ECLI:NL:RBAMS:2021:740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
13/144023-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag tijdens steekpartij in metro met machete

Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. Het incident vond plaats op 29 mei 2020 op metrostation Jan van Galenstraat in Amsterdam, waar de verdachte samen met een vriend met een machete een andere jongeman, [benadeelde], aanviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader met getrokken machetes de aanval op [benadeelde] hebben ingezet, waarbij [benadeelde] steekwonden opliep in zijn rechteroksel en bovenlichaam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde] hebben aanvaard. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, bewezen en legde een jeugddetentie op van 365 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €1.950,- toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de noodzaak van pedagogische begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/144023-20
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 4 september 2020, 17 november 2020 en 10 februari 2021 (inhoudelijke behandeling). Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, in reactie hierop naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. V.A. Groeneveld namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat hij samen met een ander/anderen geprobeerd heeft [benadeelde] van het leven te beroven door met een machete op het lichaam van [benadeelde] in te hakken, slaan, snijden en/of steken en tegen het lichaam van [benadeelde] te schoppen, trappen en/of slaan.
Mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan zijn deze gedragingen ten laste gelegd als zware mishandeling, waarbij verdachte [benadeelde] met een ander/anderen steek- en snijwonden en een elleboogbreuk heeft toegebracht.
Mocht de rechtbank dit ook niet bewezen achten, dan zijn deze gedragingen ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 29 mei 2020 heeft er omstreeks 23:20 uur op metrostation Jan van Galenstraat te Amsterdam, in een metro die op het perron stilstond, een steekincident plaatsgevonden waarbij verdachte en zijn vriend [vriend 1] enerzijds en [benadeelde] anderzijds betrokken zijn geweest.
[benadeelde] is kort na het incident naar het BovenIJ-ziekenhuis gegaan. Daar bleek dat hij steekwonden had, in zijn rechteroksel en zijn linkerelleboog, en een gebroken linkerelleboog.
Verdachte, [vriend 1] en [vriend 2] , een vriend die ook op het metrostation aanwezig was, zijn kort na het incident naar het OLVG-West gegaan. Daar bleek dat [vriend 1] een steekwond van zo’n 1,5 centimeter in zijn rechterbiceps had. Verdachte had geen letsel.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, bewezen kan worden.
Uit onder meer de camerabeelden en de verschillende verklaringen van getuige [getuige] volgt dat verdachte en [vriend 1] met getrokken machetes de aanval hebben ingezet op [benadeelde] . Er worden hakkende bewegingen gemaakt in zijn richting en hij wordt geraakt in zijn bovenlichaam en op zijn elleboog. Met deze ongecontroleerde actie van enkele seconden, met dergelijke aanvalswapens, waarbij [benadeelde] zich in een gesloten metrowagen bevond, hebben verdachte en [vriend 1] de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde] zou komen te overlijden.
Dat ten aanzien van verdachte niet kan worden vastgesteld dat hij [benadeelde] met zijn machete heeft geraakt, doet daaraan niet af. Op basis van de camerabeelden en de verdere inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte gelijktijdig met [vriend 1] zijn machete trekt en op [benadeelde] afstormt, de sluitende metrodeur opentrekt, op [benadeelde] probeert in te steken en hem bedreigt, hem schopt en slaat, na enkele seconden gewapend de metro uitkomt en het metrostation samen met [vriend 1] en [vriend 2] verlaat. Met deze handelingen heeft verdachte nauw en bewust samengewerkt met [vriend 1] . Er is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering waarbij het toeval lijkt te zijn dat geweest dat [benadeelde] alleen door [vriend 1] is gestoken.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, en van het subsidiair tenlastegelegde, zware mishandeling. Wel kan het meer subsidiair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling, worden bewezen.
Verdachte erkent een mes te hebben getrokken, maar deed dit pas nadat [benadeelde] een mes trok. Dat is niet onaannemelijk, gelet op de camerabeelden waarop te zien is dat [benadeelde] de confrontatie zoekt. De verklaring van [benadeelde] is bovendien niet consequent, bijvoorbeeld wat betreft de aanleiding van de confrontatie. Het verzoek is dan ook om de verklaring van [benadeelde] uit te sluiten als bewijsmiddel, dan wel er in ieder geval zeer voorzichtig mee om te gaan.
Er is geen sprake geweest van medeplegen. Uit de beschrijving van de camerabeelden lijkt eerder te volgen dat verdachte (veelal) op afstand is geweest.
Er is geen bewijs dat er opzet bestond op de dood van [benadeelde] , ook niet in voorwaardelijke zin. De verklaring van [benadeelde] wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen, hij verklaart wisselend en lijkt zijn aandeel te willen verkleinen, zo blijkt uit een uitgeschreven voicememo. Uit niets blijkt bovendien dat het letsel potentieel dodelijk zou zijn. Het vastgestelde letsel is evenmin aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Tot slot heeft [getuige] verklaard dat verdachte heeft geslagen en geschopt, maar dit komt niet overeen met de camerabeelden. Ook met zijn verklaring moet voorzichtig worden omgegaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
4.4.1
Wat gebeurt er op het metroperron?
Er zijn camerabeelden van het metroperron. Het uitkijken van deze beelden is door verbalisanten gerelateerd en de beelden zijn ter terechtzitting bekeken. Te zien is dat een metro stopt. De deuren van de metro gaan open en er stappen twee personen uit, verdachte en [vriend 1] . Zij lopen achteruit. Een derde persoon, [benadeelde] , blijft in de deuropening staan. Hij maakt aanstalten om uit te stappen en zet een stap op het perron, maar stapt vervolgens terug de metro in. De deuren van de metro gaan dicht. Verdachte en [vriend 1] maken een beweging alsof zij een wapen trekken, lopen in versnelde pas in de richting van de metro en trekken de deuren weer open. Verdachte neemt hierbij het initiatief. Vervolgens rennen verdachte en [vriend 1] de metro in en verlaten deze na een aantal seconden weer, via dezelfde deur als waardoor zij de metro in waren gerend. Te zien is dat zij allebei een wapen vasthouden. Zij lopen weg, samen met een vierde persoon die op het perron stond, [vriend 2] . Een moment later verlaat [benadeelde] de metro en loopt weg. Ook hij houdt een mes vast en grijpt naar zijn rechterbovenarm.
Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde] in de metro al stoer deed. Verdachte liep met [vriend 1] de metro uit. [benadeelde] trok een mes toen [benadeelde] de metro weer instapte. In reactie hierop trok verdachte zijn machete. Hij wilde [benadeelde] dit mes tonen om hem af te schrikken. Om deze reden is verdachte ook naar de metrodeuren gerend om deze open te trekken. Verdachte heeft daarbij niet op [vriend 1] gelet.
4.4.2
Wat gebeurt er in de metro?
In de metro zelf worden er geen camerabeelden gemaakt dan wel opgenomen. Op de camerabeelden van het perron is evenwel zichtbaar [vriend 1] de metro inrent waarna verdachte hem met versnelde pas volgt. Het lijkt of ze in gevecht zijn met iemand. Wat er precies in de metro gebeurt, is niet zichtbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij de deuren van de metro opentrok, de metro is ingegaan, maar dat hij bij de deur is blijven staan. Hij heeft geen geweldshandelingen richting [benadeelde] toegepast. Verdachte weet niet wat [vriend 1] heeft gedaan en heeft niet gezien hoe hij gewond is geraakt. Hij heeft alleen gezien dat op een gegeven moment de arm van [vriend 1] bloedde, waarna zij naar het ziekenhuis zijn gegaan.
Iemand die goed zicht had op wat er in de metro gebeurde, is getuige [getuige] , die op het perron stond. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de deuren van de metro zag opengaan waarna twee jongens de metro ingingen. Deze twee jongens waren fysiek met het slachtoffer in gevecht. Zij gingen achter hem aan, trokken voor het eerst messen en hebben met messen gestoken en geschopt. Vervolgens gingen de jongens de metro weer uit. Het slachtoffer, dat eerst in de metro bleef staan, was min of meer aan het vluchten. Het was duidelijk dat hij wegrende en dat de twee jongens achter hem aangingen. In elk geval een van de jongens heeft minimaal eenmaal een hakkende beweging met een mes gemaakt. De ander heeft vooral trappen gegeven.
De verklaring van [getuige] ondersteunt de verklaring van [benadeelde] in die zin dat ook [benadeelde] spreekt over twee jongens die allebei een mes trokken en op hem afkwamen. Volgens hem hebben beide jongens geprobeerd hem te steken.
4.4.3
Beoordeling van de rechtbank
4.4.3.1 Verklaringen van [benadeelde] en [getuige]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige] over wat er op het perron is gebeurd overeenkomt met hetgeen op de camerabeelden zichtbaar is. De verklaring van [getuige] over wat er in de metro is gebeurd, komt overeen met de verklaring van [benadeelde] . Deze verklaringen ondersteunen elkaar op essentiële punten: [benadeelde] werd in de metro aangevallen door twee jongens die met getrokken mes op hem afkwamen en beiden geweld tegen hem gebruikten. Zij hebben hierover consistent verklaard. [getuige] stond bovendien dicht op de metro die verlicht was, net als het perron, en had dus goed zicht.
De rechtbank acht beide verklaringen betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
4.4.3.2 Verklaring van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij bij het incident betrokken was. Hij heeft een machete getrokken en heeft de metrodeuren opengetrokken, wat ook zichtbaar is op de camerabeelden. Wat er verder in de metro is gebeurd, weet hij echter niet meer en heeft hij niet gezien. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte stond er op zijn minst genomen bovenop, gelet op de kleine ruimte die er in een metrowagon is. Dat hij geen geweldshandeling richting [benadeelde] heeft toegepast maar alleen de machete zou hebben getoond, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig, gelet op de verklaringen van [benadeelde] en van [getuige] .
4.4.3.3 Bewezenverklaring medeplegen van poging tot doodslag
Verdachte ging met [vriend 1] verhaal halen bij [benadeelde] met getrokken machetes. Verdachte trok de deuren van de metro open waardoor ook [vriend 1] , gewapend met een machete, de metro in kon, waar [benadeelde] stond. Het moet voor verdachte zichtbaar geweest zijn dat [vriend 1] dit deed
.Alleen al op deze manier heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de zeer gewelddadige situatie die [benadeelde] heeft beschreven.
Vervolgens vond in de metro een confrontatie plaats tussen verdachte en [vriend 1] enerzijds en [benadeelde] anderzijds waarbij de rechtbank op basis van de verklaringen van [benadeelde] en [getuige] vaststelt dat verdachte en [vriend 1] fysiek in gevecht zijn geraakt met [benadeelde] waarbij meermalen werd geprobeerd om op [benadeelde] in te steken. Verdachte en [vriend 1] komen vervolgens de metro uit, met hun machetes nog in hun hand, en verlaten gezamenlijk, met [vriend 2] erbij, het perron.
De voornoemde handelingen dragen naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter van samenwerking, van een gezamenlijk optreden.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en [vriend 1] beiden feitelijke uitvoeringshandelingen verricht en een voldoende substantiële bijdrage aan het delict geleverd. Zij hebben dan ook zodanig intensief, bewust samengewerkt, dat zij ieder afzonderlijk als medepleger van het feit kunnen worden beschouwd. Bij medeplegen zijn de afzonderlijke daders tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie welke gedragingen heeft verricht. Het feit is hen beide voor het geheel toe te rekenen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe het handelen van verdachte en [vriend 1] moet worden gekwalificeerd. Aan de hand van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat zij [benadeelde] willens en weten wilden doden. De vervolgvraag is of er wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
[benadeelde] heeft steekwonden opgelopen in zijn rechteroksel en bovenlichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in deze lichaamsdelen, met name in het bovenlichaam, vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels levert het steken in die lichaamsdelen een aanmerkelijke kans op de dood op. Door met een machete, een lang kapmes, in een kleine ruimte als een metrowagon in een tijdsbestek van enkele seconden hakkende en stekende bewegingen in de richting van [benadeelde] te maken, waarbij [benadeelde] ook nog eens wordt geraakt, hebben verdachte en [vriend 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde] zou komen te overlijden.
4.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 29 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan waarna hij, verdachte, en zijn mededader met een machete op het lichaam van voornoemde [benadeelde] hebben ingehakt en gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht. Hij heeft een jeugddetentie van 365 dagen gevorderd, met aftrek van voorarrest, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan dit voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze golden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, met uitzondering van het contactverbod met [vriend 1] . Nu wordt voldaan aan het gevaarscriterium, moeten de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Nu zij uitgaat van een poging tot zware mishandeling, moet de strafeis worden gematigd. De raadsvrouw kan zich vinden in de op te leggen bijzondere voorwaarden, maar vindt dat niet is voldaan aan het gevaarscriterium, waardoor deze voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door in een metro met een machete, een mes met een groot lemmet, in te hakken en steken op [benadeelde] . Het behoeft geen uitleg dat dit een zeer ernstig feit betreft. [benadeelde] heeft meerdere steekwonden en een gebroken elleboog opgelopen. Hij kan zijn elleboog nog steeds niet volledig strekken. [benadeelde] mag van geluk spreken dat het niet anders is afgelopen.
[benadeelde] beschrijft dat hij zich niet meer veilig voelt op straat en in de metro en steeds moet denken aan wat er is gebeurd.
Meerdere omstanders op het perron en reizigers in de metro zijn getuige geweest van het incident. Dit wakkert niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid aan, maar kan ook tot gevolg hebben dat andere jongeren wapens als machetes bij zich gaan dragen op plekken als in de metro, omdat zij zich daar onveilig voelen.
Verdachte heeft verklaard dat het dom was om terug te rennen naar de deuren en deze met geweld open te breken, nadat deze waren dichtgegaan. [benadeelde] stond in de deuropening van de metro, en als verdachte en [vriend 1] niets hadden gedaan, dan was de metro met [benadeelde] daarin weggereden. Verdachte voelde zich respectloos behandeld door [benadeelde] , die in de metro al stoer deed, en wilde verhaal halen. De rechtbank heeft niet de indruk dat verdachte lijkt in te zien hoe kwalijk het is om een aanvalswapen als een machete standaard bij zich te dragen en deze te gebruiken om iemand ter verantwoording te roepen. Dit baart de rechtbank zorgen.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte (gedateerd 19 november 2020) blijkt dat verdachte ten tijde van het delict in een proeftijd liep in het kader van een voorwaardelijk sepot inzake de Wet wapens en munitie. Hij is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Tevens is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Hiermee zal rekening worden gehouden in de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia rapport van 29 oktober 2020, opgesteld door drs. W. van der Meer. Hieruit blijkt – samengevat – dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornis was ten tijde van het delict aanwezig, maar heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte niet beïnvloed. Verdachte is dan ook volledig toerekeningsvatbaar. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag is klein.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is nog volop in ontwikkeling en een pedagogische aanpak, waarbij zijn ouders worden betrokken, is noodzakelijk en mogelijk. Het advies is om toezicht en begeleiding te bieden. Verdachte is gebaat bij begeleiding om zijn zelfbepalende gedrag te laten afnemen. Het is in zijn belang als hij inzichtgevende en coachende gesprekken aangeboden krijgt om zijn krenkbaarheid te herkennen en zijn meer kwetsbare kant toe te laten, zodat hij zich minder hoeft te ‘overschreeuwen’ met zijn zelfverzekerde kant en zijn externaliserend gedrag. Tevens is het nodig dat verdachte wordt begeleid in het vinden van een zinvolle dagbesteding. Geadviseerd wordt om deze ambulante begeleiding en dit toezicht vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Dit kader dient als stok achter de deur.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 2 november 2020, opgemaakt door A. Kuiper. Hieruit blijkt – samengevat – dat een toezicht met bijzondere voorwaarden passend wordt geacht, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de mogelijk zorgelijke ontwikkeling die hij doormaakt, als hij schuldig wordt bevonden aan de huidige verdenking. Het is van belang zicht te krijgen op zijn sociaal netwerk en zijn handelen en gedrag daarin. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de leeftijd van verdachte, de ontwikkeling die daarbij past en omdat nog sprake is van pedagogische beïnvloeding. Er zijn geen interventies binnen het jeugdstrafrecht noodzakelijk; begeleiding vanuit de volwassenreclassering wordt dan ook passend geacht. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en medeverdachte(n) en het volgen van een opleiding en/of beschikken over dagbesteding in de vorm van werk.
6.3.3
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict 18 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De psycholoog en de reclassering adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is nog in ontwikkeling en pedagogische beïnvloeding is nog mogelijk. De rechtbank onderschrijft het advies van de deskundigen en zal aldus beslissen.
6.3.4
Straf
Gelet op het voorgaande slaat de rechtbank acht op (de duur van) de straffen die in vergelijkbare zaken aan minderjarige verdachten worden opgelegd. Een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie is passend. Gelet op de ernst van het feit kan niet met een lichtere strafmodaliteit worden volstaan. De rechtbank acht het verder noodzakelijk dat verdachte begeleid wordt. Een langere detentie dan hij nu heeft ondergaan, doorkruist dit traject. Nu de rechtbank er niet volledig van overtuigd is dat verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet, is een flink voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur aangewezen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde strafeis passend en geboden en zal aldus beslissen, met uitzondering van het gevorderde contactverbod met [vriend 1] en de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet voor deze ingrijpende voorwaarden onvoldoende aanknopingspunten, mede gelet op het Pro Justitia rapport en het advies van Reclassering Nederland.
6.3.5
Voorlopige hechtenis
Gelet op het hiervoor is overwogen, wordt het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 1.050,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit € 450,- voor een jas van Stone Island (post 1) en € 600,- voor een iPhone (post 2), en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting toegelicht door mr. V.A. Groeneveld.
7.1
Materiële schade
7.1.1
Jas Stone Island (post 1)
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de jas niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
7.1.2.
iPhone (post 2)
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de benadeelde partij, naast de onder hem in beslag genomen iPhone 8, waarover hij spreekt in zijn verhoor op 5 juni 2020, nog een andere telefoon bij zich droeg. De gevorderde schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en de vordering zal daarom voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en het bedrag dat in andere vergelijkbare zaken als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 1.500,- redelijk en toewijsbaar en zal aldus beslissen. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding het aantal dagen gijzeling op 0 te stellen, omdat verdachte volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht.
7.4
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 1.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de poging tot doodslag heeft begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
193 (honderddrieënnegentig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich op na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op het in kaart brengen van het delictscenario, delictpreventie en het sociale netwerk van veroordeelde en de keuzes die hij daarin maakt. Ook zal er aandacht zijn voor het vergroten van het incasseringsvermogen van veroordeelde en zijn zelfbepalende houding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [benadeelde] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
een opleiding volgt en naar school gaat volgens het (online) rooster en of beschikt over een dagbesteding in de vorm van werk, ook als dat inhoudt meewerken aan het traject via Werk Participatie en Inkomen of bij een soortgelijke instelling.
Voorts geldt dat de veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling, zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot € 1.950,- (duizendnegenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 450,- (vierhonderdvijftig euro) aan materiële schade (post 1) en € 1.500,- (duizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] , aan de Staat € 1.950,- (duizendnegenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 (nul) dagen gijzeling. Dit bedrag bestaat uit € 450,- aan materiële schade (post 1) en € 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2021.