Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Procesgang
3.Inhoud van vordering
4.Beoordeling
5.Beslissing
180 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Rechtbank Amsterdam
Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde toegewezen voor een periode van 180 dagen. De rechtbank oordeelde dat het recidiverisico niet of onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, gezien de houding van de veroordeelde. De veroordeelde, die in Canada gedetineerd is, heeft zich tijdens zijn detentie teruggetrokken en heeft geen medewerking verleend aan de reclassering of aan persoonlijkheidsonderzoeken. Dit gebrek aan medewerking heeft geleid tot de conclusie dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om het recidiverisico te beoordelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in het verleden is veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder zedendelicten, en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de veroordeelde niet openstond voor gesprekken met de reclassering, wat het moeilijk maakt om voorwaarden te stellen die het recidiverisico zouden kunnen beperken. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie om de voorwaardelijke invrijheidstelling met 540 dagen uit te stellen afgewezen, maar heeft wel een uitstel van 180 dagen toegewezen, zodat de veroordeelde de kans krijgt om zijn houding te heroverwegen.
De beslissing is genomen na een terechtzitting op 10 februari 2021, waar de rechtbank kennisnam van verschillende stukken, waaronder eerdere uitspraken van het gerechtshof en adviezen van de reclassering. De rechtbank benadrukte dat de v.i.-regeling als uitgangspunt heeft dat een veroordeelde vervroegd in vrijheid kan worden gesteld, maar dat dit in dit geval niet mogelijk was vanwege de omstandigheden rondom de veroordeelde.