ECLI:NL:RBAMS:2021:7324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13/229522-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit met omgebouwd gas/alarmpistool

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van vuurwapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 24 augustus 2021, waarbij de verdachte een omgebouwd gas/alarmpistool met munitie bij zich had. Tijdens de terechtzitting op 2 december 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen had gevonden, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen ernstige gevolgen kan hebben en dat er streng tegen opgetreden moet worden. De verdachte had eerder een taakstraf opgelegd gekregen, maar had zich niet aan de voorwaarden gehouden, wat leidde tot de tenuitvoerlegging van die straf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/229522-21 + 13/247537-19 (TUL)
Datum uitspraak: 16 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Willigen, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van vuurwapenbezit. Hij zou op 24 augustus 2021 een omgebouwd gas/alarmpistool met munitie bij zich hebben gehad.
Aan de verdachte is daarom ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (van origine) een gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, type M807-TD, kaliber 8mm Pak, omgebouwd naar 6.35 Browning (kaliber .25 AUTO) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 24 augustus 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier patronen van het kaliber 6.35mm Browning (.25 ACP) voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
1. hij op 24 augustus 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (van origine) een gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, type M807-TD, kaliber 8mm Pak, omgebouwd naar 6.35 Browning (kaliber .25 AUTO), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2. hij op 24 augustus 2021 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier patronen van het kaliber 6.35mm Browning (.25 ACP) voorhanden heeft gehad.

4.Het bewijs

De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de hieronder genoemde bewijsmiddelen staan genoemd. Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde (ondubbelzinnig) heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank met een opgave van deze bewijsmiddelen volstaan.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer 1] van 24 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam (pagina 1 tot en met 4 van het dossier) waarin staat gerelateerd dat toen de verdachte op 24 augustus 2021 werd gefouilleerd, bleek dat hij in het Prada-tasje dat hij om had een klein zwart vuurwapen zat.
Het proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer [nummer 2] van 25 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , dienstdoende bij de Dienst Regionale Recherche, Forensisch Opsporing, Bureau Wapens, Munitie en Explosieven, Taakaccenthouder (vuur)wapens en munitie (pagina 5 tot en met 9 van het dossier).
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 december 2021 dat hij het wapen met munitie in zijn tasje heeft gedaan en het verscheidene uren bij zich heeft gehouden. Daarmee heeft hij bekend wetenschap te hebben gehad van het wapen (en de munitie) en daar ook beschikkingsmacht over te hebben gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte het voordeel van de twijfel te geven. De verklaring van de verdachte dat hij het wapen toevallig heeft gevonden en het bij zich heeft gehouden omdat hij niet wist wat hij ermee aan moest, is immers op basis van het dossier niet uit te sluiten. Hoewel de LOVS-oriëntatiepunten bij dit feit uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft de rechtbank nog steeds de mogelijkheid een taakstraf of een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aldus de raadsman.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft op de openbare weg een vuurwapen met daarin patronen voorhanden gehad. Het is algemeen bekend welke ellende ongecontroleerd bezit van een vuurwapen kan veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat daar streng tegen moet worden opgetreden en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De verdachte heeft, kort samengevat, verklaard dat hij het wapen eerder die dag in het Westerpark heeft gevonden, dat hij het had meegenomen omdat er kinderen in het park spelen en dat hij niet goed wist wat hij anders moest doen. Hij heeft het wapen vervolgens bij zich gehouden. Dat was een stomme fout, zo verklaarde de verdachte ter zitting. Dat laatste is zeker waar. De verklaring van de verdachte dat hij het wapen gevonden heeft in het park vindt de rechtbank ongeloofwaardig. In het door de verdachte geschetste scenario is niet goed te begrijpen waarom hij de politie niet direct op de hoogte heeft gesteld van het door hem gevonden wapen. Waarom hij dacht dat de politie hem niet zou geloven, heeft de verdachte niet concreet kunnen maken. Daarnaast valt op dat de verdachte ook voorafgaand aan zijn fouillering de politie niet heeft verteld over het wapen dat hij bij zich droeg en dat hij gevonden zou hebben. Bovendien bevat het dossier aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte redenen had om zich te bewapenen. De verdachte is samen met twee andere personen aangehouden in een auto. Hij heeft in zijn eerste verklaring gezegd deze personen niet te kennen maar uit het dossier volgt dat hij met een van hen, [persoon] , heeft gechat. Het lijkt erop dat de verdachte een conflict heeft met een derde, waarover hij met [persoon] spreekt. De berichten die zij elkaar hebben gestuurd, liegen er niet om. De verdachte heeft het over dat we ‘gaan (…) m gwn liquiderwn wela’ en ‘schieten ze mowr’. Ook [persoon] laat zich in die berichten niet onbetuigd. In de telefoon van de verdachte zijn ook chats van augustus 2021 aangetroffen met ene “kankermoer”. Hierin schrijft de verdachte dat hij geld tegoed heeft van ene ‘ [naam] ’ en dat hij hem gaat pakken, dat hij ‘m zou opensnijden en zijn kankerkop gaat verbouwen, dat hij weet van iedere wagen waarin hij is ingestapt en dat als hij niet wil, dat er auto’s van onschuldige mensen in de fik gaan, dat [naam] beter kan betalen of zijn kop kan laten zien. Uit deze dreigende berichten kan worden afgeleid dat de verdachte mogelijk een reden had zich te bewapenen. Ditzelfde geldt voor de berichten die in de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij zich bezighoudt met de handel in drugs en medicijnen. Hij heeft ook desgevraagd geen uitleg willen geven over de berichten die in zijn telefoon zijn aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank niet gelooft dat de verdachte het wapen toevallig heeft gevonden. Voor de door de raadsman bepleite strafvermindering ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
De reclassering adviseert in haar rapport van 11 november 2021 de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering is tot de conclusie gekomen dat de verdachte geen noemenswaardige problemen in zijn leven ervaart maar dat de situatie omtrent het delict en de verklaring over het vuurwapenbezit vragen oproepen. Het duiden van eventuele risico’s is daarom lastig. De reclassering sluit de omgang met een negatief netwerk niet uit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Als vertrekpunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte inclusief het voorhanden hebben van een wapen in een voertuig dat zich de openbare weg bevindt zoals in deze zaak het geval is, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Indien het vuurwapen is (door)geladen of schietklaar en binnen handbereik is, dan kan dat aanleiding zijn om een zwaardere straf op te leggen.
De rechtbank ziet in het strafblad van verdachte geen aanleiding om in het voordeel of in het nadeel van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken. Verdachte is weliswaar eerder (onherroepelijk) veroordeeld maar dit had betrekking op een vermogensdelict.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar een passende straf is. Een onvoorwaardelijke straf van zes maanden lijkt in het geval van de verdachte voldoende om hem duidelijk te maken dat hij verkeerd bezig is geweest en doet ook recht aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank legt de verdachte daarnaast drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk op en verbindt daar een proeftijd van twee jaar aan om hem ervan te weerhouden opnieuw verkeerde beslissingen te nemen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 8 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 13/247537-19, met betrekking tot het onherroepelijk geworden en op tegenspraak gewezen vonnis van 1 november 2019 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is in dit vonnis veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Een van de voorwaarden is dat verdachte zich voor het einde van proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Uit dit vonnis blijkt dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd wel aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 1 november 2019, zijnde een taakstraf van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Visser, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2021.