Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Mr. [advocaat FGID] heeft geen goede reden aangevoerd waarom die eisvermeerdering niet in de dagvaarding had kunnen worden opgenomen of eerder had kunnen worden aangekondigd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
Na verder debat is vonnis bepaald op 24 februari 2021. In tegenstelling tot wat op de mondelinge behandeling is aangekondigd, betreft dit geen zogenoemd “kop-staartvonnis”, waarvan de uitwerking later komt, maar een reeds uitgewerkt vonnis.
2.De feiten
€ 62.531,92 bedragen, zie 2.4). Andere facturen worden, aldus de conclusie van antwoord “met de grootste nadruk betwist en ontkend”.
€ 10.386,32 geen rekening wordt gehouden omdat die vordering is gebaseerd op een door [eiseres] zelf opgesteld overzicht en niet nader is onderbouwd.
3.Het geschil
I. de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 17 februari 2021 te schorsen,
II. [gedaagde] te verbieden op grond van dit vonnis executiemaatregelen te treffen,
III. een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per keer of per dag,
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 13.270,76 aan openstaande facturen, te vermeerderen met incassokosten en rente,
V. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding,
VI. althans een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen.
Evenmin is sprake van een restitutierisico. [bestuurder EELF] heeft reeds in 2008 zijn aandelen in M&M Beveiliging B.V. verkocht en heeft sindsdien niets meer met deze vennootschap te maken. De kwesties van de privélening en de boot spelen tussen [bestuurder FGID] en [bestuurder EELF] , en niet tussen partijen. De lening van € 20.000,- is pas opeisbaar op 9 maart 2021 en overigens heeft [bestuurder EELF] ter zitting verklaard dat hij dit bedrag uiterlijk op die dag aan [bestuurder FGID] zal terugbetalen. De aanvraag van Golden Security VOF om [gedaagde] failliet te laten verklaren ziet op een relatief kleine vordering van € 3.720,02 en [gedaagde] zal dit bedrag, dat zij gemakkelijk kan betalen, nog voor de faillissementszitting voldoen. Het is uiteraard in haar eigen belang om de faillissementsdreiging af te wenden. Verder bestrijdt [gedaagde] uitdrukkelijk dat boetes zijn verbeurd op grond van het relatiebeding. Al met al weegt het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 februari 2021 zwaarder dan het belang van [eiseres] bij schorsing hiervan. [gedaagde] heeft het geld nodig om haar personeel, dat reeds voor haar heeft gewerkt, te kunnen betalen.
4.De beoordeling
-de dreiging van een faillissement van [gedaagde] is niet reëel, aangezien [bestuurder EELF] ter zitting heeft verklaard dat [gedaagde] zo spoedig mogelijk het relatief geringe bedrag van € 3.720,02 aan Golden Sucurity VOF zal voldoen, hetgeen ook in het belang van [gedaagde] zelf is;
-dat [gedaagde] allerlei schuldeisers onbetaald laat en gelden wegsluist naar Marokko is evenmin aannemelijk geworden;
-ook heeft [eiseres] geen harde tegenvorderingen op [gedaagde] , die voor verrekening in aanmerking zouden komen; [gedaagde] heeft die tegenvorderingen immers uitdrukkelijk weersproken;
-dat [bestuurder FGID] “tegenvorderingen” heeft op [bestuurder EELF] uit hoofde van de leningsovereenkomst en/of de koopovereenkomst voor de boot, is in dit kader niet relevant omdat het juridisch gezien gaat om andere partijen; bovendien heeft [bestuurder EELF] ter zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter toegezegd dat hij uiterlijk 9 maart 2021 het van [bestuurder FGID] geleende (thans nog niet opeisbare) bedrag van € 20.000,- zal terugbetalen.
Al met al weegt het belang van [gedaagde] dat zij thans haar personeel moet kunnen uitbetalen dus zwaarder.
1.016,00