ECLI:NL:RBAMS:2021:7328

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13-288773-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling en het voorhanden hebben van een wapen van categorie I. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 september 2021, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van diefstal van voertuigen en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de opzetheling, omdat hij wist dat hij in een gestolen auto zat. De rechtbank achtte de feiten bewezen, met uitzondering van enkele andere tenlastegelegde feiten, die niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De benadeelde partijen werden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende verband was met de bewezen feiten. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-288773-20
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Verstegen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair: diefstal van een auto (Opel Astra) in vereniging door middel van braak/verbreking/valse sleutel in de periode van 5 november 2020 tot en met 6 november 2020 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als (het medeplegen van) heling.
Feit 2:
Primair: diefstal uit een auto (Ford Ka) in vereniging door middel van braak/verbreking in de periode van 9 november 2020 tot en met 10 november 2020 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als (het medeplegen van) heling in de periode van 9 tot en met 13 november 2020.
Feit 3:
Primair: diefstal uit een auto (Renault) in vereniging door middel van braak/verbreking in de periode van 10 november 2020 tot en met 13 november 2020 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als (het medeplegen van) heling.
Feit 4:
Primair: diefstal uit een auto (Seat Ibiza) in vereniging door middel van braak/verbreking in de periode van 9 november 2020 tot en met 10 november 2020 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als (het medeplegen van) heling in de periode van 9 november 2020 tot en met 13 november 2020.
Feit 5: het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4:
Ten aanzien van feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak, omdat daarvoor onvoldoende wettig bewijs is.
Feit 1 subsidiair:
De officier van justitie acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde opzetheling wel bewezen. Verdachte moest weten dat hij in een gestolen auto zat.
Feit 5:
De officier van justitie acht het onder feit 5 ten laste gelegde bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4:
Ten aanzien van feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan ook dient te worden vrijgesproken. Verdachte is achteloos op de bestuurdersstoel van de auto gaan zitten en kon op dat moment niet zien dat het slot van de bestuurdersdeur ontbrak. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was.
Feit 5:
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van feit 5 aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4:
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat de heling wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat verdachte niet wist of had kunnen weten dat de auto van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de auto van een vriend had geleend. Verdachte wil niet zeggen van wie hij deze auto heeft geleend en heeft geen aannemelijke verklaring gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de auto. Daarnaast volgt uit het procesdossier dat het slot van het bestuurdersportier ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank benadrukt hierbij dat verdachte een opleiding tot automonteur heeft afgerond, waaruit zij afleidt dat verdachte meer bekend was met auto’s dan iemand zonder deze opleiding.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het gaat om een nabootsing van een vuurwapen. Het wapen is in de kamer van verdachte aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat het wapen van hem is.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
op 13 november 2020 te Amsterdam, een auto (Opel Astra, kenteken [kenteken] ),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 5:
op 14 november 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen (merk Kahr PM 9), voorhanden heeft gehad;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft gevorderd om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te koppelen die zijn geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de medeverdachte en andere voorwaarde(n) betreffende het gedrag wanneer ambulante (forensische) behandeling geïndiceerd is (door de toezichthouder) wordt veroordeelde verplicht hieraan mee te werken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde straf moet worden gematigd. Ten aanzien van de voorwaardelijke straf en de hieraan verbonden bijzondere voorwaarden refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto en het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen. Het helen van een goed is een ernstig feit, met name voor de eigenaar van de auto. Verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voertuigen en hij heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft verdachte een imitatievuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vormt een gevaar omdat het wapen nauwelijks is te onderscheiden van een echt vuurwapen. De wapens worden dan ook niet zelden gebruikt om gewapende overvallen mee te plegen of om personen mee te bedreigen. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 26 augustus 2021. Hieruit volgt dat verdachte op 25 januari 2021 is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voor het bezit van een wapen. Op 27 februari 2019 is verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 550,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren voor de opzetheling van een auto.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker, van 22 april 2021. Hieruit volgt dat er sprake is van een beginnend delictpatroon op het gebied van vermogensdelicten en het overtreden van de wet wapens en munitie. De reclassering constateert een aantal risicofactoren voor recidive, te weten het negatieve sociale netwerk, impulsiviteit en (negatieve) beïnvloedbaarheid. Positief is dat verdachte stabiele huisvestiging en een zinvolle dagbesteding heeft en zijn financiën op orde zijn. De reclassering acht echter interventies noodzakelijk en verdachte is gebaat bij een gedragsinterventie. De training gedragsinterventie helpt verdachte om controle over zijn gedrag uit te oefenen en impulsief gedrag te beheersen. Daarnaast kan de training bijdragen aan delictpreventie en hem helpen bij het opstellen van positieve toekomstdoelen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een opzetheling is het uitgangspunt een taakstraf vanaf 30 uren en voor het voorhanden hebben van een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp staat een geldboete van € 550,-. De rechtbank houdt er echter in strafverzwarende zin rekening mee dat verdachte recidive heeft en eerder voor gelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 40 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden - een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de medeverdachte en andere voorwaarde betreffende het gedrag wanneer ambulante (forensische) behandeling geïndiceerd is (door de toezichthouder) wordt veroordeelde verplicht hieraan mee te werken - geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij een taakstraf opleggen van 40 uren.

9.Ten aanzien van het beslag

Tijdens de aanhouding van verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • 1 STK Kentekenbewijs met omschrijving: G 5994629, voorzien van kenteken [kenteken] ;
  • 1 STK Verzekeringsbewijs met omschrijving: G 5994633;
  • 5 STK Schroef met omschrijving: G 5994618;
  • 1 STK Hamer met omschrijving: G 5994614;
  • 1 STK Kentekenbewijs met omschrijving: G 5994629, deel 1;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997058;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997060;
  • 1 STK Bril met omschrijving: G 5997064;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997066;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997068;
  • 1 STK Brillenkoker met omschrijving: G 5997074;
  • 1 STK Bril met omschrijving: G 5997078;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997079;
  • 1 STK Niet te definiëren goederen met omschrijving: G 5997081;
  • 1 STK Oorbel met omschrijving: G 5997084;
  • 1 STK Scheerapparaat met omschrijving: G 5997088;
  • 1 STK Geluidsbox met omschrijving: G 5997094;
  • 1 STK Verbanddoos met omschrijving: G 5997094.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht alle inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren, met uitzondering van de inbeslaggenomen schroeven en de hamer. De officier van justitie heeft gevorderd laatstgenoemde goederen te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen moeten worden bewaard voor de rechthebbende, met uitzondering van de schroeven en de hamer. Deze laatstgenoemde goederen zullen verbeurd worden verklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 3.350,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,- aan vergoeding van immateriële schade ten aanzien van het onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde feit.
De partner van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , heeft een soortgelijke vordering ingediend en vordert een bedrag van € 2.829,07 aan materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade ten aanzien van het onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij 3] vordert een bedrag van € 150,- aan materiële schade voor een feit dat niet aan verdachte wordt ten laste gelegd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Het feit waarvoor [benadeelde partij 3] schadevergoeding vordert staat niet op de tenlastelegging van verdachte en ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is er onvoldoende verband nu zij heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor de heling en niet voor de diefstal. Daarnaast is de auto retour naar de benadeelden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zullen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het feit waar verdachte voor wordt veroordeeld.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal in de vordering eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het feit ten aanzien waarvan de vordering is ingediend, niet aan verdachte is ten laste gelegd.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63, 416 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 55 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
opzetheling
Feit 5:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
40 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 30 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Solo of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de training/begeleider;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachte, [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Kentekenbewijs met omschrijving: G 5994629, voorzien van kenteken [kenteken] ;
  • 1 STK Verzekeringsbewijs met omschrijving: G 5994633;
  • 1 STK Kentekenbewijs met omschrijving: G 5994629, deel 1;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997058;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997060;
  • 1 STK Bril met omschrijving: G 5997064;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997066;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997068;
  • 1 STK Brillenkoker met omschrijving: G 5997074;
  • 1 STK Bril met omschrijving: G 5997078;
  • 1 STK Zonnebril met omschrijving: G 5997079;
  • 1 STK Niet te definiëren goederen met omschrijving: G 5997081;
  • 1 STK Oorbel met omschrijving: G 5997084;
  • 1 STK Scheerapparaat met omschrijving: G 5997088;
  • 1 STK Geluidsbox met omschrijving: G 5997094;
  • 1 STK Verbanddoos met omschrijving: G 5997094;
Verklaart verbeurd:
  • 5 STK Schroef met omschrijving: G 5994618;
  • 1 STK Hamer met omschrijving: G 5994614.
Benadeelde partijen:
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mr. R.A. Sipkens en mr. J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2021.
[…]