7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een 8-jarig meisje dat hij op straat zag fietsen met een smoes de bosjes in gelokt. Daar heeft hij seksuele handelingen met haar verricht waarbij hij zich door haar heeft laten aftrekken en waarbij hij met vingers van beide handen rond en in haar vagina is gegaan. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. [benadeelde partij] is door het handelen van verdachte op ernstige wijze seksueel misbruikt, waarbij het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond. Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en verstoren de seksuele ontwikkeling van een kind in ernstige mate. Dergelijke handelingen kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische en emotionele schade. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan.
Het feit dateert inmiddels van meer dan 13 jaar geleden en het betreffende meisje is inmiddels een volwassen vrouw van 21 jaar. Desondanks blijft deze gebeurtenis een diepe impact op het leven van [benadeelde partij] hebben, zo blijkt uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding en haar slachtofferverklaring die zij tijdens de zitting heeft voorgelezen. [benadeelde partij] heeft uitgelegd wat voor enorme impact het handelen van verdachte voor haar en het gezin heeft gehad en nog steeds heeft. Het beeld dat zij door verdachte mee de bosjes in werd genomen staat als vastgepind in haar hoofd en zal zij nooit meer kwijtraken. Tot op de dag van vandaag ondervindt zij nachtmerries daarvan. Verdachte heeft haar het vertrouwen in mensen afgenomen en heeft gemaakt dat zij steeds weer over haar schouder moest kijken. Ook kan zij zich moeilijk geven in relaties met mannen. Dat verdachte al die jaren heeft gezwegen en ook nu geen openheid van zaken geeft, maakt alles extra pijnlijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in 1988 en 2009 voor zedendelicten met minderjarigen is veroordeeld, in 2009 tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar met bijzondere voorwaarden. Uit het dossier komt naar voren dat hij in een verder verleden voor soortgelijke feiten is veroordeeld maar deze feiten zijn inmiddels niet meer zichtbaar op zijn justitiële documentatie.
Verdachte heeft bij zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij geheugenproblemen heeft en dat hij zich niet kan herinneren of hij het feit al dan niet heeft gepleegd. De raadsman heeft medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit geheugenverlies een gevolg zou zijn van een zeldzame ziekte genaamd Tubereuze Sclerose Complex. Voor de rechtbank is lastig te beoordelen in hoeverre deze ziekte inderdaad de herinnering aan het feit heeft uitgewist, maar het is opvallend dat verdachte anno 2020 wel uitgebreid over zijn persoonlijke omstandigheden in het verleden heeft verklaard en daar kennelijk wel gedetailleerde herinnering aan heeft. In ieder geval kan worden vastgesteld dat verdachte in al die jaren nooit enige verantwoording voor het feit heeft afgelegd.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 8 april 2021 is te lezen dat verdachte na zijn laatste veroordeling in 2009 negen jaar onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en vier jaar in behandeling is geweest bij een forensische polikliniek. Na zijn detentie in 2009 heeft verdachte een nieuw leven opgebouwd elders in Nederland. Hij vond er werk en heeft betekenisvolle sociale contacten opgebouwd. Vrienden en familie zijn op de hoogte van zijn delict verleden en van de huidige verdenking. De reclassering beschouwt dit als belangrijke beschermende factoren die bijdragen aan een stabiel en delict-vrij leven van verdachte. Indien verdachte deze beschermende factoren zal verliezen, acht de reclassering het risico aanwezig dat dit voor verdachte veel spanningen en psychische ontregeling met zich mee zal brengen. De reclassering kan in dat geval niet uitsluiten dat daardoor het risico op delictgedrag, na al die jaren, toeneemt.
De reclassering schat het risico op recidive en het risico op letselschade in als gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling in een forensische polikliniek en een locatiegebod ondersteund door Elektronische Controle.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt overwogen, en de ernst van de feiten zich er niet tegen verzet, geeft de reclassering in overweging om Elektronische Controle met een locatiegebod te initiëren. Daarmee kan ernstige detentieschade mogelijk worden voorkomen en daarmee verlies van belangrijke beschermende factoren worden afgewend.
Omdat verdachte in 2009 voor andere feiten is veroordeeld en het bewezen verklaarde feit is gepleegd in 2008 is artikel 63 Sv van toepassing. Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat er geen ruimte meer zou zijn voor een strafoplegging. De ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer zijn zodanig dat deze niet geacht kunnen worden volledig te zijn verdisconteerd in de in 2009 aan verdachte opgelegde straf.
In het betreffende vonnis van 2009 is te lezen dat destijds door een psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van pedofilie waardoor verdachte enigszins verminderd in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Nu het bewezen verklaarde feit in dezelfde periode is gepleegd als de in 2009 bewezen verklaarde feiten, zal de rechtbank ook in deze zaak verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf passend is voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Ook het tijdsverloop en de verminderde toerekeningsvatbaarheid doen daar niet aan af. Het is positief dat verdachte een nieuw leven heeft weten op te bouwen en dat hij de laatste jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank vindt alles overwegende een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank ziet, geen meerwaarde in de geadviseerde bijzondere voorwaarden en zal deze daarom niet aan verdachte opleggen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich aan het primair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt, ziet zij geen ruimte meer voor een schorsing van de voorlopige hechtenis. Zij zal daarom het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 250,- aan vergoeding van materiële schade (fiets) en € 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, met het oog op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair is hij van mening dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Uit de vordering blijkt immers niet dat er een nieuwe fiets is gekocht en dat sprake is van geconstateerd psychisch letsel. Meer subsidiair is hij van mening dat voor de hoogte van de immateriële schade moet worden aangesloten bij categorie 2 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zodat hooguit een bedrag van € 2.500,- kan worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Zoals naar voren komt uit de vordering is destijds voor de benadeelde partij een nieuwe fiets gekocht omdat zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit niet meer op haar oude fiets wilde rijden omdat zij bij deze fiets steeds werd herinnerd aan wat haar is overkomen. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt. Van de benadeelde partij kan bezwaarlijk worden gevraagd dat zij na 13 jaar nog een aankoopbewijs van deze fiets overlegt, terwijl overigens het aankoopbedrag van € 250,- de rechtbank niet overmatig voorkomt. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiële schade van
€ 250,-toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2008).
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, nu er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. Ondanks het feit dat geen medische stukken ter onderbouwing van de schade bij de vordering zijn gevoegd, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven valt het bewezen verklaarde feit in letselcategorie 3 betreffende psychisch letsel, nu de rechtbank immers seksueel binnendringen bewezen vindt. De daarbij bijbehorende uitkering bedraagt € 5.000,-.
Erkenning is voor slachtoffers van zedenmisdrijven een belangrijke behoefte omdat het bijdraagt aan de verwerking van de gevolgen ervan. Door het stilzwijgen van verdachte heeft de benadeelde partij jarenlang in onzekerheid verkeerd, waardoor het voor haar bijzonder lastig is om het gebeurde een plek te geven. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van
€ 6.500,- alleszins redelijk is te noemen. De rechtbank stelt daarom de immateriële schade naar billijkheid vast op
€ 6.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2008).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.