ECLI:NL:RBAMS:2021:7455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
13-239244-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cold case, nieuw DNA-onderzoek met SmartRank in zaak van seksueel misbruik van een 8-jarig meisje

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1959, heeft de rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cold case die betrekking heeft op seksueel misbruik van een 8-jarig meisje op 21 juni 2008. De zaak kwam opnieuw onder de aandacht door nieuw DNA-onderzoek met de SmartRank-techniek. De verdachte werd beschuldigd van seksueel binnendringen bij het slachtoffer, dat op het moment van de feiten slechts 8 jaar oud was. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 heeft de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, gepleit voor bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs en mogelijke contaminatie van het DNA.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede ondersteund door de letselverklaring en de resultaten van het DNA-onderzoek. De verdachte, die eerder veroordeeld was voor vergelijkbare zedendelicten, heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het onderbroekje van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn vingers in de vagina van het slachtoffer is binnengedrongen en heeft hem schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit €250,- voor materiële schade en €6.500,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-239244-20
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.K. Hummen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt primair verweten dat hij op 21 juni 2008 te Amsterdam, met [benadeelde partij] , die op dat moment acht jaar oud was, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij op dezelfde dag en plaats die [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De verklaringen van de destijds 8-jarige [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) zijn betrouwbaar en kunnen als uitgangspunt worden genomen. De letselverklaring ondersteunt dat er iets in de kruisstreek van [benadeelde partij] is voorgevallen waarbij haar onderbroek naar beneden was getrokken. Uit de verklaring van [benadeelde partij] blijkt dat verdachte in de vagina van [benadeelde partij] seksueel is binnengedrongen met zijn vingers.
Op grond van de uitkomsten van het DNA-onderzoek, de eigen verklaring van verdachte uit 2009 en de omstandigheid dat verdachte voor vergelijkbare zaken in dezelfde periode is veroordeeld, staat vast dat verdachte de man is geweest die [benadeelde partij] op 21 juni 2008 heeft misbruikt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De resultaten van het recente DNA-onderzoek zijn onvoldoende om verdachte als dader aan te merken. In het DNA mengprofiel zit immers ook DNA van minstens één onbekende andere man. Mogelijk is deze andere man de dader.
Enig ander bewijs of relevante feiten en omstandigheden die naar verdachte wijzen zijn niet aanwezig. Evenmin kan bij een bewijsconstructie gebruik worden gemaakt van schakelbewijs met betrekking tot de feiten gepleegd in de Zaan- en Waterstreek, waarvoor verdachte in 2009 is veroordeeld. Er zijn overeenkomsten tussen het tenlastegelegde en deze andere zaken, maar deze zijn te weinig onderscheidend en kunnen worden gezien als standaardtyperingen van de zogenaamde ‘kinderlokker’. Daarnaast zijn er verschillen in werkwijze en locatie.
Voorts is het bewijs onvoldoende om seksueel binnendringen bij [benadeelde partij] bewezen te achten. Er zijn DNA-monsters genomen van de binnenzijde en rondom de vulva, maar daar is alleen DNA aangetroffen van [benadeelde partij] zelf. Wanneer sprake was geweest van binnendringen met twee vingers had er wellicht inwendig letsel waargenomen moeten zijn maar ook dat is niet vastgesteld.
Dat op de onderbroek van [benadeelde partij] een mengprofiel is gevonden waarvan een andere onbekende man ook donor is maakt bovendien dat contaminatie niet kan worden uitgesloten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.3.1.
Verklaring [benadeelde partij]
Op 21 juni 2008 rond 12.20 uur werden verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op straat aangesproken door de ouders van [benadeelde partij] en [benadeelde partij] zelf. [benadeelde partij] is geboren op 26 augustus 1999 en was op dat moment dus 8 jaar oud. De vader van [benadeelde partij] verklaarde dat zijn dochter zojuist was aangerand in de bosjes. [benadeelde partij] vertelde daarop aan één van de verbalisanten wat haar was overkomen, gaf een omschrijving van de dader en wees de politie aan waar een en ander had plaatsgevonden, te weten het gebied ingesloten door de oprit richting [wijk 1] en basisschool [naam basisschool] .
De vader van [benadeelde partij] heeft diezelfde dag om 13.37 uur aangifte gedaan. Op zijn mobiele telefoon kon hij zien dat hij zijn dochter die dag om 11.53 uur had gebeld, maar zij nam de telefoon niet op. Even later werd hij door [benadeelde partij] vanuit huis teruggebeld. Zij vertelde wat haar was overkomen. [benadeelde partij] was op haar fiets vanaf een buurtfeest op weg naar huis gegaan. Bij de [naam basisschool]
(de rechtbank begrijpt: basisschool [naam basisschool] )was zij door een man de bosjes ingetrokken. Deze man trok vervolgens zijn broek uit, pakte de hand van [benadeelde partij] vast en ging met haar hand heen en weer over zijn geslachtsdeel. Op een gegeven moment werd zij omgedraaid waarna de man haar spijkerbroek en onderbroek naar beneden had getrokken. De man ging met zijn handen over haar ‘dosie’ en haar ‘knopje’. De man schrok toen de telefoon ging omdat de vader naar [benadeelde partij] belde waarop de man vervolgens is weggefietst.
Diezelfde middag is [benadeelde partij] vanaf 17.40 uur in een audiovisuele verhoorstudio door verbalisanten van het Bureau Zedenpolitie uitgebreid gehoord. [benadeelde partij] verklaarde daar onder andere dat zij op 21 juni 2008 in [wijk 2] te Amsterdam fietste, in de buurt van het winkelcentrum. Een man op een fiets sprak haar aan en vroeg of zij daar de weg kende. Ze bevestigde dit en de man zei daarop dat hij haar dan zou volgen. De man fietste eerst achter [benadeelde partij] en later rechts naast haar. Bij een bosje vroeg de man: “Kom je met me mee, want ik wil foto’s van je maken?” De man en [benadeelde partij] namen hun fiets mee de bosjes in en zetten deze op slot. De man vroeg of [benadeelde partij] bij een boom wilde gaan staan waarop de man foto’s van haar maakte. De man vertelde [benadeelde partij] dat zij sexy moest kijken, maar [benadeelde partij] begreep niet wat dat was. Vervolgens deed de man zijn broek open. Hij duwde haar op haar knieën. Hij pakte haar hand vast en ging vervolgens met zijn hand over de hand van [benadeelde partij] heen en weer over zijn penis. De man zei dat dit lekker was en dat er later sperma uit zou komen, maar [benadeelde partij] wist niet wat dat was.
De man deed even later zijn broek weer dicht en ging achter haar staan. Hij pakte de handen van [benadeelde partij] en deed deze op haar rug. [benadeelde partij] moest van hem haar handen op haar rug houden. De man liet haar handen los en opende de spijkerbroek van [benadeelde partij] , stopte zijn hand in haar onderbroek en ging hierna met vingers van beide handen in haar ‘doos’
(de rechtbank begrijpt: vagina). Het jeukte, [benadeelde partij] begon te trillen, moest bijna huilen en wilde schreeuwen. Het deed best wel pijn. Ook ging hij met een vinger heen en weer over haar ‘knopje’
(de rechtbank begrijpt: clitoris). Ook dat deed pijn. Toen haar vader haar op haar mobiele telefoon belde, ging de man er snel op zijn fiets vandoor. [benadeelde partij] rende daarop naar huis. Thuis waste zij gelijk haar handen omdat deze vies roken. Daarna belde zij haar vader.
3.3.2.
Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde partij]
heeft nadat zij op 21 juni 2008 thuis kwam direct haar vader gebeld en aan hem verteld wat haar was overkomen. De ouders van [benadeelde partij] hebben onmiddellijk daarna contact gezocht met de politie. Minder dan een half uur na het gebeurde heeft [benadeelde partij] tegen verbalisanten op straat nogmaals haar verhaal gedaan. Diezelfde middag om 17.40 uur is [benadeelde partij] door de zedenpolitie in een audiovisuele kindvriendelijke ruimte gehoord. Daar heeft zij een gedetailleerde verklaring afgelegd, onder meer over hoe zij de man is tegengekomen, de handelingen die hij bij haar heeft verricht en het signalement van deze man. Daarbij heeft [benadeelde partij] in detail handelingen beschreven die normaal gesproken niet passend of bekend zijn in de belevingswereld van een 8-jarig kind. Zo sprak zij over sperma, terwijl zij volgens haar ouders niet eerder wist wat dit was, en heeft zij omschreven hoe het geslachtsdeel van verdachte in seksueel opgewonden toestand er uit zag.
Ook komt de studioverklaring geheel overeen met de verklaring die [benadeelde partij] kort na het voorval bij de politie op straat heeft afgelegd. Daar komt bij dat het studioverhoor nog geen zes uur later heeft plaatsgevonden. Het risico dat haar herinnering is gekleurd of overdreven onder invloed van ouders of andere personen in haar omgeving is daarom minimaal.
Gelet op al deze omstandigheden vindt de rechtbank de door [benadeelde partij] afgelegde verklaringen authentiek en betrouwbaar. Zij heeft – ondanks haar jonge leeftijd – op gedetailleerde en consistente wijze over het gebeurde verklaard en haar herinnering en emoties komen authentiek over.
3.3.3.
DNA-match
Het onderbroekje dat [benadeelde partij] op 21 juni 2008 droeg is op diverse plaatsen bemonsterd. Eén van deze bemonsteringen is het monster met nummer [nummer monster] , afgenomen vanaf de buitenzijde van de bovenrand aan de voorzijde van het onderbroekje. In 2009 is een DNA-onderzoek verricht waarbij verdachte als mogelijke donor naar voren kwam maar kon het NFI op basis van de toen bekende methodes geen uitspraak doen over de bewijskracht van de matchresultaten. Verdachte is toen voor dit feit verder niet vervolgd.
In 2020 is de zaak door het cold case team opgepakt en is de bemonstering [nummer monster] opnieuw aan het NFI aangeboden en door het NFI onderzocht, waarbij tevens gebruik is gemaakt van een nieuwe techniek, de SmartRank. Deze nieuwe techniek maakt het mogelijk om met DNA-mengprofielen met relatief grote complexiteit eenmalig in de DNA-databank te zoeken naar mogelijke donoren.
Van het DNA in bemonstering [nummer monster] van het onderbroekje is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier personen waarvan ten minste twee mannen. Het DNA-profiel van [benadeelde partij] matcht met dit DNA-mengprofiel. Vanwege deze match en omdat het een onderbroekje betreft van het slachtoffer, wordt aangenomen dat een deel van het DNA in deze bemonstering afkomstig is van [benadeelde partij] zelf.
DNA-mengprofiel [nummer monster] voldoet niet aan de criteria voor opname in de Nederlandse instituut DNA-databank voor strafzaken en is daarom niet opgenomen. Wel is dit DNA-mengprofiel met behulp van de SmartRank techniek eenmalig vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat verdachte één van de donoren kan zijn van het DNA in deze bemonstering.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en DNA-mengprofiel [nummer monster] zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering [nummer monster] bevat DNA van vier personen;
- [benadeelde partij] is één van de donoren van DNA in bemonstering [nummer monster] ;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan verdachte en [benadeelde partij] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [benadeelde partij] , verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van [benadeelde partij] en drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel [nummer monster] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de uitkomsten van dit DNA-onderzoek en de daarbij berekende bewijskracht redelijkerwijze als vaststaand kan worden aangenomen dat DNA van verdachte op de buitenzijde van de bovenrand aan de voorzijde van het onderbroekje van [benadeelde partij] aanwezig is.
Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat mogelijk contaminatie van de te onderzoeken bemonstering zou hebben plaatsgevonden. De NFI-deskundige Y. van der Wal heeft in haar schriftelijke beantwoording op 7 april 2021 van vragen van de verdediging en tijdens haar verhoor als deskundige ter terechtzitting overtuigend uiteengezet dat het in 2008 vervaardigde DNA-extract van onderzoeksmateriaal [nummer monster] op een juiste wijze opgeslagen en bewaard is geweest en dat het DNA onderzoek aan bemonstering [nummer monster] en het DNA-monster van verdachte volgens de daartoe bestaande procedure in van elkaar afgescheiden laboratoria hebben plaatsgevonden.
Verdachte en [benadeelde partij] waren volstrekt onbekenden van elkaar. Verdachte heeft geen verklaring gegeven hoe zijn DNA op het onderbroekje van [benadeelde partij] is terechtgekomen. Tijdens zijn verhoor bij de politie in 2009 heeft hij verklaard dat hij de link niet direct kon leggen, maar als er DNA van hem gevonden was, dan zou hij dat geweest moeten zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte slechts verklaard dat hij het allemaal niet meer weet. De aanwezigheid van dit DNA van verdachte op het onderbroekje van [benadeelde partij] kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden verklaard dan als een gevolg van de door [benadeelde partij] beschreven toedracht. Dat in de bemonstering [nummer monster] ook DNA aanwezig is van tenminste één andere man, maakt dit niet anders.
3.3.4.
Verklaring verdachte
Achtergrond en modus operandi verdachte
Verdachte is in 2009 enkele malen gehoord in verband met de verdenking van het plegen van diverse zedendelicten in de daaraan voorafgaande periode, waaronder het gebeurde op 21 juni 2008 met [benadeelde partij] .
Hij heeft destijds verklaard dat hij twintig jaar daarvoor in verband met schennisplegingen bij meisjes tussen de 6 en 11 jaar een libido-remmende behandeling heeft gehad maar dat de seksuele spanning drie of vier jaar geleden weer is teruggekomen. Hij heeft een voorkeur voor meisjes tussen de 6 en 9 jaar.
Verdachte maakte naar eigen zeggen in de drie of vier jaar voor 2009 regelmatig fietstochten van een uur in de omgeving van Zaanstad. Wanneer hij langs een groep kinderen fietste, raakte hij opgewonden en voelde hij een seksuele drang. Hij heeft bekend dat hij destijds met een of andere smoes (bijvoorbeeld dat hij zijn huisdier kwijt was) de meisjes zover wist te krijgen dat zij met hem mee de bosjes in gingen om hem te helpen zoeken. Wanneer de kinderen met hem meegingen vroeg hij of ze zijn geslachtsdeel wilden voelen of vasthouden. Hij liet vervolgens zijn geslachtsdeel zien. Hij heeft ook wel eens de hand van een meisje gepakt en deze geleid naar zijn geslachtsdeel, waarna hij met haar hand op en neer gaande bewegingen maakte. Hij heeft ook wel eens aan het geslachtsdeel van een meisje gezeten. Dit heeft er ook toe geleid dat verdachte in 2009 door de rechtbank Haarlem is veroordeeld voor meerdere zedenfeiten, gepleegd in de Zaanstreek.
In 2008 woonde verdachte op het adres [oud adres verdachte] . Deze woning ligt 9.6 kilometer van de plaats delict aan [wijk 2] in Amsterdam-Noord, met een gemiddelde fietsduur van zijn woning naar [wijk 2] van 31 minuten.
De rechtbank vindt in deze verklaringen van verdachte – in het bijzonder zijn modus operandi – in combinatie met het adres waar hij ten tijde van het voorval woonachtig was, voldoende ondersteuning voor het bewijs dat verdachte degene is geweest die op 21 juni 2008 de ten laste gelegde seksuele handelingen bij [benadeelde partij] heeft verricht.
3.3.5.
Bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde
Op grond van de verklaring van [benadeelde partij] vindt de rechtbank bewezen dat verdachte met zijn vingers tussen de schaamlippen van [benadeelde partij] is gegaan en vervolgens de clitoris heeft betast en dat hij met zijn vingers in haar vagina is gegaan. De door haar op dat moment ervaren gewaarwordingen van jeuk en pijn onderschrijven dit. Anders dan de raadsman betekent dit dat de rechtbank vindt dat er voldoende bewijs is dat er ook sprake is geweest van seksueel binnendringen in het lichaam van [benadeelde partij] . De rechtbank vindt daarom het primair tenlastegelegde feit bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 21 juni 2008 te Amsterdam, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij] 1999, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , hebbende verdachte de schaamstreek en vagina betast van die [benadeelde partij] en zijn vingers gebracht in de nabijheid van en in de vagina van die [benadeelde partij] en een hand van die [benadeelde partij] beetgepakt en deze naar zijn penis gebracht en zich vervolgens doen of laten aftrekken door die [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, indien de reclassering dat nodig vindt.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft na zijn veroordeling in 2009 een nieuw leven opgebouwd op een andere plek ver van zijn toenmalige woonplaats. Na de lange proeftijd die aan hem was opgelegd, is het toezicht uiteindelijk vroegtijdig positief beëindigd. Alle doelen waren behaald en het recidiverisico werd ingeschat als laag. Verdachte is zich bewust van wat er in het verleden is gebeurd en heeft daarvan geleerd. Verdachte is erg bang dat hij door deze strafzaak alles wat hij heeft opgebouwd zal verliezen en straks weer van het begin af aan zijn leven moet gaan opbouwen.
Artikel 63 Sv is van toepassing en het is maar zeer de vraag of de in 2009 opgelegde straf door de rechtbank Haarlem hoger zou zijn geweest als ook dit feit destijds zou zijn meegenomen. Bij een bewezenverklaring kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. In ieder geval dient geen gevangenisstraf meer te volgen. Een dergelijke straf zal door het verlies van beschermende factoren juist een averechts effect hebben. Mocht de rechtbank niettemin een straf willen opleggen, dan kan dit in de vorm van een taakstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een 8-jarig meisje dat hij op straat zag fietsen met een smoes de bosjes in gelokt. Daar heeft hij seksuele handelingen met haar verricht waarbij hij zich door haar heeft laten aftrekken en waarbij hij met vingers van beide handen rond en in haar vagina is gegaan. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. [benadeelde partij] is door het handelen van verdachte op ernstige wijze seksueel misbruikt, waarbij het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond. Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en verstoren de seksuele ontwikkeling van een kind in ernstige mate. Dergelijke handelingen kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische en emotionele schade. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan.
Het feit dateert inmiddels van meer dan 13 jaar geleden en het betreffende meisje is inmiddels een volwassen vrouw van 21 jaar. Desondanks blijft deze gebeurtenis een diepe impact op het leven van [benadeelde partij] hebben, zo blijkt uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding en haar slachtofferverklaring die zij tijdens de zitting heeft voorgelezen. [benadeelde partij] heeft uitgelegd wat voor enorme impact het handelen van verdachte voor haar en het gezin heeft gehad en nog steeds heeft. Het beeld dat zij door verdachte mee de bosjes in werd genomen staat als vastgepind in haar hoofd en zal zij nooit meer kwijtraken. Tot op de dag van vandaag ondervindt zij nachtmerries daarvan. Verdachte heeft haar het vertrouwen in mensen afgenomen en heeft gemaakt dat zij steeds weer over haar schouder moest kijken. Ook kan zij zich moeilijk geven in relaties met mannen. Dat verdachte al die jaren heeft gezwegen en ook nu geen openheid van zaken geeft, maakt alles extra pijnlijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in 1988 en 2009 voor zedendelicten met minderjarigen is veroordeeld, in 2009 tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar met bijzondere voorwaarden. Uit het dossier komt naar voren dat hij in een verder verleden voor soortgelijke feiten is veroordeeld maar deze feiten zijn inmiddels niet meer zichtbaar op zijn justitiële documentatie.
Verdachte heeft bij zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij geheugenproblemen heeft en dat hij zich niet kan herinneren of hij het feit al dan niet heeft gepleegd. De raadsman heeft medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit geheugenverlies een gevolg zou zijn van een zeldzame ziekte genaamd Tubereuze Sclerose Complex. Voor de rechtbank is lastig te beoordelen in hoeverre deze ziekte inderdaad de herinnering aan het feit heeft uitgewist, maar het is opvallend dat verdachte anno 2020 wel uitgebreid over zijn persoonlijke omstandigheden in het verleden heeft verklaard en daar kennelijk wel gedetailleerde herinnering aan heeft. In ieder geval kan worden vastgesteld dat verdachte in al die jaren nooit enige verantwoording voor het feit heeft afgelegd.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 8 april 2021 is te lezen dat verdachte na zijn laatste veroordeling in 2009 negen jaar onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en vier jaar in behandeling is geweest bij een forensische polikliniek. Na zijn detentie in 2009 heeft verdachte een nieuw leven opgebouwd elders in Nederland. Hij vond er werk en heeft betekenisvolle sociale contacten opgebouwd. Vrienden en familie zijn op de hoogte van zijn delict verleden en van de huidige verdenking. De reclassering beschouwt dit als belangrijke beschermende factoren die bijdragen aan een stabiel en delict-vrij leven van verdachte. Indien verdachte deze beschermende factoren zal verliezen, acht de reclassering het risico aanwezig dat dit voor verdachte veel spanningen en psychische ontregeling met zich mee zal brengen. De reclassering kan in dat geval niet uitsluiten dat daardoor het risico op delictgedrag, na al die jaren, toeneemt.
De reclassering schat het risico op recidive en het risico op letselschade in als gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling in een forensische polikliniek en een locatiegebod ondersteund door Elektronische Controle.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt overwogen, en de ernst van de feiten zich er niet tegen verzet, geeft de reclassering in overweging om Elektronische Controle met een locatiegebod te initiëren. Daarmee kan ernstige detentieschade mogelijk worden voorkomen en daarmee verlies van belangrijke beschermende factoren worden afgewend.
Omdat verdachte in 2009 voor andere feiten is veroordeeld en het bewezen verklaarde feit is gepleegd in 2008 is artikel 63 Sv van toepassing. Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat er geen ruimte meer zou zijn voor een strafoplegging. De ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer zijn zodanig dat deze niet geacht kunnen worden volledig te zijn verdisconteerd in de in 2009 aan verdachte opgelegde straf.
In het betreffende vonnis van 2009 is te lezen dat destijds door een psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van pedofilie waardoor verdachte enigszins verminderd in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Nu het bewezen verklaarde feit in dezelfde periode is gepleegd als de in 2009 bewezen verklaarde feiten, zal de rechtbank ook in deze zaak verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf passend is voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Ook het tijdsverloop en de verminderde toerekeningsvatbaarheid doen daar niet aan af. Het is positief dat verdachte een nieuw leven heeft weten op te bouwen en dat hij de laatste jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank vindt alles overwegende een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank ziet, geen meerwaarde in de geadviseerde bijzondere voorwaarden en zal deze daarom niet aan verdachte opleggen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich aan het primair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt, ziet zij geen ruimte meer voor een schorsing van de voorlopige hechtenis. Zij zal daarom het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 250,- aan vergoeding van materiële schade (fiets) en € 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, met het oog op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair is hij van mening dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Uit de vordering blijkt immers niet dat er een nieuwe fiets is gekocht en dat sprake is van geconstateerd psychisch letsel. Meer subsidiair is hij van mening dat voor de hoogte van de immateriële schade moet worden aangesloten bij categorie 2 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zodat hooguit een bedrag van € 2.500,- kan worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Zoals naar voren komt uit de vordering is destijds voor de benadeelde partij een nieuwe fiets gekocht omdat zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit niet meer op haar oude fiets wilde rijden omdat zij bij deze fiets steeds werd herinnerd aan wat haar is overkomen. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt. Van de benadeelde partij kan bezwaarlijk worden gevraagd dat zij na 13 jaar nog een aankoopbewijs van deze fiets overlegt, terwijl overigens het aankoopbedrag van € 250,- de rechtbank niet overmatig voorkomt. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiële schade van
€ 250,-toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2008).
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. Ondanks het feit dat geen medische stukken ter onderbouwing van de schade bij de vordering zijn gevoegd, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven valt het bewezen verklaarde feit in letselcategorie 3 betreffende psychisch letsel, nu de rechtbank immers seksueel binnendringen bewezen vindt. De daarbij bijbehorende uitkering bedraagt € 5.000,-.
Erkenning is voor slachtoffers van zedenmisdrijven een belangrijke behoefte omdat het bijdraagt aan de verwerking van de gevolgen ervan. Door het stilzwijgen van verdachte heeft de benadeelde partij jarenlang in onzekerheid verkeerd, waardoor het voor haar bijzonder lastig is om het gebeurde een plek te geven. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van
€ 6.500,- alleszins redelijk is te noemen. De rechtbank stelt daarom de immateriële schade naar billijkheid vast op
€ 6.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2008).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
105 (honderdvijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van in totaal
€ 6.750,-(zesduizend zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit € 250,- aan vergoeding van materiële schade en € 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2008.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 6.750,- (zesduizend zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juni 2008. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
68dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh en J. Muller, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2021.
[(...)]