ECLI:NL:RBAMS:2021:7333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13/012933-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag en zware mishandeling met de dood ten gevolge; veroordeling voor mishandeling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1961, die beschuldigd werd van doodslag en zware mishandeling met de dood als gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 januari 2019, waarbij het slachtoffer, de ex-partner van de verdachte, ernstig gewond raakte en later overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geweld heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, maar kon niet bewijzen dat het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag en zware mishandeling, maar oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs en getuigenverklaringen, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de dood van het slachtoffer aan de verdachte toe te schrijven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet bewezen was dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/012933-19 (Promis)
Datum uitspraak: 14 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van hetgeen dat verdachte en zijn raadsman mr. P.W. Hermens naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van wat haar raadsman mr. K.Y. Ramdhan naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 30 november 2021 – kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich op 14 januari 2019 te Amsterdam ten aanzien van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt aan doodslag, subsidiair zware mishandeling met de dood als gevolg, meer subsidiair mishandeling met de dood als gevolg en meest subsidiair dood door schuld.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig is. De nietigheid ziet op de woorden “en/of” voor de passage “als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] ”, zoals opgenomen onder het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Volgens de verdediging is sprake van een onbegrijpelijke tenlastelegging, nu voor de woorden “en/of” handelingen zijn beschreven, terwijl daarna de gevolgen van die handelingen worden beschreven. Daarom dient de tenlastelegging op dit punt partieel nietig te worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het verweer kan worden verworpen, aangezien geen sprake is van een onbegrijpelijke tenlastelegging. Het “en/of” gedeelte zou door de rechtbank eventueel weggestreept kunnen worden uit de bewezenverklaring. Al met al is geen sprake van een partieel nietige dagvaarding.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de bedoelde passage niet tot partiële nietigheid van de dagvaarding leidt. Hoewel beargumenteerd zou kunnen worden dat de zin door deze passage taalkundig niet correct is, is begrijpelijk wat verdachte wordt verweten. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende duidelijk voor de verdediging waartegen zij zich moet verdedigen. De dagvaarding voldoet aldus aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering en de rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 14 januari 2019 rond 03:33 uur komt er een melding binnen bij de meldkamer dat er vanuit de woning aan [straat] , naar later bleek nummer [nummer] , in Amsterdam de hele nacht geschreeuw en gegooi te horen is. De politie gaat ter plaatse en ziet dat de voordeur openstaat. De politie betreedt de woning en ziet in de woonkamer een gewonde man op zijn buik liggen. Deze man blijkt [slachtoffer] te zijn. [slachtoffer] wordt gereanimeerd en naar het ziekenhuis gebracht, waar ernstig hersenletsel (een subduraal hematoom) wordt geconstateerd. Twee dagen later overlijdt [slachtoffer] .
In de woning treft de politie een ravage aan. De vloer ligt vol met kapotte spullen, glas en bloed. In één van de slaapkamers treft de politie verdachte aan, die opeen bed ligt. Verdachte heeft ook letsel, waaronder een bijtwond. Hij verklaart dat hij en [slachtoffer] , zijn ex-partner die tijdelijk weer bij hem in huis verbleef, ruzie hebben gehad. Ze hebben gedronken, en verdachte is door [slachtoffer] aangevallen. Verdachte verklaart zich hiertegen te hebben verweerd, door [slachtoffer] te slaan en van zich af te duwen. Toen hij [slachtoffer] van zich af wierp, zou [slachtoffer] zijn gevallen, waarschijnlijk met zijn hoofd tegen de TV-kast. Daarna heeft verdachte zich aan de strubbeling onttrokken en heeft hij zichzelf in de slaapkamer opgesloten. Verder kan verdachte zich niets van de avond herinneren. Hij verklaart een black-out te hebben gehad en het eerste dat hij zich herinnert is dat hij wakker werd op het politiebureau.
In de woning wordt veel (forensisch) onderzoek gedaan, het letsel van [slachtoffer] en verdachte is onderzocht en er is onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] . In de woning worden onder andere een kapotte wijnfles en delen van een kapstok gevonden waarvan de politie het vermoeden heeft dat die gebruikt zouden kunnen zijn bij het gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] . Dit blijkt uit onderzoek naar vingerafdrukken en andere DNA-sporen op de voorwerpen. Het onderzoek naar het overlijden van [slachtoffer] is bemoeilijkt door de (noodzakelijke) medische behandeling in het ziekenhuis en de verstreken tijd tussen het incident en de sectie. Vanwege de uitgevoerde medische behandeling is het bijvoorbeeld niet mogelijk gebleken om het hersenletsel te dateren. Uit het onderzoek blijkt voorts dat het hersenletsel bij leven is ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld tegen het hoofd. Dit kan betekenen dat [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) tegen zijn hoofd geslagen is of dat hij op zijn hoofd gevallen is. Op basis van het onderzoek wordt door de deskundige geconcludeerd dat het letsel van [slachtoffer] even waarschijnlijk is bij de hypothese dat [slachtoffer] geslagen is tegen zijn hoofd als bij de hypothese dat [slachtoffer] gevallen is. De deskundige overweegt voorts dat het hersenletsel door een klap met een wijnfles of een deel van een kapstok zou kunnen zijn veroorzaakt, maar dat het letsel hier geenszins bewijzend voor is. De symptomen van het hersenletsel (onder andere het verliezen van het bewustzijn) kunnen daarnaast volgens de deskundige direct na het geweld zijn opgetreden, maar dit kan ook uren tot dagen hebben geduurd.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op basis van het dossier is onvoldoende vast komen te staan dat het handelen van verdachte heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is ontstaan doordat verdachte hem met een voorwerp op het hoofd heeft geslagen, zoals is ten laste gelegd. Andere oorzaken voor dit hersenletsel kunnen niet worden uitgesloten. Doodslag of het opzettelijk toebrengen van hersenletsel ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Wel kan op basis van het forensisch bewijs, het letsel van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door onder meer met een wijnfles en met (een deel van) een kapstok tegen zijn lichaam te slaan of te stompen. De verklaring van verdachte dat hij zich alleen heeft verweerd, is niet aannemelijk. Ook kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] de ex-levensgezel van verdachte was zoals bedoeld in artikel 304 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Verdachte verklaart namelijk steeds dat [slachtoffer] de liefde van zijn leven is en daarnaast zijn zij samen op zoek geweest naar een woning voor [slachtoffer] . Daarom kan het meer subsidiair ten laste gelegde worden bewezen.
Aangezien niet kan worden vastgesteld dat het gepleegde geweld tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, kan verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient integraal te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Net als de officier van justitie is de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] op of tegen het hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] dodelijk hersenletsel heeft opgelopen. Daarom kan het primair en subsidiair ten laste gelegde niet worden bewezen.
Met betrekking tot de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan allereerst niet worden bewezen dat [slachtoffer] de levensgezel van verdachte is in de zin van artikel 304 Sr. Verdachte en [slachtoffer] waren namelijk niet meer bij elkaar. De mishandeling kan voorts in zijn geheel niet worden bewezen, omdat er te veel losse eindjes in het dossier zitten en er te veel onduidelijkheid is. De handelingen van verdachte kunnen zijn ingegeven door een plotselinge aanval van [slachtoffer] . Al met al kan de mishandeling (de dood ten gevolge) niet worden bewezen.
Ten slotte kan ook de meest subsidiair tenlastegelegde dood door schuld niet worden bewezen. Het is namelijk niet vast komen te staan dat verdachte had moeten vermoeden dat [slachtoffer] zwaargewond was en hulp nodig had.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak voor het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat doodslag en het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg, niet kunnen worden bewezen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is veroorzaakt door een klap (met een voorwerp) of door bijvoorbeeld een val. Hoewel de rechtbank vast kan stellen dat sprake is geweest van geweld tussen verdachte en [slachtoffer] , kan niet worden vastgesteld dat verdachte daarbij [slachtoffer] , al dan niet met een (scherp) voorwerp, tegen zijn hoofd heeft geslagen. Dat het handelen van verdachte het overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt, kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.4.2.
Bewijsoverweging betreffende het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, zoals meer subsidiair is ten laste gelegd. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft gebeten in zijn linkerschouder en hem met een deel van een kapstok heeft geslagen en/of hiermee tegen zijn arm heeft gedrukt. Dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met een wijnfles kan niet worden bewezen.
De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat op basis van het dossier, kan worden vastgesteld dat er in de avond van 13 januari tot en met de nacht op 14 januari 2019 urenlang ruzie is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] . Dit op basis van de ravage in de woning, de verklaringen van meerdere buren en het letsel dat bij zowel [slachtoffer] als verdachte is aangetroffen.
Bewijsoverweging
Achterop de linkerschouder van [slachtoffer] is een bijtwond aangetroffen. Deze bijtwond is onderzocht en vergeleken met het gebit van verdachte. De uitkomst van dit onderzoek is dat het waarschijnlijk is dat dit beetspoor is toegebracht door verdachte. Gelet hierop en op de (langdurige) ruzie die blijkens de getuigenverklaringen in huis heeft plaatsgevonden, concludeert de rechtbank dat verdachte degene is die het bijtspoor heeft veroorzaakt en dus dat verdachte [slachtoffer] in zijn schouder heeft gebeten.
Blijkens het letselrapport zijn daarnaast op de onderarm van [slachtoffer] onder elkaar twee ringvormige donkere huidverkleuringen aangetroffen. Deze ringen betreffen bloeduitstortingen, elk met een buitenste diameter van ongeveer 3,5 centimeter. In het rapport wordt beschreven dat deze bloeduitstortingen suggestief zijn voor patroonletsel vanwege de opvallende vorm. Dit houdt in dat de vorm van het letsel als het ware een afdruk vormt van het voorwerp waardoor het is ontstaan. In de woning is zoals vermeld onder andere een kapstok gevonden. Deze kapstok bestaat uit twee onderdelen (buizen), die middels schroefdraad aan elkaar kunnen worden geschroefd. Deze onderdelen lagen los van elkaar in de woning. De doorsnede van de buis bedroeg ongeveer 3,7 centimeter. De rechtbank stelt vast dat de doorsnede van de buis van de kapstok ongeveer overeenkomt met de doorsnede van het letsel dat op de arm van [slachtoffer] is aangetroffen. Op deze kapstok is voorts onderzoek gedaan naar sporen en op het onderste deel van de kapstok is een greepspoor aangetroffen. Dit greepspoor is geïndividualiseerd op verdachte. Het voorgaande in samenhang bezien met de omstandigheid dat er een langdurige ruzie heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank vast dat verdachte voornoemd letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht met de buis van de kapstok.
Hoewel verdachte zelf ook letsel heeft opgelopen en [slachtoffer] zich niet onbetuigd lijkt te hebben gelaten, is gezien de duur en de hevigheid van de gebeurtenissen niet aannemelijk dat verdachte zich enkel verdedigd heeft, zoals hij verklaart. Bovendien heeft verdachte [slachtoffer] achterop zijn linkerschouder gebeten. Een bijtwond op deze plek kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangemerkt als een verdedigingswond. De rechtbank stelt dan ook de wederrechtelijkheid van de gedragingen van verdachte vast, die in de voornoemde handelingen besloten ligt.
Partiële vrijspraak slaan met wijnfles
In de woning is een kapotte wijnfles van het merk Los Molinos aangetroffen. Op deze fles zijn vingerafdrukken en bloedsporen aangetroffen. Blijkens het dossier zijn de vingerafdrukken geïndividualiseerd op verdachte. Het bloed dat op de etiketten van de fles is aangetroffen, matcht blijkens het DNA-onderzoeksrapport met dat van [slachtoffer] , waarbij de matchkans kleiner is dan 1 op 1 miljard. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met de fles geslagen heeft. Blijkens de letselrapportage van [slachtoffer] is geen letsel vastgesteld dat een dergelijke klap met een fles aantoont. Ook is niet vast komen te staan hoe het bloed op de fles terecht is gekomen. Aangezien er veel bloed is aangetroffen in de woning van zowel verdachte als [slachtoffer] , kan niet worden uitgesloten dat dit bloed op een andere manier dan door een klap van verdachte op de fles terecht is gekomen. Dat de vingerafdrukken van verdachte op de fles zijn aangetroffen draagt ook niet bij aan de vaststelling dat verdachte hiermee geslagen heeft, aangezien verdachte heeft verklaard dat hij uit deze fles gedronken heeft. Al met al kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met de wijnfles geslagen heeft. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook partieel vrijspreken.
Partiële vrijspraak de dood ten gevolge
Gelet op hetgeen onder 4.4.1 is overwogen acht de rechtbank net als de officier van justitie en de verdediging niet bewezen dat verdachte door de mishandeling de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Kwalificatie
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat geen sprake is van een mishandeling gepleegd tegen een levensgezel zoals bedoeld in artikel 304 Sr. Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] niet meer bij elkaar waren. Ze waren eerder getrouwd, maar zijn gescheiden. Verdachte heeft verklaard dat hij van [slachtoffer] hield en dat hij wellicht ooit weer een relatie met [slachtoffer] zou willen beginnen, maar dat van een liefdesrelatie in de periode rond het ten laste gelegde geen sprake was. [slachtoffer] verbleef sinds twee weken bij verdachte omdat hij geen onderdak had en verdachte hem niet op straat wilde laten staan, maar dat was tijdelijk en niet als geliefden. Zij waren ook op zoek naar een andere woonruimte voor [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] de ex-levensgezel van verdachte was. Gezien de reikwijdte en de bedoeling van artikel 304 Sr is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] dan ook niet als levensgezel van verdachte kan worden aangemerkt. Daarom kwalificeert de rechtbank de mishandeling niet als gepleegd tegen een levensgezel zoals bedoeld in artikel 304 Sr.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op of omstreeks 14 januari 2019 te Amsterdam, zijn ex-levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een deel van een kapstok tegen de onderarm te slaan en/of te drukken en te bijten in de linkerschouder van voornoemde [slachtoffer] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bij deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden bepaald zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De officier heeft de context en de ernstige gevolgen die deze nacht voor [slachtoffer] hebben gehad als factor bij de hoogte van haar eis meegenomen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring te beslissen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Hierbij heeft de verdediging de rechtbank gevraagd om rekening te houden met de gevolgen die het feit voor verdachte hebben gehad. Het strafproces heeft daarnaast erg lang geduurd, verdachte heeft 3 jaar in onzekerheid geleefd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft [slachtoffer] in zijn schouder gebeten en heeft hem letsel toegebracht met een deel van een kapstok. Dit zijn ernstige geweldshandelingen. Hoewel [slachtoffer] niet is aan te merken als levensgezel van verdachte, heeft het geweld wel plaatsgevonden in de huiselijke sfeer. [slachtoffer] verbleef namelijk tijdelijk bij verdachte. Verdachte heeft zelf ook letsel en het geweld is dan ook niet alleen van de kant van verdachte gekomen. Hier houdt de rechtbank rekening mee bij het bepalen van de straf. De rechtbank rekent verdachte echter wel aan dat hij zich niet aan het intense en uren durende gevecht heeft onttrokken.
De officier van justitie heeft de gevolgen van deze avond voor [slachtoffer] meegenomen in haar strafeis. De rechtbank zal het overlijden van [slachtoffer] echter niet meewegen bij het bepalen van de straf, nu niet bewezen is dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door het handelen van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op 29 oktober 2020 is veroordeeld voor mishandeling, waarvoor hem een taakstraf voor de duur van 60 uren waarvan 20 uren voorwaardelijk is opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van deze straf rekening met deze veroordeling in het kader van artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 november 2021, waarin de reclassering beschrijft dat het na de schorsing van de voorlopige hechtenis in april 2019 bergafwaarts is gegaan met verdachte. Verdachte ervaart psychische problematiek, waaronder depressieve klachten. Hierdoor is hij niet meer in staat om te werken, heeft hij flinke schulden opgebouwd en moet hij zijn woning verkopen. Daarnaast zou verdachte problemen hebben met alcohol- en drugsgebruik. De reclassering acht het noodzakelijk om interventies in te zetten die zijn gericht op de ontstane psychische problematiek en het middelengebruik. Daarom adviseert de reclassering om bij een (deels) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling (met eventuele kortdurende klinische opname) op te leggen. Verdachte is al gestart met een behandeling bij het crisisteam van Mentrum in [plaats] . De reclassering schat het recidivegevaar tot slot in als gemiddeld.
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank bepaalt dat bij dit voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er niet ernstig rekening mee hoeft worden gehouden dat verdachte wederom en misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van andere personen. De reclassering heeft het recidivegevaar namelijk als gemiddeld ingeschat. Daarnaast is de voorlopige hechtenis meer dan 2,5 jaar geschorst geweest, zonder dat bij deze schorsing bijzondere voorwaarden waren opgelegd en is verdachte al gestart met een behandeling voor zijn psychische problematiek. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade – bestaande uit affectieschade – te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd is ontstaan door het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat het handelen van verdachte de dood van [slachtoffer] ten gevolg heeft gehad. Het is dan ook niet vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.

10.De voorlopige hechtenis

De rechtbank beveelt opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel was geschorst. Omdat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven, is van een schorsing hiervan logischerwijs geen sprake meer. De rechtbank kan dan ook niet bepalen dat de schorsing voor onbepaalde tijd zal voortduren, zoals de verdediging heeft verzocht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) weken, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
  • zich laat behandelen door de forensische polikliniek van Inforsa of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op traumagerelateerde klachten en middelengebruik. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties en kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2021.