ECLI:NL:RBAMS:2021:7377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
13.105534.21, 13.303668.20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plofkraak bij juwelier in Amsterdam met DNA-match verdachte

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een plofkraak op een juwelier in Amsterdam op 3 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, een explosief heeft gebruikt om toegang te krijgen tot het winkelpand van Juwelier [juwelier]. Tijdens de plofkraak zijn sieraden ter waarde van € 39.125,81 gestolen. De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar er was een DNA-match met sporen die op de scooter en de jas zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de alternatieve verklaring van de verdachte verworpen, omdat deze niet aannemelijk was. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was, aangezien de plofkraak midden in de nacht plaatsvond in een verlaten winkelcentrum. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal met geweld, maar is wel schuldig bevonden aan diefstal met braak en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 240 dagen opgelegd, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en een avondklok. De benadeelde partij, de eigenaar van de juwelier, heeft een schadevergoeding van € 4.000,00 toegewezen gekregen voor materiële schade, terwijl de vordering voor immateriële schade niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.105534.21 en 13.303668.20 (TUL)
Datum uitspraak: 16 december 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 3] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [persoon 4] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [persoon 1] , de begeleider van verdachte vanuit Paraat Zorg en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg het [adres 2] , in elk geval op een openbare weg, omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een (winkel)pand (gevestigd aan het [adres 2] , perceelnummer [nummer] ) een (grote) hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [juwelier] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen juwelier [juwelier] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend en/of gewelddadig (met kracht)
- op/bij een in/aan/tussen voornoemd pand ingebouwde rolluik een explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen heeft/hebben aangebracht/bevestigd/geplaatst en/of
- die op/bij een in/aan voornoemd pand ingebouwde rolluik aangebrachte /bevestigde/ geplaatste explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen heeft/hebben ontstoken en/of tot ontbranding heeft/hebben gebracht en/of
- dat rolluik (van dat winkelpand/juwelier) eruit/op heeft/hebben geblazen en/of
- dat rolluik(van dat winkelpand/juwelier) heeft/hebben geforceerd/verbroken en/of
- ( vervolgens) voornoemd (winkel)pand (via dat vernielde rolluik) is/zijn binnen gedrongen/binnen geklommen en/of is/zijn binnengegaan en/of
- één of meer vitrines en/of kast(en) (in voornoemd (winkel)pand) (met (een) hamer(s)/zware voorwerpen) heeft/hebben ingeslagen en/of verbroken en/of geforceerd;
(artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (winkel)pand (gevestigd aan het [adres 2] , perceelnummer [nummer] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [juwelier] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en /of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een rolluik van dat winkelpand te verbreken en/of te forceren en/of door enig explosief middel aan te brengen op en/of in en/of tussen een rolluik van dat (winkel)pand en/of dit explosief middel en/of explosieve lading tot ontploffing te brengen en/of aldus dat rolluik (van dat winkel)pand eruit/op te blazen, in elk geval door dat rolluik (van dat winkel)pand te verbreken en/of te forceren, althans door middel van braak op en/verbreking van dat (winkel)pand;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2 .
hij op of omstreeks 3 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door op/bij een juwelier/winkelpand (gevestigd aan het [adres 2] , perceelnummer [nummer] ), aldaar op/bij een in/aan voornoemd pand ingebouwde rolluik aangebrachte explosieve substanties en/of (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking en/of ontbranding te brengen, (een zogeheten plofkraak) en daarvan gemeen gevaar voor die/dat juwelier/winkelpand en/of het gebouw waarin die/dat juwelier/ winkelpand zich bevond en/of de aangrenzende en/of nabij die/dat juwelier/winkelpand gelegen pand(en) te duchten was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(artikel 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft ten aanzien van de plofkraak bewezenverklaring gevorderd van
de onder feit 1 primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging en het onder feit 2
tenlastegelegde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing waarbij gevaar voor
goederen en personen (lichamelijk letsel) te duchten was.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit, nu verdachte een alternatief scenario heeft geschetst voor het aantreffen van zijn DNA-sporen op de scooter en de jas, waarmee de plofkraak gepleegd is. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder feit l primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal nu er geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld tegen personen. Het geweld dat is gepleegd was gericht op de goederen zodat hooguit sprake was van diefstal met braak. Tijdens de plofkraak waren geen mensen in de winkel en gezien het tijdstip waren er ook geen mensen in de buurt van het winkelcentrum. Door de ontploffing is op geen enkele manier geweld gepleegd tegen de lichamelijke integriteit van personen. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat vrijspraak moet volgen van het bestanddeel
‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen’. Gelet op het tijdstip (midden in de nacht) en de locatie (verlaten winkelcentrum) van de ontploffing blijkt geenszins dat er gevaar voor personen voorzienbaar was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 3 april 2021 omstreeks 03:05 uur hebben de verbalisanten een melding gekregen dat er een plofkraak plaatsvond bij juwelier [juwelier] gevestigd aan de het [adres 2] in Amsterdam-Noord. Er bleken meerdere armbanden, ringen, hangers, kettingen en oorbellen te ontbreken met een totale waarde van € 39.125,81. De twee daders hebben zich met behulp van een explosief toegang verschaft tot het pand waarna zij een grote hoeveelheid sieraden in twee tassen stopten om vervolgens op een gereedstaande bromfiets te stappen en weg te rijden. Uit camerabeelden werd het kenteken ( [kenteken] ) van de bromfiets bekend. Een van de tassen werd later op de vluchtroute aangetroffen, waar de daders de tas waren kwijt geraakt, met sieraden welke in eigendom toebehoorden aan juwelier [juwelier] . Tevens zijn twee mondkapjes, twee hamers en een petje in beslag genomen die ter plaatse werden aangetroffen. Deze goederen werden onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is een DNA-match naar voren gekomen met medeverdachte [medeverdachte] . Hij heeft zijn betrokkenheid bij dit delict bekend.
Uit een ingesteld onderzoek in de politiesystemen is gebleken dat de bromfiets waarmee [medeverdachte] en zijn mededader zijn weggereden gestolen is. Bij een doorzoeking van een garagebox, in een ander onderzoek naar valsheid in geschrifte en diefstal, werd de scooter met bloedssporen aangetroffen. Na een verder ingesteld DNA-onderzoek bleken de bloedsporen op de scooter afkomstig te zijn van verdachte. Tevens is bij de doorzoeking een jas van het merk North Face in beslag genomen. Uit de jas zijn op glas lijkende sporen veiliggesteld. Na vergelijking bleken vier glassporen overeen te komen met het referentieglas, afkomstig van juwelier [juwelier] . Tot slot komen de DNA-sporen op de jas overeen met het DNA-profiel van verdachte en zijn vader.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde stellig ontkend. Hij heeft verklaard dat hij de desbetreffende bromfiets op 2 april 2021 samen met een ander, van wie hij de naam niet wil zeggen, heeft gestolen. Hij zou geld krijgen om de bromfiets naar een box te rijden - waar de bromfiets na de plofkraak is aangetroffen - en om de bromfiets te repareren. Verdachte heeft de onderdelen van de bromfiets ‘gecheckt’ en waar nodig een paar kabels vervangen. Op een gegeven moment heeft hij het contactslot er met zijn handen uitgetrokken en hij heeft daarbij zijn vingers gesneden aan een schroevendraaier. Hij kreeg bloed aan zijn vingers, maar is toch verder gegaan met klussen aan de bromfiets. Op dat moment zag hij nog vier andere jongens in de box. Hij weet niet wie deze jongens zijn en waarom zij in de box waren. Op de vraag waarom verdachte niet eerder een verklaring heeft afgelegd, heeft hij geantwoord dat hij niet belastend wilde verklaren over anderen, omdat hij bang was om bedreigd te worden door de jongens die hij in de box heeft gezien. Ten aanzien van de in beslag genomen North Face jas heeft verdachte verklaard dat deze van hem is. In de box heeft hij zijn jas uitgetrokken en deze daar achtergelaten. Volgens verdachte heeft waarschijnlijk één van de jongens in de box met zijn jas de plofkraak gepleegd. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] niet kent.
De rechtbank verwerpt het alternatieve scenario van verdachte voor het aantreffen van zijn DNA-sporen op de scooter en de jas, waarmee de plofkraak gepleegd is. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verdachte eerst pas op de zitting voor het eerst zijn verklaring naar voren brengt, terwijl hij daarvoor andere verklaringen heeft afgelegd toen hij met de resultaten van het onderzoek werd geconfronteerd. Op diverse zittingen in de periode van mei 2021 tot en met augustus 2021 heeft verdachte beweerd dat hij niet weet hoe zijn DNA op de bromfiets is terecht gekomen. Pas op 31 augustus 2021 heeft hij hierover een verklaring afgelegd bij de politie. Uit dit verhoor blijkt dat verdachte toen op de hoogte was van de inhoud van zijn strafdossier. Hij heeft toen verklaard dat hij met een vriend, de eigenaar van de box, iets ging eten. Onderweg deed de bromfiets van die vriend het niet meer en zij zijn daarom samen naar de box gegaan om de bromfiets te repareren. De bromfiets was gestolen. De verklaringen van verdachte zijn niet alleen tegenstrijdig met elkaar, maar vinden beiden geen steun in de verklaring van [persoon 5] , de eigenaar van de box. [persoon 5] heeft verklaard dat hij is gevraagd om een bromfiets in de berging te zetten. Hij heeft toen de jongen van de bromfiets de sleutel gegeven van zijn box. Na het nieuwsbericht over de plofkraak bij juwelier [juwelier] kreeg [persoon 5] het vermoeden dat de bromfiets mogelijk gebruikt zou zijn bij de plofkraak. Hij heeft die jongen meermaals gebeld om die bromfiets op te komen halen, maar dat gebeurde telkens niet. [persoon 5] heeft niet willen vertellen welke jongen het betreft. De rechtbank vindt het verder ongeloofwaardig dat verdachte medeverdachte [medeverdachte] niet kent. Uit het dossier blijkt dat zij in 2019 bij elkaar in de klas hebben gezeten en dat zij op 21 april 2021 (ruim twee weken na de plofkraak) met elkaar hebben gebeld. Daarnaast is het voor de rechtbank nog steeds onduidelijk waarom verdachte de gestolen bromfiets, die in goede staat was achtergelaten door de eigenaar en waarmee verdachte naar de box zou zijn gereden, moest repareren. Daarbij acht de rechtbank de kans dat verdachte zich heeft verwond door de plofkraak geloofwaardiger, dan dat hij zich gesneden zou hebben aan een schroevendraaier tijdens het ‘klussen’ waardoor zijn bloed op de bromfiets terechtkwam. Tot slot heeft verdachte niet concreet toegelicht waarom hij niet eerder een verklaring heeft afgelegd over het aantreffen van zijn DNA-sporen op de scooter en de jas, zodat zijn alternatieve scenario door de politie kon worden onderzocht. Tevens had de schroevendraaier waaraan hij zei zich te hebben verwond, kunnen worden onderzocht. Verdachte zegt tijdens de zitting dat hij niet eerder verklaard heeft omdat hij bang was dat hij bedreigd zou worden. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk aangezien hij ter zitting ook geen namen heeft genoemd en/of niet belastend heeft verklaard over ‘de jongens’ die hij op 2 april 2021 in de box heeft gezien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk en verifieerbaar is. Het dossier bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de plofkraak heeft gepleegd.
Voor een veroordeling voor de onder feit 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal
moet er sprake zijn geweest van geweld of bedreiging met geweld tegen personen. Het
geweld dat door verdachte en de medeverdachte is gepleegd was gericht tegen de goederen
van de Juwelier [juwelier] . Er is geen geweld tegen personen gepleegd of gedreigd met geweld
tegen personen. Op het moment van de inbraak, midden in de nacht, waren er ook geen
mensen in de winkel of in de nabije omgeving. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte diefstal met braak oplevert, zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank dient voor het onder feit 2 tenlastegelegde opzettelijk teweegbrengen van een
ontploffing de vraag te beoordelen of er daarbij gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen is ontstaan. Om dat aan te kunnen
nemen dient dat gevaar ten tijde van de plofkraak naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn geweest. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een plofkraak veel schade kan aanrichten, zoals
in dit geval ook is gebeurd. Uit de foto’s van de plaats delict blijkt dat niet alleen het rolluik
en de ruit maar ongeveer de hele inventaris van het winkelpand van Juwelier [juwelier] is
geruïneerd. Uit het dossier blijkt voorts dat het rolluik en het glas van de ruiten en de
toegangsdeur van het winkelpand aan de overzijde zijn beschadigd door de explosie. De
rechtbank neemt op basis hiervan aan dat er door de plofkraak sprake was van gemeen
gevaar voor goederen.
De rechtbank acht niet bewezen dat bij de plofkraak levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat dergelijk gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De ontploffing vond plaats midden in de nacht, om 03:05 uur in een verlaten winkelcentrum. Er waren geen mensen in de nabijheid, hetgeen op dat tijdstip ook niet voorzienbaar was. Hierbij merkt de rechtbank op dat er zich in de directe nabijheid van Juwelier [juwelier] geen woningen of andere verblijfsplaatsen voor personen (zoals een hotel) bevonden en dat de eerste woningen in de omgeving op een flinke afstand liggen. Dat er verderop in de omgeving van de ontploffing woningen waren, maakt evenmin levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen voorzienbaar. Uit het dossier kan namelijk niet worden opgemaakt dat de ontploffing woningen in de buurt zodanig zou kunnen beschadigen, dat daardoor gevaar op zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor personen in die woningen zou kunnen ontstaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 3 april 2021 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (gevestigd aan het [adres 2] , perceelnummer [nummer] ) heeft
weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, toebehorende aan Juwelier [juwelier] en/of [persoon 2]
, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een
rolluik van dat winkelpand te verbreken door enig explosief middel aan te brengen tussen
een rolluik van dat winkelpand en dit explosief middel tot ontploffing
te brengen en aldus dat rolluik van dat winkelpand op te blazen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 3 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een
ontploffing teweeg heeft gebracht door bij een winkelpand (gevestigd aan het
[adres 2] , perceelnummer [nummer] ), aldaar bij een in voornoemd pand ingebouwde
rolluik aangebrachte explosieve substanties en (al dan niet vloeibare) stoffen tot ontsteking
en ontbranding te brengen, (een zogeheten plofkraak) en daarvan gemeen gevaar voor dat
winkelpand en het gebouw waarin dat winkelpand zich bevond en de aangrenzende en nabij
dat winkelpand gelegen panden te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals die door de hulpverlening zijn geadviseerd (en weergegeven op pagina 5 van het raadsrapport van 29 november 2021), inclusief de avondklok en de elektronisch controle voor de duur van drie maanden vanaf heden. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf in parketnummer 13.303668.20 toe te wijzen.
De raadsmanvindt de eis van de officier van justitie aan de hoge kant. Hij heeft daarom verzocht om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten aanzien van de geadviseerde voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte beseft ook dat hij de betrokkenheid van diverse hulpverleningsinstanties nodig heeft om zijn leven een positieve wending te kunnen geven.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan een zogeheten plofkraak en daarmee aan een gewelddadige en gevaarlijke vorm van vermogenscriminaliteit. Zij hebben een rolluik van een winkelpand tot ontploffing gebracht en zo de toegang verkregen tot de winkel en daar de vitrines ingeslagen om juwelen te kunnen meenemen. Verdachte en zijn mededader hebben twee big shoppers met juwelen gevuld en zijn op een scooter gevlucht. Door de ontploffing is grote schade ontstaan aan het winkelpand en aan een winkelpand aan de overzijde. Dit heeft tot veel financiële schade en emotionele schade bij de eigenaar van de winkel geleid. Naast schade bij direct betrokkenen hebben misdrijven als deze grote impact op andere juweliers in de stad Amsterdam. Het voelt onveilig om in een stad te ondernemen (en/of te wonen) waar mensen blijkbaar bereid zijn om dergelijke grote ontploffingen te veroorzaken. Een plofkraak pleeg je niet zomaar. Het is een feit dat goed moet worden voorbereid. Voor deze plofkraak is uiteraard een explosief mechanisme voorbereid, maar ook de kleding (inclusief hoofdlampje) en het vervoermiddel zijn zorgvuldig uitgekozen. Verdachte heeft door het deelnemen aan de plofkraak laten zien slechts oog te hebben voor eigen financieel gewin. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2021 waaruit blijkt dat verdachte in de periode van 14 augustus 2018 tot en 22 februari 2021 meermalen door de kinderrechters van deze rechtbank is veroordeeld in verband met winkeldiefstal, opzetheling (meermalen gepleegd) en opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapporten die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente strafadvies van de Raad en de meest recente rapportage van JBRA dateert van 29 november 2021. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [persoon 6] , GZ-psycholoog, op 6 augustus 2021.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte heeft jarenlang in een situatie geleefd waarbij er sprake was van affectieve en pedagogische verwaarlozing en weinig structuur en voorspelbaarheid, hetgeen heeft geleid tot een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Daarnaast is er sprake van ouder-kind relatieproblemen. Er lijkt het risico op het ontwikkelen van stemmingsproblematiek, die reeds eerder al aanwezig was. Classificerend is er bovendien sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. De gedragsstoornis zorgt in het algemeen ervoor dat onderzochte eerder geneigd is om over de grenzen van zichzelf en anderen heen te gaan. De omschreven problematiek heeft een chronisch karakter en is ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig geweest. Gezien de doorwerking van de problematiek van onderzochte op zijn handelen en gedrag op het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, wordt geadviseerd hem het feit in verminderde mate toe te rekenen.
Concluderend wordt op basis van de risicotaxatie en de klinische inschatting, de problematische opvoedingssituatie, gebrek aan pro sociale volwassenen in zijn omgeving, vatbaarheid voor negatieve beïnvloeding van buitenaf, het gebrek aan zicht op zijn vriendengroep buiten, het hoge schoolverzuim en beperkte financiële middelen als belangrijkste factoren gezien die bijdragen aan verhoging van het risico op toekomstig delinquent gedrag. Beschermende factoren zijn verdachtes empathie, sociale competenties, positieve houding tegenover autoriteiten, positieve levensdoelen en het juridisch kader (toezicht door jeugdbescherming). Het risico op recidive wordt als matig tot hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt een passende woonvorm, in de vorm van begeleid wonen in te zetten met intensieve begeleiding om te werken aan zijn toekomstplan zoals het structureel volgen van een opleiding. Daarnaast is het essentieel om aandacht te hebben voor zijn gewetensontwikkeling, het overzien van gevolgen van zijn handelen, maken van keuzes, zoeken en behouden van een baan. Vanwege de motivatie en positieve
gerichtheid op de toekomst wordt een voorwaardelijk strafdeel als passend gezien en wordt er bijvoorbeeld niet gedacht aan een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM), temeer daar omdat de vervangende detentie niet in het belang van zijn verdere ontwikkeling is.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht.
Op dit moment verblijft verdachte bij Paraat Zorg en dit verloopt met vallen en opstaan. Binnen enkele weken na zijn schorsing heeft verdachte daar een gele kaart gekregen, maar hij heeft deze ook weer vrij snel weggewerkt. Het is om die reden noodzakelijk om hem kaders te bieden, zodat hij de noodzakelijke hulp en begeleiding kan behouden die hij nodig heeft om de juiste stappen richting de toekomst te zetten. Inmiddels gaat verdachte naar school (hij is gemotiveerd om zijn diploma te halen), hij heeft een bijbaan, hij krijgt structuur aangeboden bij Paraat Zorg en hij laat een (prille) positieve ontwikkeling zien.
Het is dan ook van belang om de plaatsing voor het traject van begeleid wonen te continueren.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie, als stok achter de deur, met de volgende bijzondere voorwaarden: dat verdachte naar school gaat volgens het lesrooster, zich houdt aan de afspraken rondom zijn bijbaan en deze bijbaan weet te behouden, inzicht geeft in zijn contacten en/of vrienden, meewerkt aan alle hulpverlening die door JBRA noodzakelijk wordt geacht, ook als dit inhoudt dat hij dient mee te werken aan de hulpverlening van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA), blijft deelnemen aan het traject van begeleid wonen bij Paraat Zorg of een soortgelijke instelling in het kader van een perspectief biedende woonvorm, ook als dit inhoudt dat hij wordt geplaatst in een andere soortgelijke woonvorm, op geen enkele wijze contact opneemt met medeverdachte [medeverdachte] en zich zal houden aan een avondklok en de afspraken en het weekschema behorende bij het elektronisch toezicht, tot januari 2022. Gelet op de ernst van het feit is het wenselijk (en indien juridisch mogelijk) om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht door JBRA dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tot slot is het van belang om de voorwaardelijke werkstraf in parketnummer 13.303668.20, te weten 40 uren, ten uitvoer te leggen, zodat verdachte de consequenties van zijn (delict)gedrag kan ervaren.
JBRAis het eens met het advies van de Raad. In de afgelopen drie weken heeft verdachte laten zien dat hij bereid is om te veranderen. Hij houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden, hij zit goed in zijn vel en tijdens de gesprekken geeft hij meer openheid van zaken. Verdachte ziet zijn vader regelmatig en het lijkt erop dat zij elkaar nu beter begrijpen. Er is wel meer nodig; verdachte moet leren om zijn gedachtes te ordenen en hij heeft hulp nodig om zijn gevoelens te uiten. De komende periode dient verdachte mee te werken aan diverse hulpverleningstrajecten om de risicofactoren te kunnen verminderen.
De begeleider vanuit Paraat Zorgheeft aangegeven dat hij tevreden is met de inzet van verdachte. Hij neemt deel aan verschillende trainingen om zijn sociale vaardigheden te vergroten. Tijdens de gesprekken laat hij zien dat hij gemotiveerd is om zijn leven te verbeteren. Hij wil graag leren om in moeilijke situaties de juiste keuzes te maken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting (ten aanzien van de duur van de voorwaardelijke jeugddetentie) in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog en merkt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan en houdt er verder rekening mee dat hij eerder niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten, nog jong is en 177 dagen in voorarrest gezeten. Het is zeer zorgwekkend dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten en, anders dan zijn medeverdachte, geen openheid van zaken heeft gegeven ten aanzien van zijn eigen aandeel. Uit het raadsonderzoek komen daarnaast forse zorgen en veel risicofactoren op een groot aantal levensgebieden naar voren. Tegelijkertijd is verdachte gemotiveerd en is hij positief gericht op de toekomst. De rechtbank volgt de Raad en de psycholoog dat het belangrijk is dat verdachte duidelijke en strakke kaders heeft en ziet mede daarin aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, in de hoop dat de combinatie van de juiste structuur/begeleiding en een straf als stok achter de deur verdachte in de toekomst van zal weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals de Raad en JBRA hebben geadviseerd, inclusief de avondklok en het elektronisch toezicht (tot 2 januari 2022), zodat verdachte de kans krijgt om stapsgewijs zijn vrijheden op te bouwen.
De rechtbank zal het door de officier van justitie gevorderde bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden
nietgeven, nu
verdachte wordt vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal met geweld of bedreiging met geweld tegen personen en van het strafverzwarende bestanddeel
'levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen',zoals onder 2 ten laste gelegd. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor ernstige feiten (zoals straatroven, overvallen en andere geweldsdelicten), er is sprake van een steunend netwerk van begeleiders (in het kader van begeleid wonen bij Paraat Zorg) en zijn sociale omstandigheden lijken nu stabiel. Gelet hierop acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen
.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[persoon 2] (eigenaar van de juwelier)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 39.373,18 (het eigen risico voor de goud) en
€ 30.232,98 (voor de inventaris) aan materiële schadevergoeding en € 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de zeer omvangrijke vordering en het gebrek aan een heldere duidelijke onderbouwing daarvan, zowel wat betreft de materiële schade als de immateriële schade.
De raadsman kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie en heeft eveneens bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank onderkent dat de vordering op het eerste gezicht onoverzichtelijk is en vragen oproept over de geleden schade en de gevorderde bedragen. Ter zitting is besproken dat uit het vonnis van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat de benadeelde partij op de inhoudelijke zitting van 12 augustus 2021 is verschenen en zijn vordering heeft toegelicht. Na toelichting van de benadeelde partij is gebleken dat het thans, na vergoeding van de verzekeringen, gaat om het bedrag van € 4.000,00 ten behoeve van het eigen risico voor goud en de inventaris. De rechtbank zal om deze reden de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 4.000,00 hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoewel de rechtbank zonder meer kan volgen dat de plofkraak nare gevolgen en consequenties voor het leven van de benadeelde partij heeft gehad, staat niet zonder meer vast dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De eigenaar van de zaak was immers niet aanwezig ten tijde van de plofkraak/inbraak, er was geen sprake van lichamelijk leed of letsel en ook is niet gebleken dat de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek). Op basis van de vordering kan het bestaan van geestelijk letsel thans niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Er zijn onvoldoende concrete (medische) gegevens aangevoerd waaruit volgt dat door het bewezen geachte feit psychische schade is ontstaan bij de benadeelde partij. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 4.000,00vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.303668.20 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van in totaal 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan twee strafbaar feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor goederen te duchten is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 177 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
63 (drieënzestig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school gaat volgens het lesrooster;
  • zich houdt aan de afspraken rondom zijn bijbaan en deze bijbaan weet te behouden;
  • inzicht geeft in zijn contacten en/of vrienden;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die door JBRA noodzakelijk wordt geacht, ook als dit inhoudt dat hij dient mee te werken aan de hulpverlening van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA);
  • blijft deelnemen aan het traject van begeleid wonen bij Paraat Zorg of een soortgelijke instelling in het kader van een perspectief biedende woonvorm, ook als dit inhoudt dat hij wordt geplaatst in een andere soortgelijke woonvorm;
  • op geen enkele wijze contact opneemt met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedag medeverdachte] 2002 te [geboorteplaats 2] ;
  • zich zal houden aan een avondklok, inhoudende dat hij op de dagen dinsdag, woensdag, vrijdag en zondag vanaf 19:00 uur tot 07:00 uur bij Paraat Zorg aanwezig is. Op de stagedagen maandag, donderdag en zaterdag is hij vanaf 21:00 tot 07:00 uur bij Paraatzorg aanwezig. De avondklok loopt tot 2 januari 2022.
  • zich zal houden aan de afspraken en het weekschema behorende bij het elektronisch toezicht. Het elektronisch toezicht loopt tot 2 januari 2022.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 4.000,00 (zegge vierduizend euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 april 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[persoon 2]ter hoogte van € 4.000,00 (zegge vierduizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 april 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam, d.d. 22 februari 2021, gewezen onder parketnummer 13.303668.20 te weten:
werkstraf voor de duur van 40 (veertig) urensubsidiair 20 (twintig) dagen jeugddetentie, indien en zodra het veroordelende vonnis in de zaak met parketnummer 13.105534.21 onherroepelijk is geworden.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. L.Z. Achouak el Idrissi en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.