ECLI:NL:RBAMS:2021:7460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
13.146739.21 (A), 13.325670.20 (B), 13.010367.21 (C), 13.062075.21 (D), 13.148836.21 (E)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; minderjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zes strafbare feiten. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 2003 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft onder andere diefstal gepleegd van geldbedragen en goederen, en is betrokken geweest bij openlijk geweld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het recente overlijden van zijn moeder, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 130 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 50 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen bromfiets verbeurd verklaard en schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.146739.21 (A), 13.325670.20 (B), 13.010367.21 (C), 13.062075.21 (D), 13.148836.21 (E)
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C, D en E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en mevrouw [persoon 3] , GZ-Psycholoog en de coach van verdachte vanuit de Waag (Topzorg) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 januari 2020 te Amsterdam een geldbedrag van 150 euro en/of een creditcard en/of een bankpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 15 januari 2020 te Amsterdam een geldbedrag van €31,38, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de [verbalisant 4] van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door het onbevoegd gebruik maken van een bankpas en/of daarmee contactloos te
betalen;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
Zaak B
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (in/uit een bedrijfspand, gevestigd aan de [adres 3] ) twee, althans één of meer, laptop(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf BV 6] (gevestigd aan de [adres 3] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Zaak C
hij in of omstreeks 10 september 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meerdere toetsenboarden en/of muizen en/of mobiele telefoons en/of laptops en/of tablets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 2] en/of [naam bedrijf BV 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de [verbalisant 4] van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
Zaak D
Feit 1:
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meerdere laptops en/of laptoptassen en/of een autosleutel, kentekenbewijs en/of een tankpas (behorend bij een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [naam bedrijf BV 4] en/of [naam bedrijf BV 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de [verbalisant 4] van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 11 december 2020 te Amsterdam, een ambtenaar, [hoofdagent 1]
(Hoofdagent van Politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening heeft mishandeld door met (gebalde) (rechter)vuist te slaan/stoten/stompen op/tegen de (linker) slaap, althans het hoofd;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 304 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3:
hij op of omstreeks 16 december 2020 te Amsterdamopzettelijk één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 2] en/of [hoofdagent 3] , beiden Hoofdagent
van politie in Amterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: "Jullie kankermoeder. Kankerlijers. Je moet je bek houden. Ik neuk jullie kankermoeder.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(artikel 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Zaak E
hij op of omstreeks 13 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Bernissestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke [verbalisant 4] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [persoon 7] door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval he lichaam van voornoemde [persoon 7] en/of eenmaal of meermalen (met kracht) te schoppen en/of trappen tegen/op de borst, in elk geval het lichaam van voornoemde [persoon 7] ;
(artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het in zaak A ten laste gelegde

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde (diefstal van de goederen van [persoon 4] )
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden. Getuige [getuige] , de baas van [persoon 4] , heeft een confrontatie gehad met verdachte nadat hij camerabeelden van de diefstal had gezien en heeft een foto gemaakt van het kentekenplaat van de bromfiets waarop verdachte wegreed. De officier van justitie is het daarbij eens met de politieambtenaren die verdachte hebben herkend op de stills van het incident (pagina’s 11, 38 en 40 van het dossier), nu verdachte duidelijk te zien is op de beelden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat er geen wegnemingshandeling te zien op de stills. Uit de aangifte blijkt dat ‘iemand’ contant geld, een creditcard en een ABN AMRO bankpas uit de portemonnee van het slachtoffer heeft gestolen. Op de beelden wordt iemand gezien met een klein wit voorwerp in zijn handen. Dit voorwerp kan niet hetgeen zijn waar het slachtoffer aangifte van heeft gedaan.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van het dossier kan vastgesteld worden dat de spullen van het slachtoffer op 15 januari 2020 tussen 18.09 en 18.13 uur zijn gestolen vanuit het kantoorpand waar zij werkt. Op de camerabeelden is volgens verbalisant [verbalisant 1] te zien dat een persoon, die een zeer sterke gelijkenis heeft met verdachte, om 18:09:23 uur het kantoor binnenloopt en zoekend rond kijkt. Tevens kijkt hij recht in de camera alsof hij daarnaar op zoek is. Vervolgens verdwijnt hij links uit beeld en komt korte tijd later teruglopen met een klein wit voorwerp in zijn linkerhand. Onderweg terug naar de uitgang pakt deze persoon een bruine tas en kijkt er waarschijnlijk in. Na enkele seconden draait deze persoon zich naar links en is te zien dat hij deze keer in zijn rechterhand een lichtkleurig klein voorwerp vasthoudt. Vervolgens loopt de persoon richting de uitgang. De rechtbank stelt allereerst vast dat op de beelden aldus een persoon te zien is die een voorwerp vast houdt. Dit zou een bankpas, creditcard of geld kunnen zijn, al is dit niet met zekerheid vast te stellen. Dat staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft vervolgens naar aanleiding van een aandachtvestiging de persoon op de afbeelding herkend als verdachte. Op deze afbeelding heeft verdachte hetzelfde signalement als door [verbalisant 1] omschreven na het bekijken van de camerabeelden en als te zien op de daarbij gevoegde foto(’s). Van andere personen op de beelden ten tijde van de diefstal is niet gebleken.
Daar komt nog bij de ontmoeting van getuige [getuige] met een persoon die reed op een scooter met het kenteken van de scooter van verdachte. Uit al deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die verantwoordelijk is voor de diefstal. De rechtbank is daarom - met de officier van justitie- van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde (contactloos betalen met de gestolen bankpas)
De officier van justitie heeft betoogd dat onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte degene is geweest die met de bankpas van het slachtoffer [persoon 4] contactloos betalingen heeft verricht, omdat er geen camerabeelden zijn van deze handelingen. Verdachte dient daarom van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw is het eens met de officier van justitie. Zij heeft eveneens vrijspraak bepleit.
Zoals hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de goederen van [persoon 4] heeft gestolen. Vervolgens is er zeer kort daarna gepind met de gestolen bankpas. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal en het pinnen houdt de rechtbank - anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw - het ervoor dat verdachte degene moet zijn geweest die een uur na de diefstal contactloos heeft betaald op drie verschillende plekken. Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.

5.Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal, omdat de stills in het dossier - waarop hij verdachte herkent - erg duidelijk zijn. Er zijn daarnaast voldoende bewijsmiddelen in het dossier, zoals de vier herkenningen van de verbalisanten, die de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal aantonen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Er is op de camerabeelden van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] geen diefstal waar te nemen. Op de stills is te zien dat verdachte het gebouw binnenloopt en even later weer uitloopt. Het klopt dat hij een rugtas draagt, maar de raadsvrouw kan op de stills niet zien dat deze tas ‘gevuld’ is wanneer verdachte het gebouw verlaat. Tot slot zijn alleen de camerabeelden van de toegangsdeur aan het dossier toegevoegd. Het is daarom de vraag of verdachte wel op de vijfde verdieping van het gebouw is geweest, waar de diefstal van de laptops heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 31 augustus 2020 heeft het slachtoffer [persoon 8] aangifte gedaan van diefstal uit het kantoor van het bedrijf [naam bedrijf BV 6] waar zij werkzaam is. Op de camerabeelden van het gebouw is te zien dat een man op 24 augustus 2020 omstreeks 18:00 uur op een Piaggio scooter een rondje op de parkeerplaats voor het gebouw rijdt en omstreeks 18.29 uur het gebouw via de hoofdingang binnenloopt. De man loopt naar de achterzijde van het gebouw en neemt bij de branddeur de trap, mogelijk naar de vijfde verdieping. Op de beelden is te zien dat het alarm om 18.43 uur afgaat en dat de man om 18.45 uur het gebouw uitloopt via de hoofdingang aan de voorzijde van het gebouw. De beschrijving van de camerabeelden door aangever komt overeen met de beschrijving van verbalisant [verbalisant 8] die de beelden ook heeft bekeken. De man op de beelden is door vier verbalisanten herkend als verdachte. Het gaat om heldere beelden, de verbalisanten kennen verdachte, zijn hem geregeld en recent tegengekomen en hebben duidelijk beschreven op basis waarvan zij hem herkennen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat - ondanks dat de wegnemingshandeling niet op de camerabeelden te zien is, hetgeen zeker niet aan een bewezenverklaring in de weg staat - uit de aangifte, de beschrijving van de camerabeelden en de herkenningen van de verbalisanten geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat verdachte degene is geweest die de laptops uit het bedrijf [naam bedrijf BV 6] heeft weggenomen. Ook dit feit acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.

6.Beoordeling van het in zaak C ten laste gelegde

Volgens de officier van justitie is er voldoende bewijs in het dossier dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak op 10 september 2020. Verdachte voldoet aan het signalement van NN1, de dader met een mes, en er is sprake van eenzelfde modus operandi als bij de inbraak van 11 december 2020 (zoals ten laste gelegd in zaak D), die verdachte heeft bekend. De bewijsmiddelen van deze inbraak - met name de stills waarop verdachte ook volgens de officier van justitie herkenbaar te zien is - dragen bij aan de bewezenverklaring van het in zaak C ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van een kenmerkende modus operandi. Op de camerabeelden is te zien dat NN1 (verdachte) en NN2 (medeverdachte [medeverdachte] ) zich omstreeks 18.00 uur in het bedrijfspand bevinden. Het wegnemen van diverse spullen is echter niet vastgelegd. Verdachte heeft verder niets te maken met de tweede inbraak, die door NN3 en NN4 zijn gepleegd, aangezien hij na 19:12 uur niet meer in beeld komt. Tot slot wordt op pagina 20 van het dossier (de extra stills van de inbraak) door verbalisanten aangegeven dat verdachte degene is met een doos in zijn handen, maar deze stills komen niet terug in de processen-verbaal van herkenningen, nog daargelaten dat niet te zien is wie dat is.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden volgt dat er op 10 september 2020 twee verschillende inbraken hebben plaatsgevonden in de [adres 1] , één omstreeks 17:53 uur en de ander om 21:00 uur. Bij deze inbraken is een grote hoeveelheid apparatuur weggenomen. Op basis van de stills van de beelden, de herkenningen en de eigen waarneming stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak. Daartoe is het volgende van belang. Op het beeld op pagina 17 is een persoon te zien die volgens waarneming van de rechtbank, zoals ter zitting besproken, grote gelijkenissen vertoont met de persoon op de still die de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben herkend als verdachte. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die samen met de medeverdachte om 17.53uur het pand is binnengegaan. Op de stills van de camerabeelden is te zien dat zij allebei, anders dan NN3 en NN4 die het pand om 21.04 betreden, witte schoenen aan hebben. Blijkens de aangifte en de stills bij de herkenningen is verdachte degene die middels een mes de nooddeuren opent en zo toegang krijgt tot alle kantoren. Daarbij bevat het dossier een extra still met daarop een persoon, met witte schoenen, die met een grote doos in zijn handen om 19:30:39 uur langs een van de camera’s loopt op de bovenverdieping. Deze still is weliswaar niet scherp, maar is duidelijk genoeg om NN3 en NN4 uit te sluiten, aangezien deze verdachten niet aan het signalement van de daarop afgebeelde persoon voldoen, zij droegen beiden namelijk geen witte schoenen, en pas anderhalf a twee uur later in dit bedrijfspand worden gezien. Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

7.Beoordeling van het in zaak D ten laste gelegde

Ten aanzien van het in zaak D onder 1 (inbraak uit een bedrijfspand op 11 december 2020) en 3 (belediging van de verbalisanten) ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde inbraak en de belediging van de verbalisanten kunnen worden bewezen, omdat verdachte deze feiten heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde (mishandeling van een verbalisant):
De officier van justitie heeft betoogd dat de ten laste gelegde mishandeling op de verbalisant [verbalisant 5] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de aangifte blijkt dat verbalisant [verbalisant 5] op 11 december 2020 omstreeks 21.16 uur een melding kreeg over een inbraak op heterdaad op de [adres 2] . De dader zou op een scooter zijn weggevlucht voor de politie en er zou een achtervolging gaande zijn richting de Haarlemmerweg, waar [verbalisant 5] zich op dat moment bevond. Kort daarna zag [verbalisant 5] de scooter zijn kant op komen en samen met een collega heeft hij de scooter kunnen afsnijden, beiden met hun eigen dienstvoertuigen. De bestuurder, verdachte, kwam ten val en lag met zijn rug op de grond. In een voorafgaand proces-verbaal hebben [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hierover geverbaliseerd dat nadat hij uit het dienstvoertuig stapte, hij zag dat de scooter ten val kwam, doorgleed en het portier van zijn dienstvoertuig raakte, die daardoor met behoorlijke kracht tegen zijn hoofd aankwam. [verbalisant 5] is daarna over verdachte heen gebogen en hij heeft met zijn handen het hoofd van verdachte gefixeerd om het opstaan te voorkomen. Op dat moment zag [verbalisant 5] dat verdachte met zijn rechtervuist uithaalde richting het hoofd van [verbalisant 5] . [verbalisant 5] voelde dat de vuist van verdachte op zijn linkerslaap terecht kwam. [verbalisant 5] voelde direct pijn aan de linkerzijde van zijn hoofd en de pijn bleef aanhouden en werd erger. Om het verzet van verdachte te stoppen heeft hij verdachte zelf ook een klap gegeven en daarbij heeft hij letsel opgelopen aan zijn linker ringvinger. In de medische letselverklaring is het volgende hierover opgenomen:
“Zwelling / hematoom centraal frontaal, drukpijnlijk. Eveneens excoriatie en zwelling temporaal links. Geen verdenking of fractuur. Geen liquorrhoe, hematorrhoe.”Uit de foto’s van het letsel blijkt ook dat [verbalisant 5] een wond heeft op zijn linkerslaap en op zijn voorhoofd.
Ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat het klopt dat hij op 11 december 2020 een inbraak heeft gepleegd en dat hij op de vlucht was voor de politie. Hij negeerde alle stoptekens en voor zijn gevoel kon hij niet meer afremmen voor de twee politievoertuigen die hij opeens zag. De scooter klapte tegen de autodeur en de autodeur klapte vervolgens tegen het gezicht van verbalisant [verbalisant 5] die was uitgestapt. Verdachte heeft daarbij meermalen benadrukt dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen [verbalisant 5] en dat hij zich gelijk heeft overgegeven. Het was juist verbalisant [verbalisant 5] die als eerste sloeg volgens verdachte, terwijl er ook nog 6 of 7 agenten waren.
De rechtbank acht de lezing van aangever – in tegenstelling tot die van de verdachte – in overeenstemming met de overige bewijsmiddelen. De klap tegen de autodeur en de vuistslag tegen de linkerslaap van [verbalisant 5] worden ook geverbaliseerd door [verbalisant 6] . Daarnaast heeft [verbalisant 5] letsel op twee plekken, namelijk op zijn voorhoofd en linkerslaap. Dit komt overeen met de verklaring van [verbalisant 5] dat hij zowel de autodeur tegen zijn hoofd heeft gekregen als een vuistslag tegen zijn linkerslaap. Het letsel op twee plekken komt niet overeen met de verklaring van verdachte dat er alleen een autodeur tegen het gezicht van verbalisant [verbalisant 5] is gekomen. De rechtbank is daarom - met de officier van justitie- van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

8.Beoordeling van het in zaak E ten laste gelegde

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de openlijke geweldpleging. Op grond van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft geslagen. Verdachte lijkt alleen te hebben gehandeld en hij kan daarom slechts veroordeeld worden voor mishandeling, maar dit is niet aan hem ten laste gelegd.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende af. Uit de aangifte van [persoon 7] volgt dat zij na een woordenwisseling met verdachte werd aangevallen door een jongen uit de groep jongens die verdachte die dag hielp met verhuizen. Zij zag en voelde dat deze jongen, NN1, meerdere klappen en trappen in haar gezicht gaf. Een andere jongen, NN2, begon haar ook met gebalde vuisten in haar gezicht te slaan. Op dat moment stond verdachte 1,5 meter van haar vandaan. Verdachte rende naar haar toe en hij gaf haar met zijn rechterbeen een harde trap tegen haar borst. Zij vloog tegen de openstaande portier van haar brommobiel aan en werd gelijk daarna weer door verdachte getrapt. Zij viel op de grond en zag dat haar buurman naar buiten kwam en tegen de jongens begon te schreeuwen. De jongens renden vervolgens weg. [persoon 7] zag dat haar neus flink aan het bloeden was door de klappen van NN1 en NN2 en zij voelde dat haar gezicht opgezwollen was. Uit de brief van de huisarts blijkt dat [persoon 7] als gevolg van het incident diverse zwellingen en donkere verkleuringen rondom haar oog, wang en neus heeft opgelopen. Tevens had ze diverse kneuzingen en drukpijn in haar polsen. Haar letsel wordt ook bevestigd door de foto’s van haar gezicht, die aan het dossier zijn toegevoegd.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer tweemaal heeft getrapt - hij weet niet meer precies waar -, maar hij heeft zeker niet haar gezicht geraakt. Verdachte heeft verder niets willen verklaren over (het aandeel van) zijn medeverdachten bij het ten laste gelegde.
Op de stills van de beschikbare videobelbeelden is het incident weliswaar niet te zien, maar de rechtbank ziet verdachte met meerdere jongens, die aan het signalement voldoen dat het slachtoffer heeft beschreven.
Gelet op de aanwezigheid van de groep rondom verdachte, de verklaring van verdachte en het letsel van het slachtoffer heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaring van het slachtoffer dat zij door meerdere jongens is geslagen. Het letsel van slachtoffer is te talrijk en kan niet door de twee trappen van verdachte zijn veroorzaakt. Op grond van deze feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten als groep, en dus gezamenlijk, openlijk geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer. Het tenlastegelegde openlijk geweld is aldus wettig en overtuigend bewezen.

9.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 15 januari 2020 te Amsterdam een geldbedrag van 150 euro en een creditcard en een bankpas, toebehorende aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 15 januari 2020 te Amsterdam een geldbedrag van € 31,38, toebehorende aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door het onbevoegd gebruik maken van een bankpas en daarmee contactloos te betalen;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 24 augustus 2020 te Amsterdam, uit een bedrijfspand, gevestigd aan de [adres 3] , laptops, toebehorende aan [naam bedrijf BV 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 10 september 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, toetsenborden en muizen en mobiele telefoons en laptops en tablets, toebehorende aan [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde:
op 11 december 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, laptops en laptoptassen en een autosleutel, kentekenbewijs en een tankpas (behorend bij een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [persoon 5] en [persoon 6] en [naam bedrijf BV 4] en [naam bedrijf BV 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde:
op 11 december 2020 te Amsterdam, een ambtenaar, [hoofdagent 1] (Hoofdagent van Politie), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met gebalde rechtervuist te stoten tegen de linkerslaap;
ten aanzien van het in zaak D onder 3 ten laste gelegde:
op 16 december 2020 te Amsterdam opzettelijk meerdere ambtenaren te weten [hoofdagent 2] en [hoofdagent 3] , beiden Hoofdagent van politie in Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Jullie kankermoeder. Kankerlijers. Je moet je bek houden. Ik neuk jullie kankermoeder”.
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde:
op 13 januari 2021 te Amsterdam, openlijk op de Bernissestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 7] door meermalen met kracht te slaan en te stompen in het gezicht en het hoofd en meermalen met kracht te trappen tegen de borst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

10.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

11.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

12.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

13.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals die door de hulpverlening zijn geadviseerd (inclusief het meewerken aan het traject van begeleid wonen bij Viittaa of een soort gelijke instelling die mogelijk gefinancierd zal worden door de gemeente) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Voorts dient aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouwheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die voldoende aanleiding geven om in de positieve zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. In de afgelopen jaren is het gezin regelmatig in beeld gekomen bij diverse hulpverleningsinstanties. Verdachte was nog erg jong toen hij in de Koppeling werd geplaatst. Dit is erg schadelijk voor hem geweest, omdat de uithuisplaatsing destijds veel te lang heeft geduurd. Verdachte heeft het gevoel dat zijn jeugd van hem is afgenomen en mogelijk kan hij daarom niet de gevolgen van zijn keuzes inschatten. Daar komt nog bij dat de moeder van verdachte vorig jaar is gediagnosticeerd met de ziekte kanker en dat zij vlak na de diagnose is overleden. Als gevolg hiervan moest verdachte begin dit jaar zijn ouderlijk huis verlaten. Op dit moment is hij nog steeds dakloos, omdat hij geen familieleden heeft die hem kunnen opvangen. Het is dan ook zorgelijk dat het de hulpverlening nog steeds niet is gelukt om een geschikte woonplek voor verdachte te vinden en dat een jongen van 17 jaar (met een zeer belast verleden) na het overlijden van zijn moeder zelf zijn administratie heeft moeten regelen. Verdachte heeft maandenlang geen inkomen gehad, zijn uitkering zou geregeld worden door Levvel, maar om onbekende redenen is dit niet tijdig gebeurd. Verdachte maakt zich ook veel zorgen over de opvoeding van zijn broertje. Inmiddels zijn de hulpverleningstrajecten voor verdachte en zijn broertje gestart en probeert verdachte zich aan alle regels en afspraken te houden. Zo is hij altijd bereikbaar voor zijn begeleiders, hij is open en eerlijk tijdens de behandelingen en hij stimuleert zijn broertje om op het rechte pad te blijven. Het liefst zou verdachte zelf voor zijn broertje willen zorgen, maar hij beseft ook dat hij een aantal stappen moet zetten voordat daar sprake van kan zijn. Rekening moet ook worden gehouden met het feit dat verdachte - ondanks de heftige gebeurtenissen van de afgelopen periode - na de laatste verdenking van 13 januari 2021 niet meer in beeld is gekomen bij de politie. Hij heeft met behulp van zijn begeleiders een aantal toekomstdoelen opgesteld, waar hij de komende periode aan wil werken. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De nadruk dient vooral te liggen op de geadviseerde trajecten (met name wat betreft het wonen en het aflossen van zijn schulden), zodat verdachte de juiste stappen vooruit kan zetten. Een onvoorwaardelijke werkstraf naast de voorwaardelijke jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, heeft geen toegevoegde waarde meer. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan is een matiging van aantal uren op zijn plaats zodat verdachte niet wordt overvraagd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een jaar tijd schuldig gemaakt aan het plegen van een forse reeks aan strafbare feiten. Zo heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan tweemaal een inbraak uit een bedrijfspand, waarbij een grote hoeveelheid spullen (laptops, tablets, muizen, toetsenborden, mobiele telefoons) is weggenomen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat stelen uit een bedrijfspand voor hem ‘iets anders’ is dan een woninginbraak, omdat bedrijven vaak goed verzekerd zijn en de schade vergoed zullen krijgen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. Hij lijkt niet te beseffen dat zijn handelen een enorme impact heeft op diverse partijen. Allereerst op de bedrijven zelf, die daardoor hun werk niet kunnen doen of die door de wijze van inbreken niets uitgekeerd krijgen van hun verzekering bijvoorbeeld. Of voor anderen die met de bestolen bedrijven samenwerken. Naast deze inbraken heeft verdachte ook tweemaal een diefstal gepleegd en met de gestolen pas van één van de slachtoffers op meerdere plekken contactloze betalingen verricht. Dit heeft financiële gevolgen gehad voor de slachtoffers, maar daar heeft verdachte zich geen moment om bekommerd. Daarnaast heeft verdachte meerdere politieagenten beledigd door hen met ‘kanker’ uit te schelden. Een van de verbalisanten voelde zich in het bijzonder beledigd, omdat hij ook gediagnosticeerd is geweest met de ziekte kanker. Tot slot heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging van zijn toenmalige buurvrouw [persoon 7] . Tijdens de verhuizing van verdachte is het slachtoffer door verdachte en zijn vrienden met gebalde vuisten geslagen in haar gezicht en zij is meermalen getrapt tegen haar borst.. Het slachtoffer was erg bang dat er represailles zouden plaatsvinden. Na het incident heeft zij zich onveilig gevoeld in de buurt en in haar huis. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij door zijn buurvrouw is ‘uitgelokt’ en ‘getriggerd’, omdat zij elkaar al jarenlang dwars liggen. Zelfs als dit waar zou zijn, dan nog is het onacceptabel en uitermate kwalijk dat verdachte het kennelijk nodig heeft gevonden om op deze manier afscheid van haar te nemen. Tot slot geeft het handelen van verdachte (en zijn mededaders) een onveilig gevoel voor de mensen die in de buurt wonen en hier mogelijk getuige van zijn geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 13 augustus 2019 en op 20 oktober 2020 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten, belediging van politieambtenaren en wederspannigheid. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot is ter zitting gebleken dat verdachte nog diverse geldboetes moet betalen voor een aantal verkeersovertredingen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente strafadvies van de Raad dateert van 20 mei 2021. De meest recente rapportage van de WSS dateert van 15 juli 2021.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. De Raad heeft veel zorgen over verdachte en vindt het belangrijk dat hij zijn sociale en algemene vaardigheden vergroot en zijn probleemoplossend vermogen versterkt, zodat de kans op herhaling wordt voorkomen. De Raad wil meer inzicht in de vrienden van verdachte, zodat hij begeleid kan worden bij het maken van goede keuzes. Het is noodzakelijk dat niet alleen verdachte, maar ook zijn broers de nodige begeleiding krijgen, omdat zij erg aan elkaar gehecht zijn en verder geen familieleden hebben. Tijdens de gesprekken met de begeleiders wordt gezien dat verdachte veel behoefte heeft aan rust, duidelijkheid en structuur. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, met de volgende bijzondere voorwaarden dat hij: meewerkt aan het vinden van een passende en structurele dagbesteding, meewerkt aan het vinden van een vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan of sport (of een andere vorm van een dagbesteding), meewerkt aan individuele forensische behandeling van Topzorg van de Waag of een soortgelijke aanbieder, meewerkt aan ambulante begeleiding van Levvel of een soortgelijke aanbieder, meewerkt met het begeleid woontraject, te weten Viittaa, dan wel een andere instelling voor begeleid wonen die de WSS passend vindt (die mogelijk gefinancierd zal worden door de gemeente) en zich houdt aan alle aanwijzingen van de WSS. Gelet op de turbulente jeugd van verdachte en de onzekere situatie waarin hij zich al een lange periode in bevindt, is het noodzakelijk om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht door de WSS dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De WSSis het eens met het advies van de Raad. In het verleden is de moeder niet altijd in staat gebleken om in het belang van de kinderen te handelen en de juiste keuzes te maken. Zij heeft zich vaak alleen en onmachtig gevoeld in de opvoeding van haar kinderen. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening heeft verdachte aangegeven dat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld om vermogensdelicten te plegen om zijn moeder financieel te ondersteunen en later, toen zij was overleden, om zelf aan geld te komen. Hij weet het verschil tussen goed en slecht goed uit te leggen, maar hij heeft geen goede basis gehad om de juiste keuzes te kunnen maken. Hij zag het criminele pad als een ‘oplossing’ om te ontsnappen aan de thuissituatie. Verdachte beseft dat hij van ver komt en dat hij heel hard zijn best moet doen om zijn toekomstdoelen waar te maken. In de afgelopen periode is verdachte bereikbaar geweest voor de hulpverlening, hij is eerlijk over zijn verleden en hij wil zich niet meer bezig houden met strafbare feiten. Verdachte voelt zich verantwoordelijk voor zijn broertje en hij wil het goede voorbeeld geven. Ter zitting heeft de WSS meermalen benadrukt dat de hulpverleningstrajecten ten aanzien van het wonen en het aflossen van de schulden de belangrijkste voorwaarden zijn voor verdachte om de positieve stappen te kunnen zetten. Tot slot is het van belang dat verdachte meer openheid van zaken geeft over zijn vriendenkring en zijn huidige verblijfplek, zodat de WSS sneller kan ingrijpen als het niet goed met hem gaat.
De coach/psycholoogvan verdachte (vanuit Topzorg de Waag) heeft toegelicht dat de samenwerking tussen de diverse hulpverleningsinstanties erg waardevol is. Het lukt verdachte steeds vaker om over zijn gevoelens te praten of aan te geven als hij ergens mee zit. Sinds januari 2021 neemt verdachte en zijn broertje gemotiveerd deel aan traumaverwerking, omdat zij het verleden een plek willen geven. In de afgelopen periode is er heel veel gebeurd en verdachte heeft hulp en begeleiding nodig om zijn leven een positieve wending te kunnen geven. Ten aanzien van het traject van begeleid wonen heeft de coach aangegeven dat er komende periode een aantal opties onderzocht zullen worden, maar in de praktijk blijkt vooral de financiering een probleem te zijn. Het wonen bij Viitaa zou een goede optie zijn. Als dat niet mogelijk is dan kunnen wellicht de woontrajecten vanuit de GGD een oplossing bieden. Het is daarbij uiteindelijk de bedoeling dat verdachte een eigen plek krijgt. De wens van verdachte is dat hij een plek krijgt waar ook zijn broertje op den duur zou kunnen wonen. De hulpverlening wil daar zeker over meedenken, maar mogelijk is eerst een andere tussenstap nodig, zoals een studio. Het wonen op een groep is uitdrukkelijk geen optie voor verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat met name de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel rechtvaardigen de hoeveelheid en de ernst van feiten, het letsel van het slachtoffer [persoon 7] (zaak E) en de belangen van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe delicten een forse voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf, zoals geëist door de officier van justitie. Uit de rapportages van de deskundigen (en de toelichting ter zitting) komt echter naar voren dat verdachte een zeer belast verleden heeft. Zijn moeder is recent overleden en in het verleden was zij onvoldoende in staat om haar kinderen structuur en stabiliteit te bieden. Verdachte heeft maandenlang geen inkomen gehad, zijn uitkering zou geregeld worden door Levvel, maar om onbekende redenen is dit niet tijdig gebeurd. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en er wordt ook gedacht aan PTSS, door de heftige gebeurtenissen die hij vanaf zijn kinderjaren heeft meegemaakt. Verdachte heeft moeite met het inschatten van de gevolgen van zijn handelen. Inmiddels zijn diverse hulpverleningstrajecten gestart en gezien wordt dat verdachte zeer emotioneel, kwetsbaar en impulsief is. Hij heeft veel behoefte aan begeleiding en sturing en hulp bij het vasthouden van structuur. Binnen de huidige behandeling van Topzorg (de Waag) wordt veel aandacht besteed aan agressie en rouw- en traumaverwerking. Gelet op het voorgaande is het met name voor de veiligheid van de maatschappij in de toekomst noodzakelijk dat de huidige kaders worden voortgezet, zodat verdachte de benodigde vaardigheden kan leren om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden als stok achter de deur op dit moment passend en geboden is, waarbij de rechtbank aan deze voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden zal verbinden, zoals de Raad en de WSS hebben geadviseerd. De rechtbank hoopt dat de hulpverlening op korte termijn een geschikte woonplek voor verdachte kan vinden, nu dit in de afgelopen periode niet is gelukt door de beperkte beschikbaarheid en de financiering van verschillende woonvormen. Tot slot zal aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 50 uren worden opgelegd, zodat hij de consequenties van zijn gedrag kan ervaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte, en dan met name zijn justitiële verleden, het nog steeds ontbreken van basale voorzieningen en de noodzaak van begeleiding, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Een bromfiets (Omschrijving: Pl1300-2020262122 G-5810044, Piaggio N/A, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2014)
De officier van justitie heeft verzocht om de in beslag genomen bromfiets verbeurd te verklaren. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte met behulp van deze bromfiets heeft geprobeerd te vluchten na de inbraak van 11 december 2020 (zoals ten laste gelegd in zaak D onder feit 1) en de stoptekens van de politie heeft genegeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in beslag genomen bromfiets vatbaar is voor verbeurdverklaring.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[persoon 4] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 181,38 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00 (voor het contant geld dat uit de portemonnee van het slachtoffer is gestolen) met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vordering ziet voor het overige, te weten € 31,38, op het contactloos betalen met de gestolen bankpas, waarvan verdachte dient te worden vrijgesproken. Dit bedrag kan dus niet toegerekend worden aan het strafbaar handelen van verdachte en dient om deze reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Dit deel van de vordering is ook niet inhoudelijk betwist. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring het in zaak A onder 2 ten laste gelegde, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank stelt de totale materiële schade vast op een bedrag van
€ 181,38(€ 150,00 voor het contant geld + € 31,38 voor het contactloos betalen met de gestolen bankpas vlak na de diefstal). Nu de vordering voldoende is gemotiveerd en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal het bedrag van € 181,38 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd worden toegewezen.
In het belang van [persoon 4] voornoemd, zal als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte worden opgelegd ter hoogte van
€ 181,38vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade.
[persoon 8] namens [naam bedrijf BV 6] (zaak B)
De benadeelde partij [persoon 8] vordert namens [naam bedrijf BV 6] € 4.100,86 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de volgende schadeposten:
MacBook Air 13 inch, factuurdatum: 3 januari 2020 € 1.778,70
MacBook Air 13 inch, factuurdatum: 21 augustus 2019 € 1.119,25
Tekenlaptop, factuurdatum: 1 mei 2017 € 1.202,91
Totaal € 4.100,86 inclusief BTW
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet redelijk is om bij de gestelde schade uit te gaan van de nieuwwaarde van de gestolen goederen, nu deze niet recent zijn aangeschaft. Daarnaast dient het totaalbedrag verminderd te worden met de gevorderde BTW, omdat de benadeelde partij deze met de fiscus kan verrekenen. De officier van justitie vindt een totaalbedrag van € 2.500,00 (met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel) meer op zijn plaats en hij heeft daarom verzocht om de vordering voor het overige af te wijzen.
De raadsvrouw heeft - gelet op de bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde - primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat zij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie om de vordering van de benadeelde partij te matigen. Tot slot is het voor de raadsvrouw niet duidelijk waarom de benadeelde partij schadevergoeding heeft ingediend voor drie laptops, terwijl er op de tenlastelegging twee laptops staan vermeld.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij [persoon 8] ( [naam bedrijf BV 6] ) door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht door verdachte. Uit de aangifte blijkt dat er drie grijze laptops (van het merk Apple MacBook) zijn weggenomen met serienummers [serienummers] . De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de vergoeding van de BTW over de gevorderde bedragen niet in de rede ligt, nu de benadeelde partij deze bedragen kan verrekenen. Daarnaast zijn de goederen niet recent aangeschaft waardoor het vaststellen van de vervangingswaarde aan de hand van een afschrijvingspercentage op zijn [verbalisant 4] is. De rechtbank zal bij het berekenen daarvan de volgende bedragen als uitgangspunt nemen:
MacBook Air 13 inch, factuurdatum: 3 januari 2020 € 1.470,00
MacBook Air 13 inch, factuurdatum: 21 augustus 2019 € 925,00
Tekenlaptop, factuurdatum: 1 mei 2017 € 994,14
Totaal € 3.389,14 exclusief BTW
De rechtbank vindt een afschrijvingspercentage van 20 % per jaar redelijk. De MacBook Air 13 inch met factuurdatum 3 januari 2020 was ten tijde van de inbraak slechts een half jaar oud, zodat de rechtbank daarop geen afschrijvingspercentage zal toepassen. De rechtbank stelt de totale materiële schade vast op een bedrag van
€ 2.806,50(€ 1.470,00 voor MacBook Air 13 inch met factuurdatum 3 januari 2020 + € 740,00 voor MacBook Air 13 inch met factuurdatum 21 augustus 2019 + € 596,50 voor tekenlaptop met factuurdatum 1 mei 2017). Deze kosten houden rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd met facturen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
In het belang van [persoon 8] ( [naam bedrijf BV 6] ) voornoemd, zal als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte worden opgelegd ter hoogte van
€ 2.806,50vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade.
[hoofdagent 1] (zaak D)
De benadeelde partij [hoofdagent 1] vordert € 1.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 300,00 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft - gelet op de bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde - primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij bepleit om de vordering van de benadeelde partij te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [verbalisant 5] psychisch letsel heeft overgehouden aan de bewezenverklaarde mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 300,00passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende is onderbouwd. De verdere behandeling van het restant van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat bijvoorbeeld het toestaan van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [hoofdagent 1] voornoemd, zal als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte worden opgelegd ter hoogte van
€ 300,00vermeerderd met de wettelijke rente voor de immateriële schade.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 266, 267, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

15.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 9 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezen verklaarde:
diefstal, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van het in zaak C en in zaak D onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 bewezen verklaarde:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten aanzien van het in zaak D onder 3 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten aanzien van het in zaak E bewezen verklaarde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een jeugddetentie van
130 (honderddertig) dagen.
Beveelt dat
deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het vinden van een passende en structurele dagbesteding;
  • meewerkt aan het vinden van een vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan of sport;
  • meewerkt aan individuele forensische behandeling van Topzorg van de Waag of een soortgelijke aanbieder;
  • meewerkt aan ambulante begeleiding van Levvel of een soortgelijke aanbieder;
  • meewerkt met het begeleid woontraject, te weten Viittaa, dan wel een andere instelling voor individueel begeleid wonen die de WSS passend vindt;
  • meewerkt aan alle hulpverleningstrajecten (met name gericht op de schuldenproblematiek) die noodzakelijk worden geacht door de WSS.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van
[persoon 4]geheel toe tot € 181,38 (zegge honderdeenentachtig en achtendertig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 4]ter hoogte van € 181,38 (zegge honderdeenentachtig en achtendertig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 8] namens [naam bedrijf BV 6]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 2.806,50 (zegge tweeduizendachthonderdzes euro en vijftig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 8] ( [naam bedrijf BV 6] ) gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 8] namens [naam bedrijf BV 6]ter hoogte van € 2.806,50 (zegge tweeduizendachthonderdzes euro en vijftig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 8] ( [naam bedrijf BV 6] ) voor het overige
af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[hoofdagent 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 300,00 (zegge driehonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[hoofdagent 1]ter hoogte van € 300,00 (zegge driehonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[hoofdagent 1]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Beslag:
- verklaart verbeurd 1 STK Bromfiets (Omschrijving: Pl1300-2020262122 G-5810044, Piaggio N/A, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2014)
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. L.Z. Achouak el Idrissi en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.