ECLI:NL:RBAMS:2021:7412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
13/752130-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Gdańsk, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 25 november 2021 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er een gemachtigd advocaat aanwezig was die de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden aan in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752130-21
RK nummer: 21/5680
Datum uitspraak: 9 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 november 2020 door
the District Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte],
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] 1990,
opgegeven verblijfsadres: [adres] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the Regional Court in Malbork, imposed on 12 March 2018(referentie: II K 1015/15). Uit aanvullende informatie van 10 november 2021 blijkt dat op 25 maart 2019 de zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the District Court in Gdańsken dat die instantie op 2 april 2019 uitspraak heeft gedaan.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing van 2 april 2019.
Deze beslissing betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van de procedure in hoger beroep. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de behandeling van de vordering aan te houden zodat nadere vragen kunnen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting in hoger beroep. Er was wel een
‘appointed lawyer’aanwezig, maar die advocaat was niet door de opgeëiste persoon gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een e-mail van de heer [naam] van 21 oktober 2021 overgelegd met de volgende inhoud:
‘I was an ex officio defense attorney of [naam 2] in the case of the District Court in Malbork, II K 1015/15, in which he was sentenced to 2 years and 6 months imprisonment. From what I omit in the course of this case, he was serving a sentence under the judgment of the District Court in Gdańsk, IV K 215/15. Now I do not remember whether he was arrested in the case of II K 1015/15 - if he was arrested for this case, this period should shorten the time of his sentence. In the judgment, the Court should indicate this and order the penalty to be imposed for the time of actual deprivation of liberty. There was no such decision. From the information I have and the electronic access to the file on this case, I cannot deduce it. If necessary, I can check the paper files in the Court. Please write me if I should do this.
The appeal against judgment II K 1015/15 was brought by me as an ex officio defender and by [naam 2] . The District Court (of appeal) in Gdańsk, in case V K 2620/18, by its judgment of 2 April 2019 upheld the judgment of II K 1015/15. There is no appeal against this decision, it is final. I was personally involved in this distraction. [naam 2] was not present at the hearings.’
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, aangezien een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd (artikel 12, aanhef en onder b, OLW).
4.3
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628). Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak alleen moet kijken naar de procedure in hoger beroep bij
the District Court in Gdańsk.
De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn voorgeleiding bij de officier van justitie op 12 oktober 2021 verklaard dat hijzelf en zijn advocaat hoger beroep hebben ingesteld, dat de opgeëiste persoon zelf niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep maar dat
zijnadvocaat volgens hem wel aanwezig was.
Uit aanvullende informatie van 10 november 2021 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting in hoger beroep op 25 maart 2019 bij
the District Court in Gdańsk, maar dat hij
‘was represented by attorney [naam] (counsel for defence by choice appointed by [naam 2] ), who was present at the appellate trial’.
Uit deze aanvullende informatie blijkt dat een door de opgeëiste persoon gekozen advocaat namens hem aanwezig was en de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank leidt daaruit af dat de opgeëiste persoon deze advocaat heeft gemachtigd.
De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie.
De enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon ter zitting van 25 november 2021 heeft verklaard dat hij [naam] niet heeft gemachtigd om namens hem op te treden in hoger beroep, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit geldt te meer nu deze verklaring tegenstrijdig is met zijn eerdere verklaring van 12 oktober 2021. Ook uit het door de raadsman overgelegde e-mailbericht van 21 oktober 2021 van advocaat [naam] blijkt niet dat deze in hoger beroep niet gemachtigd was.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW nu een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gehad. Dit komt omdat de broer van de vader van het slachtoffer lid is van de [naam 3] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer – bij gebrek aan onderbouwing – moet worden verworpen. Niet valt in te zien op welke wijze het feit dat de broer van de vader van het slachtoffer lid is van de [naam 3] , invloed zou hebben gehad op de strafzaak van de opgeëiste persoon. Dit geldt temeer nu de opgeëiste persoon is veroordeeld wegens een commuun (en geen politiek) delict.
De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon geen enkele omstandigheid naar voren heeft gebracht die zou kunnen leiden tot het oordeel dat de structurele en/of fundamentele gebreken die in Polen ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bestonden, in zijn concrete geval afbreuk hebben gedaan aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties die het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis hebben gewezen dan wel in hoger beroep hebben geoordeeld. Er zijn dan ook geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast. De enkele (niet onderbouwde) stelling van de opgeëiste persoon dat de broer van de vader van het slachtoffer lid is van de [naam 3] , is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte]aan
the District Court in Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.