ECLI:NL:RBAMS:2021:7325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13-101431-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige dochter door vader met psychisch overwicht en seksuele handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van het meermalen verkrachten van zijn dochter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ouderlijk gezag heeft misbruikt en psychisch overwicht heeft uitgeoefend op zijn dochter, die op het moment van de feiten nog geen 16 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte zowel verkrachting als ontuchtige handelingen, waarbij de rechtbank uiteindelijk tot de conclusie kwam dat er sprake was van dwang door de verdachte, ondanks het verzet van het slachtoffer.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het seksuele misbruik over een periode van meer dan een jaar heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft verschillende seksuele handelingen verricht, waarbij hij gebruik maakte van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen hem en zijn dochter. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer, die PTSS-gerelateerde klachten heeft ontwikkeld als gevolg van het misbruik. De vordering van de benadeelde partij, die € 11.400,- aan schadevergoeding vorderde, is volledig toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van deze schadevergoeding aan de benadeelde partij, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-101431-21
Datum uitspraak: 9 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.
De benadeelde partij, [benadeelde partij] werd bijgestaan door mr. C.A. Bouw.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij
Primair: zich in de periode van 1 juni 2018 tot en met 10 augustus 2019 te Amsterdam en/of New Jersey en/of New York schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van zijn kind, te weten [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
Subsidiair ten laste gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft zijn ouderlijk gezag aangewend waardoor er sprake was van een psychisch overwicht zodat het slachtoffer zich gedwongen voelde om de handelingen van verdachte te ondergaan. Ondanks dat het slachtoffer zich mondeling heeft verzet is verdachte niet gestopt. Dit was voor het slachtoffer een bedreigende en intimiderende situatie. Van het slachtoffer kon niet verwacht worden dat ze ingreep.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van dwang. Er is geen sprake van geweld of bedreiging met geweld. Van een andere feitelijkheid kan evenmin worden gesproken. In dat geval moet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen kon verzetten, of dat verdachte aangeefster heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daarvoor voor het slachtoffer zo moeilijk was zich aan de handelingen te onttrekken. De enkele omstandigheid dat verdachte de vader is van het slachtoffer is op zichzelf onvoldoende om dwang aan te nemen. Er worden feitelijkheden beschreven maar geen handelingen die zo bedreigend waren dat het slachtoffer ook echt gedwongen werd en geen weerstand kon bieden.
De raadsvrouw heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde ontucht wel kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting te komen, dient te worden vastgesteld dat de verdachte door geweld of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat geen sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een andere feitelijkheid. De vraag resteert dan of sprake is geweest van andere feitelijkheden waardoor de verdachte [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
De feitelijkheden hebben in deze zaak bestaan uit het volgende. De verdachte is bij [benadeelde partij] in bed gaan liggen waarbij hij haar heeft betast, zijn penis tegen haar lichaam heeft aangedrukt en zijn hand in haar broek en onderbroek heeft gebracht waarna hij zijn vingers in haar vagina heeft geduwd. [benadeelde partij] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op die momenten zich slapende hield omdat ze bang was. Ook heeft ze verklaard dat hij haar hand pakte en die op zijn piemel legde en dan maakte hij op en neer gaande bewegingen met zijn hand over die van haar. Als hij zijn hand los liet, om daarmee naar haar vagina te gaan, liet zij zijn piemel los of trok zij haar hand terug. Maar dan pakte hij haar hand weer vast en bracht die terug naar zijn piemel. Op het moment dat deze handelingen plaatsvonden was [benadeelde partij] onder andere bij haar vader in Amerika op bezoek. [benadeelde partij] was, gelet op haar jonge leeftijd, op dat moment afhankelijk van haar vader omdat ze bij hem verbleef. De rechtbank acht aannemelijk dat [benadeelde partij] het gevoel had dat zij zich niet aan de situatie kon onttrekken en het moest ondergaan. In februari 2019 in Amsterdam zou verdachte bij haar zijn gaan liggen en met zijn hand in haar broek zijn gegaan. Ze verklaart dat ze nu meer weerstand bood en zijn hand wegduwde en hem vroeg om op te schuiven. Hij zou lacherig hebben gereageerd en daarna weer met zijn hand haar onderbroek gegaan zijn en haar hebben gevingerd. Op 3 augustus 2019 is verdachte met [benadeelde partij] naar de bioscoop gegaan in New York. Hier zijn ook weer handelingen verricht die in de tenlastelegging worden omschreven. [benadeelde partij] had op dat moment het idee dat het voor haar niet mogelijk was om uit haar stoel op te staan en weg te lopen. Haar vader had zijn voetenbankje omhoog geklapt en er waren tafeltjes en de uitgang van aan zijn kant. In dit geval deed zij weer alsof ze sliep. Ook hier ging het om een situatie waarbij [benadeelde partij] bij haar vader op bezoek was, bij hem verbleef in een ver land en in die zin dus ook afhankelijk van haar vader was.
[benadeelde partij] heeft in haar verklaring ook aangegeven dat ze bang was tegen verdachte in te gaan en dat zij het gevoel had dat zij geen keuze had. Op het moment dat [benadeelde partij] toen het in Amsterdam gebeurde de hand van verdachte wegduwde en zich mondeling verzette was dit voor verdachte geen reden om te stoppen en bleef het misbruik voortduren. Verdachte heeft tijdens het verblijf van [benadeelde partij] in Amerika misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie en het feit dat ze aan zijn zorg was toevertrouwd in een ver, vreemd land. Zo heeft hij voor [benadeelde partij] een intimiderende sfeer laten ontstaan waardoor [benadeelde partij] zich niet aan de seksuele handelingen kon onttrekken. Uit het feit dat zij zich slapend hield en hem daadwerkelijk een keer wegduwde moet het voor hem ook duidelijk zijn geweest dat zij zich gedwongen voelde de handelingen te ondergaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van dwang en daarmee verkrachting.

4.Bewezenverklaring

Primair:
hij, als Nederlander, op meerdere tijdstoppen in de periode van 1 juni 2018 tot en met 10 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en in New Jersey en New York,
door andere feitelijkheden zijn kind, te weten [benadeelde partij] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , namelijk het meermalen:
- vastpakken en betasten van en wrijven met zijn hand over de buik en billen en lichaam en
- tegen zich aantrekken van haar lichaam en
- het duwen met zijn penis tegen haar lichaam en
- brengen van zijn hand in haar onderbroek en broek en
- brengen van haar hand naar zijn penis en leggen van haar hand op zijn penis en vervolgens bewegen van haar hand om zijn penis en
- brengen en vervolgens houden en bewegen en duwen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen en
- zoenen op de mond en bijten in de onderlip,
de andere feitelijkheden hebben bestaan uit het:
- psychisch overwicht dat hij, verdachte, als zijnde de vader van die [benadeelde partij] , op die [benadeelde partij] had en
- aanwenden van zijn ouderlijk gezag jegens die [benadeelde partij] , waardoor hij haar zijn wil heeft opgedrongen en haar aan zijn wil heeft onderworpen en
- pakken van de hand van die [benadeelde partij] en vervolgens het naar zijn penis brengen van die hand en
- niet stoppen met genoemde handelingen ondanks het mondeling verzet/verweer daartoe van die [benadeelde partij] en
- op 3 augustus 2019 brengen en vervolgens houden en bewegen en duwen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen in een afgeschermde bioscoopruimte, waarbij die [benadeelde partij] die ruimte niet of moeilijk kon verlaten en
- feit dat er sprake was van een afhankelijkheids- en machtsrelatie en
- feit dat er sprake was van een lichamelijk en een geestelijk en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [benadeelde partij] en aldus voor die [benadeelde partij] een intimiderende situatie heeft doen ontstaan;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en hieraan de voorwaarden te verbinden die zijn opgesteld door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de op te leggen straf op het standpunt gesteld dat een straf dient te worden opgelegd die recht doet aan de persoon van de verdachte. De verdediging verzoekt hierbij om een langere voorwaardelijke straf op te leggen nu verdachte aan alle voorwaarden wenst mee te werken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn dochter. Het seksuele misbruik is begonnen toen zijn dochter nog maar 15 jaar oud was. Verdachte heeft verschillende seksuele handelingen verricht en er is sprake geweest van seksueel binnendringen met de vingers. Daarbij heeft de verdachte alleen aan de bevrediging van zijn seksuele lustgevoelens gedacht en zich niets aangetrokken van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin [benadeelde partij] zich als tiener bevond en dat zij in Amerika aan zijn zorg was toevertrouwd en overgeleverd. Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [benadeelde partij] . De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochter in hem als vader had en hij zijn eigen lusten boven het welzijn van zijn dochter heeft gesteld. Het is algemeen bekend dat door seksueel misbruik de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een slachtoffer ernstig kan worden geschaad en dat zij daarvan nog lang psychische klachten kan ondervinden. Kinderen die slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik en geweld, zeker door die personen waarop zij onvoorwaardelijk moeten kunnen vertrouwen en bij wie zij zich veilig en geborgen hadden moeten weten, ervaren immers in veel gevallen nog jaren grote gevolgen van wat hen is aangedaan. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde partij] . Hieruit volgt dat de details van het misbruik in haar geheugen staan gegrift en uit de verklaring van de traumabehandelaar van [benadeelde partij] volgt dat zij PTTS-gerelateerde klachten heeft.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 4 juni 2021. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-onderzoek van 16 juni 2021, opgesteld door [naam 1] , GZ-psycholoog i.o tot specialist. Hieruit volgt dat er bij verdachte enkel kan worden gesproken over een stoornis in het misbruik van een hallucinogeen (type: LSD). Hoewel er sprake was van psychische problematiek in de vorm van het middelenmisbruik ten tijde van het ten laste gelegde, was verdachte zich bewust van de eventuele gevolgen van dit drugsgebruik. Verdachte is ondanks de eerste keer dat hij seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond naar zijn dochter, doorgegaan met het middelenmisbruik en heeft hij geen adequate hulp gezocht. Ondanks de kwetsbaarheden in de persoonlijkheid van verdachte, de impulsiviteit en gerichtheid op lust, beschikt verdachte over een gemiddelde tot bovengemiddelde intelligentie en was hij zich ervan bewust dat wat hij deed niet kon. Er wordt geen verband gevonden tussen de psychische stoornis in de vorm van het middelenmisbruik en het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd om het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van GGZ [naam 3] Haarlem van 10 juni 2021, opgesteld door [naam 2] , reclasseringswerker. Hieruit volgt het advies dat bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte wordt opgelegd.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf alleszins gerechtvaardigd is.
Voor een verkrachting is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank echter rekening met het feit dat het slachtoffer de dochter van verdachte is, haar leeftijd, de duur en frequentie van het misbruik en dat misbruik plaatsvond op een plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden (met aftrek van het voorarrest), waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een drugsverbod zolang de reclassering dit nodig acht – geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert € 1.400,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
[benadeelde partij] heeft € 1.400,00 gevorderd voor niet vergoede traumabehandelingen. De rechtbank stelt vast dat deze behandelingen een rechtstreeks gevolg zijn van het ten laste gelegde en de rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Verkrachting zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden aangenomen dat verkrachting leidt tot ernstige psychische gevolgen. De impact voor [benadeelde partij] blijkt ook uit de voorgelezen slachtofferverklaring. [benadeelde partij] heeft PTSS-gerelateerde klachten en volgt hiervoor een behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden.
De benadeelde die in de persoon is aangetast en daardoor nadeel lijdt dat niet in vermogensschade bestaat, heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank zal de vordering van € 10.000,00 waar geen verweer tegen gevoerd is dan ook geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.400,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 augustus 2019 ten aanzien van de immateriële schade van € 10.000,00 en vanaf 14 april 2021 ten aanzien van de materiële schade van € 1.400,00 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 92 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 242, 248 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting, begaan tegen kind, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering
[naam 3] op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod zolang de reclassering dit
nodig acht. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , geheel toe tot een bedrag van
€ 1.400,00 (veertienhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2019 ten aanzien van de immateriële schade van
€ 10.000,00 en vanaf 14 april 2021 ten aanzien van de materiële schade van € 1.400,00 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 11.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2019 ten aanzien van de immateriële schade van € 10.000,00 en vanaf 14 april 2021 ten aanzien van de materiële schade van € 1.400,00 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 92 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mr. R.A. Overbosch en mr. R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2021.
[.]