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente strafadvies van de Raad dateert van 5 maart 2021. De meest recente voortgangsrapportage van Reclassering Nederland dateert van 29 september 2021.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Het gaat nu beter met verdachte. Hij houdt zich aan de afspraken van de hulpverlening, hij is bereikbaar, hij gaat naar school en hij heeft een bijbaan. Gelet op deze positieve ontwikkelingen en de gemotiveerde houding van verdachte tijdens de gesprekken zijn de intensieve behandelinterventies op dit moment niet aan de orde. Er is daarnaast geen sprake van verslavingsproblematiek of psychiatrische problematiek. De Raad adviseert één straf voor beide parketnummers, namelijk een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, met de volgende bijzondere voorwaarden dat hij: onderwijs volgt volgens het rooster, meewerkt aan het traject van begeleid wonen indien de hulpverlening dit noodzakelijk (of wenselijk) acht en meewerkt aan alle hulpverlening die Reclassering Nederland nodig acht.
Reclassering Nederlandheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. In de afgelopen maanden heeft verdachte zich meewerkend opgesteld. Hij komt zijn afspraken na en tijdens de gesprekken geeft hij openheid van zaken over zijn thuissituatie, school en financiën. Verdachte beseft nu dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn keuzes. Hij heeft een aantal toekomstdoelen opgesteld, waar hij de komende periode aan wil werken. Het is vooral van belang dat verdachte in de toekomst de nodige begeleiding krijgt om zelfstandig te kunnen wonen. Tot slot heeft Reclassering Nederland aangegeven dat zij veel contact hebben met de Top-600 regisseur van verdachte, zodat zij tijdig kunnen ingrijpen als er sprake is van zorgelijke signalen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting (fors) in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft de twee strafzaken tegen verdachte niet gevoegd en gaat enkel uit van een strafoplegging in één zaak. Het gaat verder om een zeer oud feit dat zich heeft afgespeeld binnen de muren van de RJJ ‘ [naam instelling] ’. Ter zitting heeft verdachte (en zijn raadsvrouw) uitgebreid toegelicht dat hij na het incident een ordemaatregel opgelegd heeft gekregen en dat hij een gesprek heeft gehad bij de klachtencommissie van de instelling. Verdachte ging ervan uit dat de zaak hiermee was afgesloten. De medewerkers van jeugdinstellingen zijn echter verplicht om aangifte te doen na dergelijke incidenten, ook als de jongeren al gestraft zijn voor hun gedrag. Inmiddels laat verdachte een positieve gedragsverandering zien. Uit de recente rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat verdachte serieus en gemotiveerd bezig is om niet meer in beeld te komen bij de politie. Hij is bereikbaar voor de hulpverlening, hij heeft zijn stage positief afgerond en hij is begonnen met een nieuwe opleiding. Verdachte heeft ook een bijbaan en hij houdt zich aan de afspraken met de werkgever. Het is daarnaast positief dat de moeder van verdachte een woning heeft gekregen via HVO Querido, waar verdachte ook woont en dat zij ondersteuning krijgt om beter aan te sluiten bij de behoeftes van haar kinderen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een sanctie niet (langer) opportuun. Verdachte heeft door eerdere veroordelingen een aantal openstaande werkstraffen die hij in de komende periode nog moet verrichten. Gelet op de huidige hulpverleningstrajecten en de belastbaarheid van verdachte ziet de rechtbank geen pedagogische doelen meer om verdachte (wederom) te veroordelen tot een (on)voorwaardelijke straf. Alles afwegende, ziet de rechtbank aanleiding onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S. Bakir en S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.