Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.Inleiding
3.Beschuldiging (tenlastelegging)
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het gebruik van digestaat als meststof, dat niet voldeed aan de vereisten van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat er digestaat bij de verdachte was afgeleverd of dat dit op of in de bodem was gebracht. De verdachte werd vertegenwoordigd door medeverdachten en een raadsman, en de officieren van justitie hebben hun vordering gepresenteerd. Het onderzoek vond plaats tijdens meerdere zittingen in september, oktober en december 2021.
De rechtbank heeft in haar vonnis de achtergrond van het onderzoek uiteengezet, waarbij het familiebedrijf van een medeverdachte betrokken was bij de verwerking van visresten en de productie van groen gas. Er werd een melding gedaan van mogelijke illegale leveringen van digestaat aan veehouders, wat leidde tot een opsporingsonderzoek. De rechtbank concludeerde dat het digestaat van de medeverdachte niet als meststof kon worden aangewend, omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft ook de gestelde vormverzuimen besproken, maar oordeelde dat de opsporingsbevoegdheden rechtmatig waren ingezet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat er digestaat op of in de bodem was gebracht en dat de verdachte niet in strijd had gehandeld met de administratieplicht. De rechtbank heeft de beslissing op 6 december 2021 uitgesproken, waarbij de rechters de vrijspraak hebben bevestigd.