In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een complexe zaak rondom het familiebedrijf [het familiebedrijf], dat zich bezighoudt met de verwerking van visresten en de productie van groen gas. De verdachte werd beschuldigd van het verhandelen van niet toegestaan digestaat, het gebruik van valse vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 21 en 28 september, 7 en 11 oktober en 6 december 2021 gevolgd. De officieren van justitie, mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, hebben hun vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mrs. C.P. Posthuma en W.J.W. van Eijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het onderzoek toonde aan dat de verdachte en het bedrijf [mestbedrijf 1] niet wisten dat hun digestaat werd vermengd met industrieel digestaat van [het familiebedrijf]. Er was geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de illegale praktijken die door [mestbedrijf 2] werden uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de feiten niet bewezen konden worden, mede door onvolkomenheden in het onderzoek en het ontbreken van objectieve informatie over de boekhouding van de verdachte en [mestbedrijf 1].
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij betrokken waren bij het verhandelen van niet toegestaan digestaat of het gebruik van valse VDM's. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk onderzoek en de noodzaak van bewijs in strafzaken.