ECLI:NL:RBAMS:2021:7402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
13/194114-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld van lachgas door het toebrengen van een kopstoot aan de koerier

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld van een lachgasfles. De feiten vonden plaats op 20 juli 2021, toen de aangever, [slachtoffer], een lachgasfles moest leveren. Tijdens deze levering werd hij door de bestuurder van een grijze Citroën C2, de verdachte, een kopstoot gegeven, waarna de verdachte de gasfles meenam. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaring van de aangever als betrouwbaar werd beschouwd, ondanks dat de verdachte en zijn medeverdachte ontkenden betrokken te zijn geweest bij de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de aangifte voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals het signalement en de herkenning door de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de vernieling van de auto van de aangever, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan behandeling en schuldhulpverlening. De rechtbank achtte de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden noodzakelijk, gezien het risico op herhaling van dergelijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/194114-21 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
wonende op het adres [verblijfsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Medeplegen van diefstal met geweld van een lachgasfles van [slachtoffer] op 20 juli 2021 te Amsterdam, door [slachtoffer] een kopstoot te geven en met zijn vuist tegen zijn auto te slaan.
Voor het geval dat niet tot een veroordeling zou kunnen leiden, is het geven van een kopstoot ook ten laste gelegd als mishandeling van [slachtoffer] .
2. Vernieling van de auto van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd (
Bijlage 1).

3.Feiten en omstandigheden

Op 20 juli 2021 krijgt de heer [slachtoffer] vroeg in de ochtend de opdracht om een lachgasfles te leveren bij de rotonde op de [straat] . [slachtoffer] treft daar twee jongens in een grijze Citroën C2 aan. Er ontstaat een discussie tussen [slachtoffer] en de bijrijder over het inleveren van de oude gasfles en de betaling van de nieuwe. Op een gegeven moment loopt [slachtoffer] terug naar zijn auto om de nieuwe lachgasfles te pakken. Dan stapt de bestuurder van de Citroën uit en loopt op [slachtoffer] af. De bestuurder slaat met zijn hand tegen het portier van de auto en geeft [slachtoffer] vervolgens een kopstoot. De bestuurder pakt de gasfles van de grond, loopt terug naar de auto en rijdt weg. [slachtoffer] belt de politie en doet aangifte.
Anderhalf uur later wordt verdachte samen met [medeverdachte] verderop in de wijk aangetroffen in een grijze Citroën C2. Op basis van het door [slachtoffer] opgegeven signalement worden zij aangehouden. [slachtoffer] herkent hen later op foto’s als de jongens die hem die ochtend hebben overvallen.
Verdachte en [medeverdachte] ontkennen betrokken te zijn geweest bij de diefstal. Verdachte heeft meermalen vanuit het Huis van Bewaring contact gezocht met [slachtoffer] en hem uitgelegd dat het een misverstand moet zijn geweest. Een paar dagen na deze gesprekken ontving het Openbaar Ministerie een e-mailbericht van [slachtoffer] waarin hij verklaart zich te hebben vergist in de daders en dat hij zijn aangifte wil intrekken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen moeten worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van beide feiten wordt vrijgesproken en heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2.1.
Betrouwbaarheid van de aangifte
Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal met geweld is aangevoerd dat de verklaring van aangever die hij tegenover de verbalisanten ter plaatse en bij de aangifte heeft afgelegd, als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Enerzijds omdat hij deze verklaring op een later moment en tegenover de rechter-commissaris op essentiële punten heeft gewijzigd, anderzijds vanwege het feit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt die zijn eerste verklaringen ondersteunen. Zo is het bericht met de bestelling van een lachgasfles bestemd voor de [straat] op 20 juli 2021 omstreeks 07:39 uur niet teruggevonden in de telefoongegevens van aangever, is de weggenomen grijze lachgasfles niet in de auto van verdachte aangetroffen, is het onmogelijk dat aangever in de snelheid van de straatroof de brandwonden op de benen van verdachte heeft gezien en bevat het dossier geen foto’s die het letsel van aangever bevestigen.
4.2.2.
Alternatief scenario
Daarnaast heeft de verdediging een alternatief scenario naar voren gebracht, waaruit volgt dat aangever eerder die avond een door verdachte en [medeverdachte] bestelde en betaalde lachgasfles zou hebben afgeleverd en dat hij op basis van die ontmoeting hun signalement heeft doorgegeven aan de politie.
4.2.3.
Schade
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde vernieling is beargumenteerd dat de schade aan de auto niet door de verbalisanten ter plaatse is waargenomen, dat op de foto’s van de schade die door aangever zijn overgelegd het kenteken van de auto niet zichtbaar is en dat het bovendien onduidelijk is op welke datum de foto’s zijn genomen. Daarmee kan niet worden bewezen dat de gefotografeerde auto aan aangever toebehoorde en dat de schade door toedoen van verdachte is ontstaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (vernieling van de auto)
4.3.1.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de auto van [slachtoffer] heeft beschadigd, omdat niet aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan. De enkele foto van de deuk in een deur van een grijze auto, biedt wegens het ontbreken van een concrete tijdsbepaling en identificerende kenmerken, onvoldoende steun voor de verklaring van aangever dat verdachte op 20 juli 2021 een deuk in zijn auto heeft geslagen. Daarom zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (diefstal met geweld)
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 20 juli 2021 met geweld een lachgasfles van [slachtoffer] heeft gestolen en overweegt daartoe als volgt.
4.3.2.
Betrouwbaarheid van de aangifte
Volgens de rechtbank biedt het dossier voldoende aanknopingspunten om de verklaring van [slachtoffer] zoals hij die ter plaatse heeft afgelegd en later in de aangifte heeft gespecificeerd, betrouwbaar te achten. In de eerste plaats heeft verdachte niet betwist dat hij die nacht samen met [medeverdachte] lachgas heeft gebruikt en dat [slachtoffer] hen op 20 juli 2021 een lachgasfles heeft geleverd. Dat komt overeen met de verklaring van [slachtoffer] dat de bestelling van de daders is gedaan vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat later het telefoonnummer van [medeverdachte] blijkt te zijn. Dat het bericht met de bestelling van een lachgasfles voor de [straat] van 20 juli 2021 om 07:39 uur niet in de telefoongegevens van aangever is teruggevonden, betekent volgens de rechtbank niet deze bestelling niet zou zijn gedaan, omdat dat hij ook op enige andere wijze (bijvoorbeeld telefonisch) een bestelling of opdracht tot levering kan hebben ontvangen.
Daarnaast wordt de verklaring van aangever ondersteund door het feit dat hij direct na het incident de politie heeft gebeld en dat er door de verbalisanten bij het opnemen van de aangifte letsel aan de neus en lip van aangever wordt waargenomen. Het ontbreken van foto’s die het door de agenten beschreven letsel van aangever bevestigen, doet daar niet aan af. Ook geeft aangever direct ter plaatse een vrij gedetailleerd signalement van de personen die hem hebben overvallen en van de auto waarin zij zijn weggereden. Aangever noemt daarbij expliciet de brandwonden aan de binnenkant van de dijbenen van de bestuurder. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van mening dat de overval niet dermate snel heeft plaatsgevonden dat aangever de brandwonden van de bestuurder niet heeft kunnen waarnemen. Zoals aangever heeft verklaard is aan het geweld en de diefstal een woordenwisseling en geduw- en getrek voorafgegaan. In die tijd is het heel wel mogelijk dat aangever de verwondingen op de dijbenen van verdachte heeft gezien. Te meer omdat verdachte op dat moment een korte broek droeg, waardoor zijn bovenbenen de gehele tijd zichtbaar waren.
Vervolgens wordt anderhalf uur later en slechts 1 kilometer verderop, een grijze Citroën C2 gezien met daarin twee personen die voldoen aan het opgegeven signalement. Als aangever aan het einde van de middag een foto van de aangehouden personen wordt getoond, herkent hij deze personen direct en zonder enige twijfel als de mannen die hem die ochtend met geweld hebben beroofd. Hij wijst daarbij verdachte aan als degene die hem heeft geslagen en bestolen. Bij nader onderzoek aan het lichaam van verdachte worden aan de binnenzijde van zijn bovenbenen littekens waargenomen.
De rechtbank voelt zich in haar oordeel over de betrouwbaarheid van de aangifte gesterkt door het gegeven dat aangever pas na de telefoongesprekken die verdachte met hem vanuit de penitentiaire inrichting heeft gevoerd, zijn verklaring aanpast. Verdachte heeft achttien keer geprobeerd aangever te bereiken, en daarbij is zes keer een gesprek tot stand gekomen. Op basis van de uitwerking van deze gesprekken tussen aangever en verdachte, maar ook tussen verdachte en [medeverdachte] en de verklaring van en betaling van €500,- door de werkgever van verdachte, [naam werkgever verdachte] , neemt de rechtbank aan dat de gewijzigde verklaring van aangever is ingegeven door verdachte. Daarom schuift de rechtbank deze later gewijzigde verklaring van aangever terzijde en gaat zij uit van de verklaringen die hij bij de eerste melding en bij de aangifte heeft afgelegd.
4.3.3.
Alternatief scenario
Het alternatieve scenario dat verdachte heeft aangedragen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Uit de telefoongegevens van aangever blijkt dat deze tussen 22:33 uur en 06:17 uur geen locaties heeft opgeslagen en dus inactief is geweest. Op basis van deze gegevens gaat de rechtbank er vanuit dat aangever in die tijd geen bestellingen heeft ontvangen en/of afgeleverd. Er bevinden zich voorts geen stukken in het dossier die steun bieden voor het feit dat [slachtoffer] op een eerder moment in de nacht van 19 op 20 juli 2021 een lachgasfles aan verdachte en [medeverdachte] heeft geleverd. Ook heeft verdachte ter zitting geen aanvullende stukken met telefoon- en/of betalingsgegevens overgelegd die zijn scenario zouden kunnen ondersteunen.
Verdachte heeft verklaard dat de bestelling door [medeverdachte] is geplaatst en betaald en dat hij sinds die nacht het contact met [medeverdachte] heeft verbroken, waardoor het niet is gelukt om het bewijs van deze eerdere transactie in handen te krijgen. Dit vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de uitwerking van de tapgesprekken blijkt dat verdachte vanuit de penitentiaire inrichting contact heeft gehad met [medeverdachte] . Het had op de weg van verdachte gelegen om al in dat stadium van het onderzoek aan [medeverdachte] te vragen om de stukken te verzamelen die het alternatief scenario zouden kunnen ondersteunen. Bovendien is het bij verdachte bekend op welk adres [medeverdachte] verblijft en had hij hem dus kunnen (laten) benaderen om de nodige bewijsstukken op te vragen. Beide mogelijkheden heeft hij (kennelijk) niet benut.
Nu verdachte onvoldoende inspanningen heeft geleverd om het door hem aangedragen alternatief scenario te onderbouwen, gaat de rechtbank uit van het scenario dat volgt uit de bewijsmiddelen.
4.3.4.
Vrijspraak van medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte vindt de rechtbank dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat tussen verdachte en [medeverdachte] een nauwe en bewuste samenwerking bestond die was gericht op het plegen van een diefstal met geweld. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen.

5.Het bewijs

De rechtbank verklaart op grond van de in
bijlage 2opgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte:
op 20 juli 2021 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten de [straat] te Amsterdam, een lachgasfles, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] een kopstoot in diens gezicht te geven.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie wil dat aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd, aangevuld met het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding. De officier van justitie vindt ook dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard en vordert dat de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak wordt opgeheven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, primair verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en subsidiair te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat niet is voldaan aan het daarvoor geldende criterium. Ook is verzocht de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van het feit
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een fles lachgas van [slachtoffer] heeft gestolen en hem daarbij een kopstoot heeft gegeven. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Straatroof is een ernstig strafbaar feit dat vaak leidt tot gevoelens van onveiligheid en angst bij de betrokken slachtoffers, maar ook een impact heeft op de samenleving als geheel. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen van zijn daad voor anderen en stelde zijn eigen belang bij het verkrijgen van het lachgas zonder daarvoor te betalen, voorop.
Hoewel het letsel dat aangever heeft opgelopen beperkt is gebleven, plaatst de rechtbank het handelen van verdachte toch in de categorie van zwaar geweld en weegt zij het geven van een kopstoot strafverzwarend mee. Een kopstoot is immers een ernstige geweldshandeling, die er in zijn algemeenheid, en ook in dit geval, op is gericht om de ander tijdelijk uit te schakelen. Deze kopstoot had veel zwaarder letsel bij het slachtoffer kunnen veroorzaken en verdachte had zelf ook pijn of letsel kunnen ondervinden. Dit risico heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Dat getuigt van een zekere gehardheid met betrekking tot het plegen van geweld.
8.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en/of vermogensdelicten.
Uit het reclasseringsrapport van 5 oktober 2021 worden het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn mogelijke lachgasgebruik aangemerkt als risicofactoren voor recidive. Verdachte legt de verantwoordelijkheid voor zijn problemen bij anderen, heeft weinig zelfreflectie en zelfinzicht en is overtuigd van zijn eigen kunnen. Hij erkent geen enkel eigen aandeel in het tenlastegelegde en toont geen inlevingsvermogen. Op basis van de zitting herkent de rechtbank verdachte in deze omschrijving van verdachte.
Daarnaast constateert de reclassering problemen op het gebied van huisvesting, schulden, zinvolle dagbesteding en sociaal netwerk. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte vindt de reclassering het belangrijk dat toezicht wordt uitgeoefend. Daarom wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht, het meewerken aan behandeling bij [instantie] en het meewerken aan schuldhulpverlening als bijzondere voorwaarden. Dit zijn dezelfde voorwaarden als waaronder de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst.
Uit het e-mailbericht van de reclassering van 23 november 2021 volgt dat het schorsingstoezicht niet vlekkeloos verloopt. Verdachte heeft zich bereid verklaard te willen meewerken aan behandeling, maar heeft zich volgens zijn behandelaar bij [instantie] slechts op drie afspraken gemeld. Daarnaast zijn er verschillende trajecten met betrekking tot het verkrijgen van werk, een woning en schuldhulpverlening opgestart, maar heeft dat tot op heden nog niet tot enig resultaat geleid. Desondanks heeft de reclassering aangegeven nog voldoende mogelijkheden te zien om verdachte te begeleiden en toezicht te blijven houden indien de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
8.3.3.
De op te leggen strafBij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld, noemen bij een straatroof met licht geweld gepleegd door een
first offendereen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Hoewel de rechtbank de kopstoot eerder in dit vonnis heeft aangemerkt als een ernstige geweldshandeling, zal gelet op het relatief lichte letsel dat verdachte aangever heeft toegebracht, het oriëntatiepunt voor een straatroof met licht geweld als uitgangspunt worden genomen bij de straftoemeting.
Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen reden om van deze strafmodaliteit en duur af te wijken. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het verloop van het schorsingstoezicht geven daartoe geen aanleiding. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn betrokkenheid bij het delict blijft ontkennen en zelfs aangever vanuit de penitentiaire inrichting heeft benaderd met als doel aangever zijn verklaring te laten intrekken of te wijzigen. Het is kwalijk en zorgelijk dat verdachte geen inzicht heeft in de ernst van zijn gedrag en daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid neemt.
Daarentegen ziet de rechtbank in een aantal omstandigheden aanleiding om een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij wordt uitgegaan van het advies van de reclassering waaruit blijkt dat begeleiding, behandeling en toezicht noodzakelijk zijn om enige gedragsverandering bij verdachte teweeg te brengen en recidive te voorkomen. Hoewel de reclassering vraagtekens zet bij de intrinsieke motivatie van verdachte, wil de rechtbank hem in navolging van de reclassering wel een kans bieden om zijn leven met behulp van de reclassering vorm te geven. Een voorwaardelijk strafdeel stimuleert verdachte hopelijk om mee te werken aan begeleiding, behandeling en toezicht door de reclassering en kan hem ontmoedigen in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
8.3.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden reden bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, passend. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, het meewerken aan ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] . Gelet op het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn lachgasgebruik, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het is belangrijker dat, ook indien ten deze uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, het contact met de reclassering wordt voortgezet, dan dat verdachte direct in hechtenis wordt genomen. Daarom zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
2 (twee) maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd
de hierna vermelde bijzondere voorwaardenniet naleeft:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , en blijft zich daarna melden op de meldplichtafspraken, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door [instantie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling is gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.

3.Schuldhulpverlening

Veroordeelde geeft inzicht in zijn financiën en werkt mee aan schuldhulpverlening, indien de reclassering dit nodig vindt.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2021.
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]