4.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Op grond van de aangiftes kan worden vastgesteld dat aangevers (via Marktplaats) op [website] te koop aangeboden witgoedproducten hebben gekocht. Vervolgens hebben zij een orderbevestiging per e-mail ontvangen. Nadat zij de factuur vooraf hebben betaald, is hun product niet geleverd. Meerdere aangevers hebben vervolgens nog geprobeerd om contact op te nemen met [webwinkel] , maar hierop werd niet meer gereageerd. Uit verschillende aangiftes blijkt dat aangevers een telefoonnummer, vermeld op de site [webwinkel] , hebben gebeld met de vraag waarom de prijs zo laag was. Het antwoord was dat ofwel de verpakking licht was beschadigd ofwel het apparaat zelf. In alle gevallen is levering van het product uitgebleven. Uit de verstrekte transactiegegevens is gebleken dat in totaal € 69.217,06,- naar de bankrekening van [webwinkel] is overgemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. De aangevers moeten hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, in dit geval een geldbedrag.
De rechtbank stelt vast dat via de website [website] een webwinkel is opgericht. De webwinkel leek een ruime keuze van witgoedproducten te bevatten, waardoor de webwinkel niet onder deed voor dat van een bonafide webwinkel. Ook heeft [webwinkel] op hun website verwezen naar Thuiswinkel Waarborg, terwijl [webwinkel] daar geen lid was. En ook hebben veel aangevers melding gemaakt dat vertrouwen was opgewekt naar aanleiding van telefonisch contact waarbij over de reden van de lage prijs en levermomenten werd gesproken.
Door deze handelingen – wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging – is telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen dat zij met een echte webwinkel te maken hadden. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niets met de oplichting te maken heeft. Daartegenover staat de verklaring van [medeverdachte] , die zowel bij de politie als op zitting is gehoord. [medeverdachte] heeft verklaard dat [getuige] hem heeft gezegd dat zij iemand kende die iemand zocht om een bedrijf op te richten. [getuige] heeft vervolgens verdachte naar de [adres 2] laten komen. Verdachte heeft toen verteld over zijn bedrijfsplan om spullen op te kopen van merken waarvan de verpakking was beschadigd. Die producten konden niet meer in de winkel worden verkocht, maar wel via een website voor tweederde van de prijs. Omdat verdachte wegens een BKR-registratie geen eenmanszaak kon openen had hij daarvoor [medeverdachte] nodig. [medeverdachte] zou hiervoor een vergoeding van € 6.000,- krijgen. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] op dezelfde dag naar de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en de ING-bank geweest om het bedrijf onder de naam [webwinkel] in te schrijven en de daarbij behorende zakelijke bankrekening te openen. Bij de KvK heeft verdachte [medeverdachte] verteld wat hij moest zeggen om het bedrijf in te schrijven in het register van de KvK. [medeverdachte] is vervolgens zelf naar de balie van de KvK en de ING-bank gegaan. De inschrijvingspapieren en pinpas op naam van [webwinkel] heeft [medeverdachte] hierna gelijk aan verdachte gegeven. Vier dagen later heeft [medeverdachte] verdachte nogmaals gezien toen verdachte de inlogcodes voor het internetbankieren is komen halen. Over de overboekingen van [webwinkel] van in totaal € 7.032,50 aan vrienden van [medeverdachte] , heeft [medeverdachte] verklaard dat deze overboekingen niet door hem zijn gedaan. Deze gelden zagen op de vergoeding die hij zou ontvangen.
[getuige] heeft verklaard dat zij door verdachte werd gebeld met de vraag of zij iemand wist waar hij wat mee kon ondernemen. [medeverdachte] heeft het telefoongesprek gehoord en is daar op ingegaan. Volgens [getuige] is verdachte degene geweest met wie [medeverdachte] het bedrijf [webwinkel] heeft opgezet. Gevraagd naar de bedragen die van de bankrekening van [webwinkel] aan [getuige] zijn overgemaakt, heeft [getuige] verklaard dat zij van verdachte geld op haar bankrekening gestort heeft gekregen.
Gelet op voornoemde constateert de rechtbank dat de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte 1] degene is geweest die [medeverdachte] heeft gebruikt als katvanger, op essentiële onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Daarnaast kan op grond van de verklaring van [getuige] worden vastgesteld dat [verdachte 1] met de rekening van [webwinkel] heeft kunnen internetbankieren, zoals door [medeverdachte] is verklaard. Uit de transactiegegevens is immers gebleken dat de gelden die [getuige] heeft ontvangen, afkomstig zijn van de rekening van [webwinkel] . Tot slot hebben de aangevers – net als [medeverdachte] – verklaard dat hen is verteld dat de producten tegen een lagere prijs werden aangeboden in verband met een beschadigde verpakking. Uit de overzichten van de bankrekening van [webwinkel] blijkt dat in toaal een bedrag van €56.440,- is opgenomen. Deze opnames hebben voor een aanmerkelijk deel plaats gevonden in de omgeving van de woonplaats in die periode van verdachte.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte gelet op voornoemde niet. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de oplichting samen met anderen heeft begaan. Hoewel over een verdere rolverdeling weinig bekend is, kan het niet anders dan dat verdachte daarbij een grote rol heeft gehad. Immers is verdachte degene geweest met het bedrijfsplan. Verdachte heeft vervolgens de medeverdachte, die hij als kantvanger heeft gebruikt, geïnstrueerd om de uitvoering van het bedrijfsplan mogelijk te maken. Verder beschikte verdachte over de bankpas en inlogcodes. Hiermee kon verdachte de gelden die op de bankrekening van [webwinkel] zijn binnen gekomen in de gaten kunnen houden en had hij de mogelijkheid de gelden tijdig weg te sluizen. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest.