ECLI:NL:RBAMS:2021:7419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
13/751913-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk geweigerd. De opgeëiste persoon was geboren in Polen en had de Poolse nationaliteit. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof vier vonnissen van de Regionale Rechtbank in Brodnica, Polen, die vrijheidsstraffen oplegden voor verschillende strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en dat er geen garanties waren verstrekt die vereist zijn volgens de Overleveringswet (OLW). Hierdoor kon de rechtbank de overlevering voor twee van de vonnissen weigeren, omdat de verdediging van de opgeëiste persoon in het geding was. Voor de andere twee vonnissen, waarbij de opgeëiste persoon wel op de hoogte was van de strafprocedure, heeft de rechtbank de overlevering toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de OLW en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751913-21
RK nummer: 21/4670
Datum uitspraak: 9 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2021 door
the Regional Court of Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De Overleveringswet is gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden (hierna: de Herimplementatiewet). Daarin is een nieuwe regeling voor de beslistermijn opgenomen. Deze regeling houdt in dat wanneer de rechtbank binnen 90 dagen nog geen uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek tot overlevering, zij de beslistermijn enkel nog (telkens) kan verlengen indien zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie over prejudiciële vragen (artikel 22, vierde lid, OLW) of indien er een onderzoek is ingesteld naar een (mogelijk) reëel gevaar van een schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW (artikel 22, vijfde en zesde lid, OLW).
De rechtbank heeft op de zitting van 25 november 2021 geconstateerd dat de beslistermijn nog niet is verlengd en dat er meer dan 90 dagen zijn verstreken sinds de in artikel 22, eerste lid, OLW bedoelde termijn een aanvang heeft genomen. Dit heeft in deze zaak tot gevolg dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat de geschorste overleveringsdetentie is geëindigd.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de vonnissen:

II K 516/12:
judgement of the Regional Court in Brodnicavan 8 november 2012;

II K 532/12:
judgement of the Regional Court in Brodnicavan 7 november 2012;

II K 164/15:
judgement of the District Court in Brodnicavan 6 oktober 2015;

II K 220/15:
judgement of the District Court in Brodnicavan 18 november 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:

II K 516/12: een vrijheidsstraf voor de duur van 4 maanden;

II K 532/12: een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar;

II K 164/15: een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar;

II K 220/15: een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnissen II K 516/12 en II K 532/12
Ten aanzien van de vonnissen
II K 516/12en
II K 532/12stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissingen heeft geleid, en dat de beslissingen - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW (een zogenoemde ‘verzetgarantie’).
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren, aangezien de opgeëiste persoon in beide strafzaken als verdachte is verhoord en dus op de hoogte was van de procedures en de verdenkingen. De dagvaardingen zijn verstuurd naar het tijdens die verhoren door de opgeëiste persoon opgegeven adres, maar hij heeft ze niet afgehaald. De opgeëiste persoon heeft volgens de officier van justitie stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe als volgt.
In een aanvullende informatie van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 maart 2018 staat ten aanzien van vonnis
II K 516/12onder meer het volgende:
‘One trial date was set for 8 November 2012. The writ of summons for the trial date with the instruction on the consequences of non-appearance including the possibility of delivering a default judgement was sent to [opgeëiste persoon] on the address indicated by him when questioned as a suspect, i.e. ul. Mickiewicza 5/16, 87-300 Brodnica. The convicted person did not collect the correspondence sent.’
Ten aanzien van vonnis
II K 532/12is de aanvullende informatie - met uitzondering van de genoemde data - gelijkluidend.
Uit de aanvullende informatie blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking tegen hem, maar niet dat hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon er door de Poolse autoriteiten expliciet op is gewezen dat hij bereikbaar moest zijn voor justitie op het door hem opgegeven adres en wat de (juridische) gevolgen zouden zijn van het niet in ontvangst nemen van de aan hem gerichte correspondentie op dat adres dan wel het niet doorgeven van een eventuele adreswijziging. Evenmin zijn er andere omstandigheden op grond waarvan de rechtbank ten aanzien van deze vonnissen kan vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert. Daarom zal de rechtbank de overlevering voor deze vonnissen weigeren.
Vonnis II K 164/15
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid, en dat dit vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. De rechtbank zal de officier van justitie hierin volgen.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit een aanvullende informatie van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 oktober 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. De opgeëiste persoon heeft een strafovereenkomst gesloten met een officier van justitie, zodat hij er rekening mee moest houden dat de strafprocedure zou worden voortgezet en dat hij in verband daarmee een dagvaarding zou ontvangen. Tijdens zijn eerste verhoor in de
pre-trial proceedingsop 25 februari 2015 is aan de opgeëiste persoon meegedeeld wat de juridische gevolgen zouden zijn van het niet in ontvangst nemen van de aan hem gerichte correspondentie op het door hem opgegeven adres en van het niet doorgeven van een eventuele adreswijziging. De opgeëiste persoon heeft door middel van zijn handtekening bevestigd dat deze informatie aan hem is meegedeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige situatie worden geoordeeld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces. De overlevering kan voor dit vonnis worden toegestaan.
Vonnis II K 220/15
In het EAB staat vermeld dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar dat hij de dagvaarding in persoon in ontvangst heeft genomen.
Dit betekent dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:

II K 164/15:
mishandelingen
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

II K 220/15:
(poging tot) medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de vonnissen
II K 164/15en
II K 220/15is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor die vonnissen te worden toegestaan. Voor het overige moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 266, 267, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Toruń(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd in de vonnissen
II K 164/15en
II K 220/15voor de bij die vonnissen behorende feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraffen die zijn opgelegd in de vonnissen
II K 516/12en
II K 532/12.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.