Verdachte is via [bedrijf 3] en de [stichting] middellijk bestuurder van [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] . Het bedrijf [mesthandelaar 1] was actief in de jaren 2011 tot en met 2013 en het bedrijf [mesthandelaar 2] was als opvolger actief van 2014 tot en met 2016. Het betroffen mestverwerkingsbedrijven met een eigen co-vergister.
De rechtbank stelt op grond van de onderzoeksresultaten vast dat [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] in verschillende perioden gekoppeld waren aan veterinaire opslagen in [plaats 3] en [plaats 4] die zij gebruikten voor de (interne) opslag van hun eigen digestaat, afkomstig uit een co-vergister. Vervoer van dit digestaat diende vergezeld te gaan van VDM’s, omdat het digestaat ook dierlijke mest bevatte. [mesthandelaar 3] was door hen gemachtigd om het vervoer naar en uit de mestopslagen namens hen te organiseren en te registreren. De mestopslagen werden gehuurd door of namens [mesthandelaar 3] en [mesthandelaar 3] stuurde hiervoor rekeningen. In de mestopslagen liet [mesthandelaar 3] ook industrieel digestaat afkomstig van [het familiebedrijf] brengen. Dit digestaat raakte daarbij vermengd met het digestaat van [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] . Al het digestaat afkomstig uit de mestopslagen is tussen 2011 en 2016 in opdracht van [bestuurder mesthandelaar 3] afgevoerd met VDM’s met vermelding van [mesthandelaar 1] of [mesthandelaar 2] als leverancier. Hiervoor zijn rekeningen gestuurd aan [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] , die deze rekeningen hebben betaald. De gegevens van de VDM’s zijn gestuurd aan RVO.
Ten aanzien van alle feiten
Verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd en zegt zich niet bewust te zijn geweest van onregelmatigheden in de boekhouding.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [mesthandelaar 1] , [mesthandelaar 2] of verdachte wisten dat hun digestaat werd vermengd met industrieel digestaat van [het familiebedrijf] en dat dit mengsel vervolgens met VDM’s, als zijnde afkomstig van [mesthandelaar 1] of [mesthandelaar 2] , “omgekat” als dierlijke meststoffen werd afgevoerd.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat [mesthandelaar 1] , [mesthandelaar 2] of verdachte wisten wat er gaande was, dat hierover afspraken met anderen zijn gemaakt of dat specifieke handelingen werden verricht die wijzen in de richting van betrokkenheid bij het verhandelen van niet toegestaan digestaat (feit 2), bij het gebruik maken van valse VDM’s (feit 3), of bij een criminele organisatie (feit 4).
Dat [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] voor vele vrachten betaalden, welke hoeveelheid niet lijkt te sporen met de hoeveelheid eigen interne vrachten, vindt de rechtbank wel opmerkelijk. Verdachte heeft verklaard dat dit door meerdere omstandigheden niet is opgemerkt. De rechtbank zou die verklaring mogelijk onaannemelijk achten als daarnaast bijvoorbeeld ook was gebleken dat er door [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] illegaal gecreëerde fosfaatruimte was benut of dat zij hier anderszins voordeel bij hebben gehad. Hiernaar is echter geen enkel onderzoek gedaan en uit de wel beschikbare gegevens blijkt dit niet.
De berekeningen die in het dossier worden gemaakt, zijn gebaseerd op de afvoergegevens uit de VDM’s. Een deugdelijk onderzoek naar de aanvoergegevens ontbreekt echter. Er wordt uitgegaan van kennelijk door [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] zelf aangeleverde informatie, die voor de rechtbank niet controleerbaar is. Daarnaast ontbreekt in het onderzoek objectieve informatie over de boekhoudingen van [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] . Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de afvoer van de op het eigen bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen of de op de eigen onderneming aangevoerde dierlijke meststoffen, niet steeds in de boekhouding van [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] kon worden verantwoord, hetgeen toch de kern is van de in feit 1 geformuleerde beschuldiging.
Feitelijk leiding geven en medeplegen.
De strafbaarheid van feitelijk leiding geven is accessoir van karakter. Dit houdt in dat als niet vaststaat dat de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan, van een strafbaar feitelijk leidinggeven geen sprake kan zijn. Omdat niet bewezen kan worden dat [mesthandelaar 1] en [mesthandelaar 2] het ten laste gelegde hebben begaan, kan geen sprake zijn van feitelijk leiding geven door verdachte. Onder de geschetste omstandigheden kan ook van medeplegen door verdachte geen sprake zijn.