ECLI:NL:RBAMS:2021:7326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13-100500-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs voor aanranding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 14 oktober 2019 in Amstelveen, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de benadeelde partij aan te randen door haar in haar bil te knijpen. Tijdens de zitting op 5 augustus 2021 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, gepleit voor vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn voor de beschuldiging. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Kuipers, heeft eveneens betoogd dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden, en stelde dat de verdachte enkel had geprobeerd de benadeelde partij af te weren.

De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld. Echter, volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een strafbaar feit niet enkel op basis van de verklaring van één getuige worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen steunbewijs was voor de verklaring van de benadeelde partij, waardoor niet kon worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte een ontuchtig karakter had. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar vader, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-100500-20 (Promis)
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Kuipers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 14 oktober 2019 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan aanranding van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij]), door haar in haar bil te knijpen.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte heeft namelijk consistent verklaard dat hij [benadeelde partij] slechts heeft afgeweerd en er is geen wettig bewijs dat verdachte de intentie had om [benadeelde partij] aan te randen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vader van [benadeelde partij] aangifte heeft gedaan, nadat hij van zijn dochter had gehoord dat zij op de fiets zou zijn aangerand. [benadeelde partij] is daarna als getuige gehoord en heeft verklaard dat zij door een wielrenner (uit later politieonderzoek gebleken: de verdachte) in haar bil is geknepen toen zij staand fietste. Zij heeft direct na het incident haar moeder gebeld. De rechtbank vindt de verklaring van [benadeelde partij] gedetailleerd en consistent en acht deze daarom betrouwbaar.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van [benadeelde partij] onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank moet in deze zaak dan ook de vraag beantwoorden of aan dit bewijsminimum is voldaan.
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat het goed zou kunnen dat hij [benadeelde partij] tijdens het fietsen heeft aangeraakt omdat hij haar probeerde af te weren. Hij wilde haar op de fiets inhalen, toen zij opeens staand ging fietsen, haar balans verloor en daarbij richting hem uitweek. Hij heeft toen een afwerende beweging gemaakt om niet te vallen, maar heeft niet in haar bil geknepen. Verdachte heeft verklaard dat hij hierbij ook geen seksuele intentie had. De rechtbank kan, nu er zich naast de verklaring van [benadeelde partij] geen andere bewijsmiddelen in het procesdossier bevinden die de verklaring van aangeefster kunnen ondersteunen, niet vaststellen dat het handelen van de verdachte een ontuchtig karakter had. Om die reden is niet voldaan aan het bewijsminimum en spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] – vertegenwoordigd door haar vader [vader van benadeelde partij] – vordert € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij [benadeelde partij] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2021.
[…]