ECLI:NL:RBAMS:2021:743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
13/706553-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van oplichting via internet

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte 1], die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander een webwinkel heeft opgericht en consumenten heeft opgelicht voor een totaalbedrag van € 1.621,- in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 19 oktober 2016. De verdachte heeft zich voorgedaan als een betrouwbare verkoper, terwijl hij feitelijk niet over de aangeboden goederen beschikte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was, ondanks dat niet alle aangevers in de tenlastelegging waren opgenomen. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, ook al was er eerder een sepotbrief verzonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte en getuigen als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en moest hij tweederde van de vorderingen van de slachtoffers vergoeden. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun schadevergoeding bevestigd, en de vorderingen tot schadevergoeding zijn toegewezen, met uitzondering van immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706553-17 (Promis)
Datum uitspraak: 25 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Achterhoek” te Zutphen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 11 februari 2021.Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.P.A. van Schaik naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte kort gezegd – ten laste gelegd dat hij samen met een ander meer een flink aantal consumenten via het internet heeft opgelicht voor een bedrag van in totaal € 1.621,- in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 19 oktober 2016 in Amsterdam. Hij wordt ervan verdacht dat hij met een ander een webwinkel via de website [website] heeft opgericht en goederen te koop heeft aangeboden zoals ovens en koelkasten terwijl hij feitelijk niet over die goederen beschikte. Op het moment dat consumenten de goederen hadden besteld en betaald werd er niets geleverd. Hij heeft zich voorgedaan als een bonafide aanbieder, die onder andere vertrouwen wekte door te verwijzen naar Thuiswinkel waarborg, terwijl [webwinkel] daarvan geen lid was.
Als dat niet bewezen kan worden wordt verdachte verweten dat hij zich in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan witwassen van € 69.217,06.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de woorden “onder wie” van de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard omdat de tenlastelegging niet voorziet in andere aangevers dan de vijf die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Hoewel de tekst van de tenlastelegging ‘onder wie’ kan doen vermoeden dat op meer aangevers wordt gedoeld, is de afgifte van het geldbedrag beperkt tot de som van die vijf aangiftes. Indien ook andere aangiftes meegenomen zouden moeten worden, is onvoldoende duidelijk waaruit de verdenking bestaat en waartegen verdachte zich moet verweren.
3.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet opnemen van alle aangevers in de tenlastelegging, volgens vaste rechtspraak niet leidt tot partiele nietigheid van de dagvaarding. De verdenking is voldoende duidelijk in het licht van het gehele dossier.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is en niet in strijd is met artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank overweegt dat uit de woorden in de tenlastelegging: ‘onder wie’ en uit de overige inhoud van het dossier, voldoende blijkt dat er andere – in het dossier met naam genoemde – aangiftes in de ten laste gelegde periode zijn waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
3.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Aan verdachte is eerder een sepot-brief gestuurd. Volgens artikel 255 Sv mag verdachte vervolgens niet lichtvaardig op grond van nieuwe bezwaren worden gedagvaard. Aan dit vereiste wordt voorbij gegaan met enkel een belastende verklaring van een medeverdachte die zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen, zonder dat hiervoor objectief steunbewijs is. Daarom moet eerst een machtiging door de rechter-commissaris worden verleend en moet een opsporingsonderzoek worden ingesteld, voordat verdachte wordt gedagvaard. Van een dergelijk opsporingsonderzoek is geen sprake geweest.
3.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sinds de sepot-brief nieuwe bezwaren bekend zijn geworden. De officier van justitie heeft erkend dat in de aanloop naar de zitting een misslag is gemaakt, maar dat aan de voorschriften van artikel 255 Sv is voldaan. Immers is op 10 februari 2021 een machtiging tot heropening van het onderzoek verleend door de rechter-commissaris. Aan het opsporingsonderzoek na machtiging van de rechter-commissaris zijn door de wet of jurisprudentie geen verdere eisen gesteld ten aanzien van de aard, duur, inhoud en resultaten. Hierna is verdachte gedagvaard.
3.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank heeft het brief-sepot op één lijn gesteld met een kennisgeving van niet verdere vervolging, zodat artikel 255 Sv van toepassing is. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat formeel aan de vereisten van artikel 255 Sv is voldaan, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat verdachte inhoudelijk geen gebruik heeft kunnen maken van zijn rechten. De rechtbank heeft de verdediging te kennen gegeven de behandeling van de strafzaak tegen verdachte aan te zullen houden, zodat de verdediging eventuele onderzoekswensen kenbaar kan maken. eDeofficier van justitie had op grond van nadere onderzoeksresultaten wellicht tot een andere waardering van het bewijsmateriaal kunnen komen. De verdediging heeft, na overleg met zijn cliënt van deze mogelijkheid geen gebruik willen maken en heeft verzocht met de behandeling van de zaak verder te gaan. De rechtbank heeft daarmee ingestemd en is daarom van oordeel dat de verdediging nu geen belang meer heeft bij het verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.3.
Conclusie voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. De verklaring van verdachte, dat hij niets met de oplichting te maken heeft gehad, wordt niet ondersteund door het dossier. Daarentegen is voor de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) – dat hij kortgezegd op verzoek van verdachte een bedrijf met bijbehorende bankrekening heeft geopend, waarbij hij de pas en inlogcodes aan verdachte heeft verstrekt – wel ondersteuning in het dossier. Zo kan uit de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) worden afgeleid dat [getuige] , verdachte en [medeverdachte] met elkaar in contact heeft gebracht en dat verdachte het geld dat afkomstig was van de rekening van [webwinkel] aan haar heeft overgemaakt. Bovendien is verdachte veroordeeld voor een vergelijkbaar feit eerder dat jaar, waarbij eenzelfde werkwijze is gehanteerd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verklaring van [medeverdachte] is onvoldoende betrouwbaar en steunbewijs voor de verklaring ontbreekt. Zo spreekt de verklaring van [getuige] de verklaring van [medeverdachte] – die beiden een belang bij hun verklaring kunnen hebben – deels tegen. Bovendien is onvoldoende bekend over de zaak waarvoor verdachte eerder is veroordeeld, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van eenzelfde werkwijze.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Op grond van de aangiftes kan worden vastgesteld dat aangevers (via Marktplaats) op [website] te koop aangeboden witgoedproducten hebben gekocht. Vervolgens hebben zij een orderbevestiging per e-mail ontvangen. Nadat zij de factuur vooraf hebben betaald, is hun product niet geleverd. Meerdere aangevers hebben vervolgens nog geprobeerd om contact op te nemen met [webwinkel] , maar hierop werd niet meer gereageerd. Uit verschillende aangiftes blijkt dat aangevers een telefoonnummer, vermeld op de site [webwinkel] , hebben gebeld met de vraag waarom de prijs zo laag was. Het antwoord was dat ofwel de verpakking licht was beschadigd ofwel het apparaat zelf. In alle gevallen is levering van het product uitgebleven. Uit de verstrekte transactiegegevens is gebleken dat in totaal € 69.217,06,- naar de bankrekening van [webwinkel] is overgemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. De aangevers moeten hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, in dit geval een geldbedrag.
De rechtbank stelt vast dat via de website [website] een webwinkel is opgericht. De webwinkel leek een ruime keuze van witgoedproducten te bevatten, waardoor de webwinkel niet onder deed voor dat van een bonafide webwinkel. Ook heeft [webwinkel] op hun website verwezen naar Thuiswinkel Waarborg, terwijl [webwinkel] daar geen lid was. En ook hebben veel aangevers melding gemaakt dat vertrouwen was opgewekt naar aanleiding van telefonisch contact waarbij over de reden van de lage prijs en levermomenten werd gesproken.
Door deze handelingen – wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging – is telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen dat zij met een echte webwinkel te maken hadden. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niets met de oplichting te maken heeft. Daartegenover staat de verklaring van [medeverdachte] , die zowel bij de politie als op zitting is gehoord. [medeverdachte] heeft verklaard dat [getuige] hem heeft gezegd dat zij iemand kende die iemand zocht om een bedrijf op te richten. [getuige] heeft vervolgens verdachte naar de [adres 2] laten komen. Verdachte heeft toen verteld over zijn bedrijfsplan om spullen op te kopen van merken waarvan de verpakking was beschadigd. Die producten konden niet meer in de winkel worden verkocht, maar wel via een website voor tweederde van de prijs. Omdat verdachte wegens een BKR-registratie geen eenmanszaak kon openen had hij daarvoor [medeverdachte] nodig. [medeverdachte] zou hiervoor een vergoeding van € 6.000,- krijgen. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] op dezelfde dag naar de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en de ING-bank geweest om het bedrijf onder de naam [webwinkel] in te schrijven en de daarbij behorende zakelijke bankrekening te openen. Bij de KvK heeft verdachte [medeverdachte] verteld wat hij moest zeggen om het bedrijf in te schrijven in het register van de KvK. [medeverdachte] is vervolgens zelf naar de balie van de KvK en de ING-bank gegaan. De inschrijvingspapieren en pinpas op naam van [webwinkel] heeft [medeverdachte] hierna gelijk aan verdachte gegeven. Vier dagen later heeft [medeverdachte] verdachte nogmaals gezien toen verdachte de inlogcodes voor het internetbankieren is komen halen. Over de overboekingen van [webwinkel] van in totaal € 7.032,50 aan vrienden van [medeverdachte] , heeft [medeverdachte] verklaard dat deze overboekingen niet door hem zijn gedaan. Deze gelden zagen op de vergoeding die hij zou ontvangen.
[getuige] heeft verklaard dat zij door verdachte werd gebeld met de vraag of zij iemand wist waar hij wat mee kon ondernemen. [medeverdachte] heeft het telefoongesprek gehoord en is daar op ingegaan. Volgens [getuige] is verdachte degene geweest met wie [medeverdachte] het bedrijf [webwinkel] heeft opgezet. Gevraagd naar de bedragen die van de bankrekening van [webwinkel] aan [getuige] zijn overgemaakt, heeft [getuige] verklaard dat zij van verdachte geld op haar bankrekening gestort heeft gekregen.
Gelet op voornoemde constateert de rechtbank dat de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte 1] degene is geweest die [medeverdachte] heeft gebruikt als katvanger, op essentiële onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Daarnaast kan op grond van de verklaring van [getuige] worden vastgesteld dat [verdachte 1] met de rekening van [webwinkel] heeft kunnen internetbankieren, zoals door [medeverdachte] is verklaard. Uit de transactiegegevens is immers gebleken dat de gelden die [getuige] heeft ontvangen, afkomstig zijn van de rekening van [webwinkel] . Tot slot hebben de aangevers – net als [medeverdachte] – verklaard dat hen is verteld dat de producten tegen een lagere prijs werden aangeboden in verband met een beschadigde verpakking. Uit de overzichten van de bankrekening van [webwinkel] blijkt dat in toaal een bedrag van €56.440,- is opgenomen. Deze opnames hebben voor een aanmerkelijk deel plaats gevonden in de omgeving van de woonplaats in die periode van verdachte.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte gelet op voornoemde niet. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de oplichting samen met anderen heeft begaan. Hoewel over een verdere rolverdeling weinig bekend is, kan het niet anders dan dat verdachte daarbij een grote rol heeft gehad. Immers is verdachte degene geweest met het bedrijfsplan. Verdachte heeft vervolgens de medeverdachte, die hij als kantvanger heeft gebruikt, geïnstrueerd om de uitvoering van het bedrijfsplan mogelijk te maken. Verder beschikte verdachte over de bankpas en inlogcodes. Hiermee kon verdachte de gelden die op de bankrekening van [webwinkel] zijn binnen gekomen in de gaten kunnen houden en had hij de mogelijkheid de gelden tijdig weg te sluizen. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank bewezen dat verdachte
primair:
in de periode van 4 oktober 2016 tot met 19 oktober 2016 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, personen onder wie
- [naam 1] , dossier B001, 205 euro overgemaakt voor een tomtom go 6100, en
- [naam 2] , dossier B007, 644 euro overgemaakt voor een fornuis SMEG SNL916MFA9, en
- [naam 3] , dossier B019, 294 euro overgemaakt voor een koelkast Bosch KGN33NL20 en
- [naam 4] , dossier B027, 274 euro overgemaakt voor een televisie, en
- [naam 5] , dossier B031, 204 euro overgemaakt voor een tomtom go 6100,
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid door
- een webwinkel via de website [website] op te richten en
- op voornoemde website, via marktplaats, witgoed, te koop aan te bieden en
- zich op marktplaats en [website] voor te doen als bonafide aanbieder van goederen, waaronder witgoed, en
- de indruk te wekken dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders bestelde witgoederen in bezit hadden en zou leveren wanneer die personen de koopsom van bestelde witgoederen naar een bankrekening op naam van [webwinkel] B.V. over zouden maken en
- het vertrouwen te wekken bij voornoemde personen door op de website [website] te verwijzen naar Thuiswinkel waarborg, terwijl [webwinkel] daar geen lid van was,
waardoor die personen telkens werden bewogen tot afgifte van een geldbedrag, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders en/of zijn mededaders de goederen telkens niet heeft geleverd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd, anders dan dat de redelijke termijn voor vervolging is overschreden, waarbij het moment dat verdachte voor het eerst is verhoord als startpunt voor die termijn dient te worden genomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting. Niet alleen de op de tenlastelegging genoemde mensen, maar daarnaast nog tientallen anderen, hebben betaald voor producten die niet zijn geleverd. Hierbij is steeds de indruk gewekt dat men te maken had met een betrouwbare website en een betrouwbaar bedrijf. De slachtoffers hebben op de website een product besteld en hebben hun aankoop betaald door overmaking van het op de factuur vermelde bedrag. Levering van hun aangekochte product is echter uitgebleven. Verdachte heeft door zijn handelen ongeveer 94 personen voor in totaal ongeveer € 69.217,06,- gedupeerd. Daarmee heeft hij gezorgd voor veel schade en overlast. Verdachte heeft daarbij uit financieel gewin gehandeld. Het was hem er kennelijk om te doen om op een snelle en makkelijke manier aan geld te komen. Verdachte heeft met zijn handelen grote inbreuk gemaakt op het vertrouwen van deze personen. Ook meer in het algemeen is het economisch verkeer geschaad door het handelen van verdachte. Internetgebruikers moeten er bij een professioneel uitziende website, bijvoorbeeld door een Thuiswinkel Waarborgcertificaat, vanuit kunnen gaan dat zij te maken hebben met een bonafide verkoper.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. De rechtbank is uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 69.217,06,-. Bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden. In het geval van medeplegen kan voornoemd uitgangspunt worden verhoogd.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat verdachte vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Zo is verdachte onder andere door het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor meerdere oplichtingsfeiten. Ook is verdachte op 15 november 2018 door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor onder andere meerdere oplichtingsfeiten.
De rechtbank overweegt dat over verdachte verder weinig bekend is. Ten behoeve van verdachte is geen reclasseringsrapport opgemaakt en verdachte heeft op zitting zijn persoonlijke omstandigheden niet verder willen toelichten. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen, waarbij de rechtbank wel rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de feiten uit deze zaak dateren uit 2016.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank dat een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zich niet heeft voorgedaan. Als beginpunt voor de termijn van vervolging neemt de rechtbank de datum dat verdachte opnieuw een dagvaarding is uitgereikt na de aanvankelijke beslissing tot het seponeren van zijn zaak. Gerekend vanaf die datum kan geen sprake zijn van schending van de redelijke termijn. Nadat verdachte een brief heeft ontvangen waarin werd meegedeeld dat zijn zaak was geseponeerd, is niet gebleken dat verdachte in onzekerheid verkeerde of zijn zaak, en zo ja wanneer voor de rechter zou kom

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Door de slachtoffers zijn schadevergoedingen ingediend. Het merendeel van de slachtoffers heeft enkel verzocht om vergoeding van de materiële schade, gelijk aan het bedrag dat zij hebben overgemaakt voor het niet geleverde product zoals vermeld in de aangifte. Door sommige slachtoffers is daarnaast verzocht om vergoeding van overige materiële schade, zoals opgenomen verlofuren of de aankoop van een vervangend product. Een enkeling heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten. Tot slot is door sommige slachtoffers verzocht om vergoeding van immateriële schade. Daartoe is door de slachtoffers kortgezegd onder meer gewezen op ontstane frustratie of schaamte door de oplichting en het moeten doen van aangifte.
Ontvankelijkheid benadeelde partijen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vordering tot vergoeding van de schade. Zoals hiervoor onder 3.1.3. is overwogen is geen sprake van partiële nietigheid van de dagvaarding. De omstandigheid dat de overige benadeelde partijen niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, leidt daarom niet tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partijen.
Toewijzing van gevorderde schade wat het bedrag van de aangifte niet overstijgt
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde schade is toegebracht. Uit de vorderingen, dan wel uit de aangiftes, is gebleken welk aankoopbedrag de benadeelde partijen hebben overgemaakt voor de niet geleverde producten. De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade voor het niet geleverde product rechtstreekse schade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is daarbij uitgegaan van het bedrag zoals is gebleken uit de aangifte, dat is onderbouwd met een bankafschrift of factuur. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer wordt toegekend dan wat is gevorderd.
Afwijzing van overige materiële schade en proceskosten
Overige materiële schade die is gevorderd zal de rechtbank afwijzen, nu dit geen rechtstreekse schade betreft of – net als de gevorderde proceskosten – niet is onderbouwd.
Afwijzing van gevorderde immateriële schade
De rechtbank zal ook de gevorderde immateriële schade afwijzen. De rechtbank zal uitleggen waarom.
De rechtbank stelt vast volgens de wet immateriële schade slechts voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moet door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, zoals een verklaring van een arts, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. In dit geval is door de benadeelde partijen geen verklaring van een arts overgelegd op grond waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoelt in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Een dergelijke onderbouwing is door de benadeelde partijen niet overgelegd. Onderbouwing kan slechts achtwege blijven indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hierbij valt te denken aan levensbedreigende situaties. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de oplichting bij de benadeelde partijen frustratie heeft veroorzaakt, is volgens de rechtbank in dit geval echter niet gebleken van geestelijk letsel of een aantasting in de persoon op andere wijze.
Wettelijke rente
De rechtbank zal bepalen dat verdachte over de toegewezen materiële schade de wettelijke rente moet betalen en neemt 1 november 2016 daarbij als ontstaansdatum van de schade. De benadeelde partijen hebben namelijk de producten besteld in de periode van 4 tot en met 19 oktober 2016. De producten zouden in de meeste gevallen enkele dagen later worden geleverd, bij een aantal gevallen is een afgesproken leverdatum niet vast komen te staan. Doorgaans wordt, wanneer levering uitblijft, nog eens een redelijke termijn geboden om de levering van het product na te komen. Om die reden is 1 november 2016 gekozen als ontstaansdatum van de schade zodat met deze redelijke termijn rekening is gehouden.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdeling
Omdat verdachte de oplichting samen met een ander heeft gepleegd zal de rechtbank bepalen dat verdachte slechts voor een deel van het totaal toegewezen schadebedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet in de rol van verdachte aanleiding om te bepalen dat verdachte voor twee derde deel van het totaal toegewezen schadebedrag aansprakelijk is. Verdachte was immers ‘hoofduitvoerder’ van de bewezen verklaarde oplichting en zijn medeverdachte een door hem ingeschakelde ‘katvanger’. Verdachte of zijn medeverdachte heeft geen inzicht gegeven over eventuele betrokkenheid van anderen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen, wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van twee derde van de toegewezen materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast. De rechtbank ziet in de financiële omstandigheden van verdachte aanleiding om te bepalen dat de duur van de gijzeling per vordering op maximaal twee dagen dient te worden gesteld. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Benadeelde partijen
-
Wijstde vordering van de benadeelde partijen
toezoals in de tabel hierna is opgenomen, als vergoeding van materiële schade;
- Voor zover van toepassing, telkens te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover
vanafhet moment van het ontstaan van de schade (
1 november 2016) tot aan de dag van de voldoening;
- Veroordeelt verdachte tot betaling aan de hierna te noemen benadeelde partijen, ter zake van
twee derdevan de toegewezen materiële schade, van de in de betreffende kolom achter hun naam vermelde bedragen;
- Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten door de hierna te noemen benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
Wijstde vorderingen voor het
overige af;
-
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van de hierna te noemen benadeelde partijen twee derde van de toegewezen bedragen
aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 november 2016) tot aan de dag van de voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van het daarbij vermelde aantal dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. B.G.L. van der Aa en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2021.