[eiser] stelt hiertoe het volgende.
Nadat [eiser] op 9 juli 2021 in de strafzaak is vrijgesproken, is hij geconfronteerd met tal van beslagen in opdracht van [gedaagde] .
Er bestaat echter voldoende grond om de executie van het vonnis van 18 maart 2015 op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te schorsen en/of tot opheffing van de beslagen over te gaan.
Ten eerste berust het vonnis van 18 maart 2015 op een juridische en feitelijke misslag. De grondslag voor de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is immers komen te vervallen doordat [eiser] in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken. [eiser] is onevenredig benadeeld nu [gedaagde] de schadevergoeding in een civiele procedure heeft gevorderd en niet als benadeelde partij in de strafzaak. Als dat laatste wel het geval was geweest dan was na de vrijspraak de vordering van de benadeelde partij immers niet ontvankelijk geweest of afgewezen. Verder zou bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg in hoger beroep de tenuitvoerlegging van die toewijzing zijn geschorst in afwachting van de uitspraak. De balans die in een strafzaak aanwezig is tussen de positie van verdachte en slachtoffer is doorbroken. Er is thans een onherroepelijke civielrechtelijke titel die er niet was geweest als in de strafprocedure schadevergoeding was gevorderd. Bewijsrechtelijk heeft deze gang van zaken voor de civiele zaak ook gevolgen gehad. [eiser] kon immers zijn onschuld niet bewijzen omdat hij verdachte was en in eerste aanleg was veroordeeld. Dit terwijl hij onschuldig was (gelet op de vrijspraak in hoger beroep). Het niet samenlopen van de strafzaak en civiel zaak is in strijd met artikel 6 EVRM waaruit de onschuldpresumptie voortvloeit en het recht op een eerlijk proces. [eiser] wordt hierdoor onevenredig benadeeld en in zijn verdediging geschaad.
Ten tweede maakt [gedaagde] misbruik van executierecht door pas na de vrijspraak in de strafzaak het vonnis van 18 maart 2015, dat al meer dan zes jaar onherroepelijk is, te executeren en ten laste van [eiser] beslag te laten leggen. Het doel is om hem te schaden. Daarnaast wordt [eiser] door de keuze om beslag te leggen onder de Staat op de schadevergoeding die hem toekomt onevenredig en doelbewust geschaad. Verder bestaat er een onevenredigheid tussen het belang van [gedaagde] om derdenbeslagen te leggen en het belang van [eiser] om na zijn vrijspraak gecompenseerd te worden voor het door de detentie aan hem toegebrachte leed.
Verder levert ook het niet inachtnemen van de beslagvrije voet misbruik van executierecht op. Hierdoor kan [eiser] zijn huur niet betalen en niet in zijn levensonderhoud voorzien. [gedaagde] heeft namelijk eerst beslag gelegd op de AOW-uitkering en AIO-aanvulling onder de SVB. Het beslagvrije deel is vervolgens overgemaakt naar de bankrekening van [eiser] , om in zijn levensonderhoud te voorzien. Vervolgens heeft [gedaagde] ten onrechte beslag gelegd op deze bankrekening om alsnog te beschikken over de uitkering.
Ten derde ontstaat door de tenuitvoeglegging van het vonnis van 18 maart 2015 aan de zijde van [eiser] een noodtoestand. Hij is immers niet meer in staat in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij kan bijvoorbeeld de huur van zijn woning niet meer voldoen.
Ten vierde is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om beslag te leggen op de schadevergoeding die [eiser] in het kader van zijn onterechte detentie toekomt omdat hij is vrijgesproken.