ECLI:NL:RBAMS:2021:7284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13-845160-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake passieve niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift

Op 13 december 2021 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van passieve niet-ambtelijke omkoping en het doen van een valse opgave in een authentieke akte. De zaak kwam voort uit een melding bij de Belastingdienst over mogelijke onregelmatigheden rondom de verkoop van een private equity portefeuille van [financieel dienstverlener]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] zich heeft laten omkopen door [medeverdachte] en dat hij betrokken was bij het opstellen van een valse akte met betrekking tot de verkoop van een woning. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de omkoping en de valsheid in geschrift uitvoerig besproken, waarbij de rol van [verdachte] als senior portfoliomanager bij [financieel dienstverlener] centraal stond. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845160-18 (Promis)
Datum uitspraak: 13 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 25 en 27 oktober 2021 en 13 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. T.R. van Roomen en F. Bahadin en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C. Dekkers naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en beschuldiging

Advocatenkantoor [naam 1] heeft op 15 december 2016 namens een cliënt melding gedaan bij de Belastingdienst van mogelijke onregelmatigheden rondom de verkoop van een private equity portefeuille van [financieel dienstverlener] . In de melding staat het volgende:
“Het beursgenoteerde [financieel dienstverlener] heeft in 2016 een private equity portfolio verkocht
voor circa € 400 miljoen aan [naam 2] uit de USA. Als "broker" (makelaar)
komt het Limburgse [medeverdachte rechtspersoon] B.V. (hierna [medeverdachte rechtspersoon] B.V.) naar
voren. De aandelen van deze vennootschap zijn in handen van [medeverdachte] .
[medeverdachte rechtspersoon] B.V. is met [naam 2] een provisie overeengekomen van 2%, zijnde
circa € 8 miljoen. Deze provisie zou ook in 2016 zijn betaald. Namens [financieel dienstverlener]
zou [verdachte] , als medewerker van het controleteam, betrokken zijn bij
de onderhandelingen over deze transactie. Verder zouden [verdachte] en [medeverdachte]
elkaar kennen. [verdachte] en [medeverdachte] zouden hebben
afgesproken de provisie te delen op basis van 50-50.”
En:
“Eind 2014 wordt [naam 3] BV opgericht door de ex-echtgenote ( [ex-echtgenote van medeverdachte] ) van [medeverdachte]
. [verdachte] wordt op 1-11-2016 100% aandeelhouder van deze
vennootschap. [naam 3] BV leent begin 2015 € 50.000 uit aan [medeverdachte rechtspersoon] BV middels een
converteerbare obligatielening. De lening kan binnen 3 jaren geconverteerd worden
in 50% van de aandelen van [medeverdachte rechtspersoon] BV. Op deze wijze zou [verdachte] door het
bedongen conversierecht 50% recht krijgen op de provisie.”
Naar aanleiding van deze melding heeft eerst de Belastingdienst (fiscaal) boeken- en derdenonderzoeken gedaan en later heeft de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD) onder de naam Pioneer een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar niet-ambtelijke omkoping. Het strafrechtelijk onderzoek is gaandeweg uitgebreid met onderzoek naar verdenkingen van valsheid in geschrift en witwassen. Het heeft uiteindelijk geleid tot deze strafzaak die gelijktijdig op de zitting is behandeld met de zaken tegen [medeverdachte] en [medeverdachte rechtspersoon] . De rechtbank doet vandaag in de zaken tegen alle verdachten uitspraak.
[verdachte] wordt kort samengevat beschuldigd van het (mede)plegen van:
Passieve niet-ambtelijke omkoping (oftewel: zich laten omkopen);
Een valse opgave doen in een authentieke akte.
De tenlastelegging is opgenomen als bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich heeft laten omkopen en samen met anderen een valse opgave heeft laten opnemen in een authentieke akte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweren gevoerd over de bewezenverklaring. [verdachte] heeft schriftelijk een bekennende verklaring afgelegd en ook ter zitting heeft hij bekend deze feiten te hebben begaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zich laten omkopen en het (laten) doen van een valse opgave in een authentieke akte.
Alvorens die vraag te beantwoorden overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring van niet-ambtelijke omkoping toereikend is dat kan worden vastgesteld dat de verleende of te verlenen prestatie van [verdachte] aanleiding vormde voor een gift of belofte en dat de bedoelde prestatie werkzaamheden in dienstbetrekking betreft. De wet vereist niet dat wordt aangetoond dat de omgekochte iets heeft gedaan dat hij anders niet zou hebben gedaan of dat hij enig nadeel heeft berokkend aan zijn werkgever of dat hetgeen gedaan is als ongebruikelijk moet worden bestempeld.
3.3.1.
Niet-ambtelijke omkoping (feit 1)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[medeverdachte rechtspersoon] is in 1991 opgericht. Sinds 1991 is [medeverdachte] bestuurder van [medeverdachte rechtspersoon] en sinds 2001 enig aandeelhouder. [2] [medeverdachte rechtspersoon] was, volgens [medeverdachte] , tegen beloning (‘fees’) werkzaam op het gebied van private equity als vertegenwoordiger van (meestal buitenlandse) fundmanagers en bedrijven als agent, fundraiser en adviseur naar (meestal Nederlandse) institutionele beleggers. [medeverdachte rechtspersoon] onderhield contact met institutionele beleggers waarbij door [medeverdachte rechtspersoon] vertegenwoordigde fundmanagers en bedrijven geïntroduceerd werden aan institutionele beleggers die interesse in hun producten hadden. [medeverdachte rechtspersoon] komt in 2013 en 2014 in financiële problemen; de omzet van het bedrijf is nagenoeg nihil en in beide jaren was sprake van een verlies. [3]
[verdachte] kwam met ingang van 28 juni 2004 in dienst bij [financieel dienstverlener] en werkte vanaf 1 januari 2005 als senior portfoliomanager bij [naam 4] N.V. [4] [verdachte] was onder meer verantwoordelijk voor de private equity en hedge funds van [financieel dienstverlener] . [5] In de arbeidsovereenkomst van [verdachte] en reglementen van [financieel dienstverlener] zijn gedragsregels omtrent vertrouwelijke informatie opgenomen, waaronder een verplichting tot geheimhouding van al hetgeen [verdachte] bij de uitoefening van zijn functie met betrekking tot de zaken en belangen van [financieel dienstverlener] en de aan haar gelieerde ondernemingen te weten komt (artikel 9 arbeidsovereenkomst). [6] Uit de schriftelijke verklaring van [verdachte] volgt dat hij sinds medio 2010 samen met twee andere collega’s verantwoordelijk was voor de zogenoemde Alternative Investments portefeuille en dat zijn functie bijna volledig bestond uit het monitoren van de ontwikkeling en voortgang van de investeringen in de Alternative Investments portefeuille, oftewel de verschillende private equity fondsen en verschillende hedge fondsen. [7]
In juli 2010 hebben [medeverdachte] en [verdachte] elkaar ontmoet. [8] Zij onderhielden zakelijke en in de loop der tijd ook vriendschappelijke contacten. Omstreeks oktober/ november 2014 werd door [financieel dienstverlener] besloten het risicokapitaal te reduceren. [9] In oktober 2014 heeft [verdachte] aan [medeverdachte] verteld dat [financieel dienstverlener] mogelijk haar private equity portefeuille geheel of gedeeltelijk wilde verkopen en gevraagd of [medeverdachte] daar goede partijen voor wist. [medeverdachte] heeft aan [verdachte] het voorstel gedaan om de provisie van 2% van de koopprijs van circa 400 miljoen euro, dus circa 8 miljoen euro, 50/50 te verdelen. Met dit voorstel heeft [verdachte] ingestemd. [10]
[medeverdachte] heeft, namens [medeverdachte rechtspersoon] als intermediair, op 13 oktober 2014 contact gelegd met de onderneming “ [naam 5] ” over de verkoop van een private equity portefeuille, waarbij hij aangeeft dat hij “
al sinds lange tijd werkt aan de uiteindelijke verkoop van een omvangrijke private equity portefeuille (half miljard euro)”. [11] Kennelijk doelde hij daarbij op de portefeuille van [financieel dienstverlener] . [medeverdachte] deelt het door hem gelegde contact dezelfde dag ook met [verdachte] . [12] Vervolgens maakt [medeverdachte] met [persoon 1] van [naam 5] een afspraak op 30 oktober 2014 in het [naam 6] Hotel in Amsterdam. [13]
In de tussentijd stelt [verdachte] een (voor [financieel dienstverlener] ) interne memo op over de toekomst van de private equity portefeuille, gedateerd 4 november 2014. Deze memo e-mailt hij op 5 november 2014 aan zijn collega [persoon 2] . Het memo is opgesteld naar aanleiding van de vraag van [persoon 2] aan [verdachte] over welke posities in volgorde van belangrijkheid, volgens [verdachte] , als eerste uit de portefeuille zouden moeten worden verkocht, als de omvang van de portefeuille kleiner moet worden. [verdachte] beantwoordt die vraag onder “scenario I” en introduceert hierbij ook een ‘scenario II” die inhoudt dat de portefeuille ook in zijn geheel kan worden verkocht. Zijn advies is om te kiezen voor ‘scenario II’ omdat dit meerdere voordelen voor [financieel dienstverlener] zou opleveren. [14] [verdachte] vermeldt niet dat hij samen met [medeverdachte] al actief op zoek is gegaan naar een zogeheten ‘secondary fund’ die geïnteresseerd zou zijn in de aankoop van de gehele portefeuille. [verdachte] stuurt op 5 november 2014 aan [medeverdachte] een WhatsAppbericht dat hij het memo (intern) heeft toegelicht en dat de “
uitkomst wordt OF doorgaan en dus nieuwe commitments OF verkoop. In elk geval zeer waarschijnlijk niet meer “op winkel passen”. [15]
Op 5 november 2014 neemt [naam 5] rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van [medeverdachte] , contact op met [verdachte] . Deze e-mail stuurt [verdachte] vrijwel direct door naar [medeverdachte] . [16] Op vrijwel hetzelfde moment is er ook via Whatsapp contact tussen [verdachte] en [medeverdachte] waarin wordt besproken dat [naam 5] rechtstreeks zaken wil doen met [financieel dienstverlener] en dat dit 2% scheelt. [17] Op 7 november 2014 stelt [verdachte] aan [medeverdachte] voor een andere kopende partij te benaderen. Op dat moment was er door [financieel dienstverlener] nog geen beslissing genomen of de portefeuille überhaupt verkocht zou worden. [18] [naam 5] heeft richting [medeverdachte rechtspersoon] nog een voorstel gedaan en [verdachte] bericht op 17 november 2014 via Whatsapp aan [medeverdachte] “
schiet het voorstel maar af want ik begrijp dat ik niet ga krijgen wat ik wil hebben." [19] [naam 5] haakt vervolgens op 1 december 2014 als koper af vanwege de door [medeverdachte rechtspersoon] neergelegde voorwaarden van een success fee en een retainer fee. [20] Op 20 november 2014 stuurt [verdachte] een privé
e-mailadres aan [medeverdachte] en deelt mee dat er geen contact meer moet zijn via mobiele telefoon en andere e-mailaccounts. [21] Vanaf dat moment ontstaan er twee communicatiestromen: een zakelijke en een heimelijke via het privé e-mailadres van [verdachte] . Medio december 2014 schaft [verdachte] ook een prepaid mobiele telefoon aan, waarmee hij en [medeverdachte] voortaan mee communiceren. [22]
Eind november 2014 heeft [medeverdachte] voor het eerst contact met [naam 2] . [23] [medeverdachte] geeft dat op 26 november 2014 door aan [verdachte] en die informeert op zijn beurt [medeverdachte] over de ontwikkelingen in het besluitvormingsproces van [financieel dienstverlener] en concludeert dat binnen [financieel dienstverlener] de kans op verkoop van de portefeuille weer is gestegen. [24] Op 4 december 2014 maakt [persoon 3] de interesse van [naam 2] aan [medeverdachte] bekend en er wordt een afspraak gemaakt in Londen op 9 december 2014. [25] [medeverdachte] stuurt op 4 december 2014 een bestand genaamd de ‘ [naam 2-berekening] ’ naar het privé e-mailadres van [verdachte] . [26] Op 10 december 2014 stuurt [medeverdachte] aan het zakelijke e-mailadres van [verdachte] een bericht dat hij de dag ervoor zeer constructieve gesprekken heeft gevoerd met de directie van [naam 2] en vraagt hij, om tot een betere indicatie van de waarde van de private equity portefeuille te komen, om de kwartaalrapportages van de in die e-mail opgesomde fondsen. In de bijlage stuurt [medeverdachte] een door [naam 2] ondertekende geheimhoudingsverklaring (Non-Disclosure Agreement, hierna: NDA) mee. [27] [verdachte] stuurt dezelfde dag, zonder dat [financieel dienstverlener] de NDA heeft getekend, al de (kwartaal)rapportages naar [medeverdachte] op. [28] Die informatie wordt vervolgens doorgestuurd naar [naam 2] . [29]
In e-mailwisselingen tussen [verdachte] (alles via zijn privé emailadres) en [medeverdachte] in december 2014 wordt tussen hen besproken hoe [verdachte] 50% van de aan [medeverdachte rechtspersoon] te betalen provisie uitbetaald zou kunnen krijgen. [30] [verdachte] schrijft op 11 december 2014 aan [medeverdachte] – onder meer-:
“De mogelijkheden die wij hebben bekeken zijn:- belang in jouw BV;- verstrekken van converteerbare obligatielening in 50% van de aandelen van jouw BV(op vastgestelde datum in de toekomst en tegen vastgestelde prijs);- zelf een aparte BV oprichten:
Bestaande BV opkopen (…)
Bankrekening in land met fiscaalvriendelijk klimaat dat geen officiële juridische/fiscale banden heeft met de Nederlandse Staat (…)
[verdachte] stuurt [medeverdachte] op 10 en 11 december 2014 een bericht dat alles goed geregeld moet zijn voordat [naam 2] bij [financieel dienstverlener] binnenkomt. Hij stelt voor dat [medeverdachte] contact opneemt met de jurist waarmee hij bevriend is (de rechtbank begrijpt, [persoon 4] ) om te horen wat de slimste manier is om de helft van de provisie aan [verdachte] uit te keren. [31]
Op 15 december 2014 werd door de directie van [financieel dienstverlener] tijdens een Asset Liability Committee (ALCO) besloten om de verkoop van de private equity en hedge funds nader te onderzoeken. [32] Dit was de start van Project [naam 7] : de verkoop van private equity en niet-liquide hedge fund belangen. [33] . De informatie binnen het project [naam 7] moest vertrouwelijk worden behandeld. [34]
[medeverdachte] heeft op 18 december 2014 contact met [naam 2] over de provisie- en andere voorwaarden waaronder hij als makelaar kan fungeren in de transactie met [financieel dienstverlener] en deze e-mail is ook verstuurd aan [persoon 4] en [verdachte] . [35] Op 19 december 2014 wordt [naam 3] B.V. opgericht door [ex-echtgenote van medeverdachte] (de ex-partner van [medeverdachte] ) en [verdachte] koopt 119 van de 120 aandelen voor een prijs van €1,19. [36] [persoon 4] informeert [verdachte] dat de calloptie op het laatste aandeel niet in de oprichtingsakte staat omdat “
iedereen dan weet dat [naam 3] B.V. eigenlijk van hem is.” [37] Op 23 december 2014 wordt in een aandeelhouders-overeenkomst vastgelegd dat [verdachte] een calloptie heeft op het laatste aandeel van [naam 3] B.V. [38] In een e-mail van 5 januari 2015 schrijft [verdachte] aan [medeverdachte] dat hij de projectgroep binnen [financieel dienstverlener] heeft overtuigd en hen op zijn hand heeft om de private equity te verkopen. [medeverdachte] moet zorgen voor een goed contact met [naam 2] zodat zij, na formele goedkeuring van [financieel dienstverlener] om de private equity te verkopen, kunnen worden uitgenodigd. [39] Op 9 januari 2015 wordt een overeenkomst van converteerbare obligatielening gesloten tussen [naam 3] B.V. en [medeverdachte rechtspersoon] . [40] Deze overeenkomst geeft aan [naam 3] B.V. (en dus [verdachte] ) het recht op 50% van het aandelenkapitaal van [medeverdachte rechtspersoon] en daarmee uiteindelijk ook 50% van de provisie als die in het vermogen van [medeverdachte rechtspersoon] zou vallen. [41] [naam 3] B.V. betaalt in dat verband op 12 januari 2015 € 50.000,- aan [medeverdachte rechtspersoon] en dat geldbedrag is afkomstig van [verdachte] . [42] Op 9 januari 2015 vindt er ook een e-mailwisseling plaats tussen [verdachte] (privé e-mailadres) en [medeverdachte] over de inhoud van de provisieovereenkomst tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [naam 2] . [verdachte] schrijft daarover
“als dit waterdicht contract is dan zetten we alles op alles om zoveel en liefst alle PE-belangen te verkopen. Heb er wel vertrouwen in dat [financieel dienstverlener] en [naam 2] tot deal gaan komen en wij ook vervolgens beloond worden.”en
“blijf goed opletten dat als je mij mail stuurt inzake contract tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [naam 2] dat je niet per abuis [naam 2] in cc plaatst want dan is alles naar de haaien…”. [43] [financieel dienstverlener] is dan nog altijd niet op de hoogte van de betrokkenheid van [medeverdachte] en dus ook niet van wat er zich tussen [verdachte] en [medeverdachte] afspeelt.
Op 13 januari 2015 vindt het eerste gesprek tussen [financieel dienstverlener] en [naam 2] plaats waarbij [verdachte] en [medeverdachte] aanwezig zijn [44] [persoon 2] van [financieel dienstverlener] is ook bij de bijeenkomst aanwezig en hij denkt dat [medeverdachte] een medewerker van [naam 2] is. [45] Op 15 januari 2015 besluit [financieel dienstverlener] om de besprekingen met [naam 2] en een tweede partij te weten [naam 8] aan te gaan. [46] [verdachte] adviseert binnen [financieel dienstverlener] negatief over [naam 8] en geeft die informatie via zijn privé e-mailadres door aan [medeverdachte] . [47] Op 15 januari 2015 stuurt [naam 2] een getekende NDA naar [financieel dienstverlener] / [verdachte] en een dag later stuurt [verdachte] een door [financieel dienstverlener] getekend exemplaar terug. [48]
Op 17 januari 2015 wordt de provisieovereenkomst (gedateerd op 15 januari 2015) tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [naam 2] geformaliseerd. [49] In de provisieovereenkomst is opgenomen dat [medeverdachte rechtspersoon] als makelaar voor [naam 2] bij [financieel dienstverlener] zorgt voor een contact op het juiste niveau en verder is een retainer fee van € 5.000,- per maand een success fee van 2% (bij exclusiviteit) van de transactiewaarde afgesproken. [50] Op 28 januari 2015 sluiten [financieel dienstverlener] en [naam 2] een overeenkomst van exclusiviteit . [51] Mede op basis van advies van [medeverdachte] / [naam 2] adviseert [verdachte] aan [financieel dienstverlener] om [persoon 5] een onafhankelijke waardering van de portefeuille te laten doen. [52] Een memorandum van [financieel dienstverlener] met het advies voor [persoon 5] wordt door [verdachte] vanaf zijn privé e-mail-adres aan [medeverdachte] toegezonden. [53] [financieel dienstverlener] kiest uiteindelijk [persoon 5] voor de onafhankelijke waardering. [54] [verdachte] informeert de CFO en Raad van Bestuur van [financieel dienstverlener] over het verkoopproces van de private equity portefeuille met [naam 2] en krijgt daarvoor informatie van [medeverdachte] . [verdachte] e-mailt daarbij aan [medeverdachte]
“Als je hier donderdag vertrekt, neem dan gewoon afscheid zoals altijd zonder te smoesen of nog even wat in het Nederlands tegen mij te zeggen en vertrek samen met [naam 2] de deur uit. [55] Als [verdachte] op 13 mei 2015 door zijn collega [persoon 6] wordt ge-e-maild dat [naam 5] interesse heeft getoond in de private equity portefeuille, e-mailt [verdachte] terug dat [naam 5] geen geschikte partij is. [56]
Op 22 mei 2015 geeft [verdachte] een presentatie aan de Raad van Bestuur van [financieel dienstverlener] en informatie daaruit, inclusief strategische en prijsgevoelige informatie, wordt door hem aan [medeverdachte] doorgestuurd. [57] [verdachte] en [medeverdachte] hebben contact over het aanstaande bod van [naam 2] , de onderhandelingsruimte, kortingspercentages die kunnen leiden tot een overeenkomst en de optie van uitgestelde betaling. [58] [persoon 8] van [financieel dienstverlener] verklaart dat dergelijke vertrouwelijke informatie van [financieel dienstverlener] niet door [verdachte] gedeeld had mogen worden. [59] Op 26 mei 2015 brengt [naam 2] haar eerste bod uit aan [financieel dienstverlener] . [60] In interne e-mails van [naam 2] is te zien dat het bedrijf zich bewust is van het feit dat [medeverdachte] via wat zij noemen een “deep throat” (de rechtbank begrijpt dat daarmee [verdachte] wordt bedoeld) inzicht kan geven in de onderhandelingspositie van [financieel dienstverlener] waardoor zij weten dat hun bod niet zo teleurstellend was voor [financieel dienstverlener] als [financieel dienstverlener] had doen voorkomen. [61] Op 15 juni 2015 geeft de directie van [financieel dienstverlener] interne goedkeuring aan de verkoop van de private equity portefeuille voor een verkoopprijs van 92% van de Net Asset Value die de portefeuille op 30 september 2014 volgens [persoon 5] had. De directe van [financieel dienstverlener] [persoon 9] heeft intern aangegeven dat zij bereid is een prijs van 91% te accepteren als dat noodzakelijk is om de deal te kunnen sluiten. [62] Op 19 juni 2015 schrijft [verdachte] vanaf zijn privé
e-mailadres aan [medeverdachte] dat [naam 2] 92% moet bieden omdat [financieel dienstverlener] wel wil meewerken aan een uitgestelde betaling. [63] [naam 2] doet op 25 juni 2016 een hernieuwd bod overeenkomstig de suggestie van [verdachte] en dat bod wordt door [financieel dienstverlener] geaccepteerd. [64] Op 18 november 2015 wordt de Sale and Purchase Agreement ondertekend door [naam 2] en [financieel dienstverlener] . [65] In de periode januari-maart 2016 betaalt [naam 2] de afgesproken fee van (omgerekend) circa € 7.400.000,- in drie termijnen aan [medeverdachte rechtspersoon] . [66] [naam 9] N.V. (de rechtsopvolger van [financieel dienstverlener] ) heeft op 18 oktober 2019 aangifte gedaan van passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping. [67]
Bewijsoverwegingen
De hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar tot de conclusie dat [verdachte] zich door [medeverdachte] heeft laten omkopen. Vast staat immers dat [medeverdachte] aan [verdachte] 50% van de provisie van 2% van de koopprijs van circa € 400.000.000,- (dus circa 4 miljoen euro) in het vooruitzicht heeft gesteld (een belofte) in ruil waarvoor [verdachte] het er binnen [financieel dienstverlener] toe heeft geleid dat zij over zouden gaan tot de verkoop van hun volledige private equity portefeuille aan [naam 2] . [verdachte] heeft een volledige bekentenis afgelegd, en die bekentenis strookt met de andere informatie in het dossier zodat er geen reden is om aan die bekentenis te twijfelen.
De rechtbank ziet de afspraak over de verdeling van de provisie dus als een belofte in de zin van artikel 328ter Sr. Dat geldt niet voor de eveneens in de tenlastelegging opgenomen schuldbekentenis en het geldbedrag van de ABCD-transactie, omdat dat handelingen zijn geweest gericht op inlossing van de belofte. Zij zijn op zichzelf niet als (onderdeel van) een belofte aan te duiden. Voor deze onderdelen volgt om die reden vrijspraak.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping.
3.3.2.
Valse opgave authentieke akte (feit 2)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 juli 2016 heeft [persoon 4] , de juridische adviseur van [medeverdachte] , de woning aan de [adres] in Haarlem gekocht voor € 765.000,-. Door het faillissement van [persoon 4] is de woning op 1 december 2016 niet aan [persoon 4] , maar aan [persoon 7] geleverd. [68] Vervolgens is de woning verkocht voor € 800.000,- en op 1 december 2016 geleverd aan [verdachte] en zijn echtgenote. [69] Op 21 november 2016 hebben [verdachte] en [medeverdachte rechtspersoon] een koopovereenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat [medeverdachte rechtspersoon] deze woning koopt van [verdachte] voor een bedrag van € 1.100.000,-. [70] Op 27 december 2016 is nog een koopovereenkomst gesloten tussen [verdachte] en [medeverdachte rechtspersoon] ten aanzien van dezelfde woning, tegen betaling van dezelfde koopprijs, maar daarin is (anders dan in de overeenkomst van 21 november 2016) de verplichting tot verbouwing door de verkoper opgenomen. [71]
De levering van de woning door [verdachte] aan [medeverdachte rechtspersoon] heeft plaatsgevonden op 28 december 2016. In de notariële akte tot levering eigendom, opgemaakt door notaris [notaris] , is opgenomen dat verkoper [verdachte] de verplichting op zich heeft genomen om de verbouwing van het verkochte conform het aan het koopcontract aangehechte bouwplan voor zijn rekening en risico uiterlijk op 31 maart 2017 te zullen hebben voltooid en dat het bouwplan dat gehecht is aan het koopcontract ertoe zal leiden dat het verkochte een marktwaarde zal hebben gelijk aan de genoemde koopprijs van € 1.100.000,-. De verbouwing zou dus een waardestijging realiseren van € 300.000,-. [72] Uit het aangehechte bouwplan volgt dat kosten van de verbouwing zijn begroot op € 97.000,-. [73]
Notaris [notaris] heeft melding gedaan van een ongebruikelijke transactie en beschreven dat het opvallend is dat een verbouwing van € 97.000 de waarde van het pand van € 800.000,- doet stijgen naar € 1.100.000,-. [74] [verdachte] heeft verklaard dat deze constructie is opgezet om een deel van de door [medeverdachte rechtspersoon] opgestreken provisie (zie feit 1) bij [verdachte] te krijgen. [75] Hij en [medeverdachte] hadden om fiscale redenen uiteindelijk afgezien van het converteren van de obligatielening (zie feit 1). [76] Er moest daarom een andere manier worden gevonden om zijn aandeel van de provisie aan hem uit te kunnen keren. Hij heeft verder verklaard dat hij per saldo € 275.000,- aan deze transactie zou verdienen door de woning voor € 800.000,- te kopen, € 25.000,- aan verbouwingskosten te betalen om te doen alsof de verbouwing conform de akte werd uitgevoerd, en het pand vervolgens voor € 1.100.000,- te verkopen aan [medeverdachte rechtspersoon] . [77] In het dossier zit correspondentie tussen [verdachte] en [medeverdachte] waarin zij deze “vastgoedroute” bespreken als constructie om via winsten op transacties een bedrag van “
een kleine 3m” of “
2,1 mln netto”aan [verdachte] uit te keren. [78] [persoon 4] heeft op 23 januari 2017 de aannemer ge-e-maild dat de verbouwingskosten door [medeverdachte rechtspersoon] overgenomen zouden worden. [79] [medeverdachte rechtspersoon] heeft vervolgens ook de tweede en derde factuur van de aannemer voor een totaalbedrag van € 115.591,35 betaald. [80]
Bewijsoverweging
De rechtbank concludeert op basis van de hierboven vastgestelde feiten dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad dat [verdachte] daadwerkelijk de woning zou laten verbouwen volgens het aan het koopcontract gehechte bouwplan. Dat heeft [verdachte] ook bekend. Dat deze ‘verplichting’ wel is opgenomen in de akte van levering (DOC-052) is daarom in strijd met de waarheid en dus vals. Uit de feitenvaststelling volgt ook dat partijen steeds het oogmerk hebben gehad om de akte te (doen) gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid. Er moest immers een verklaring worden gegeven voor de forse waardevermeerdering in de korte tijd tussen 1 en 28 december 2016.
De rechtbank vindt niet bewezen dat in strijd met de waarheid in de akte is opgenomen dat het aan het koopcontract gehechte bouwplan zal leiden tot een waardevermeerdering van circa € 300.000,-. Hoewel het er alle schijn van heeft dat ook dit niet juist is, bevat het dossier onvoldoende informatie om dit te kunnen beoordelen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging volgt vrijspraak.
Conclusie
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte samen met anderen een valse opgave heeft laten opnemen in een notariële, en daarmee authentieke, akte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3. bewezen dat verdachte
1.
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 8 oktober 2018 in Nederland,
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij
[naam 9] NV en/of [naam 10] NV en/of [financieel dienstverlener] NV en/of [naam 4]
NV in de functie van (senior portfolio manager, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking zal doen of nalaten,
uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode vanaf 1 januari 2015:
in strijd met zijn plicht
een belofte, te weten
de toezegging van medeverdachte [medeverdachte] en/of medeverdachte [medeverdachte rechtspersoon] BV om de helft van de door [medeverdachte rechtspersoon] BV behaalde provisie op de transactie tussen [medeverdachte rechtspersoon] BV en [naam 2] , aan hem, verdachte, te betalen of anderszins aan hem te doen toekomen
heeft aangenomen
uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015:
en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
2.
op 28 december 2016 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, in een authentieke akte, te weten een
"akte tot levering eigendom" van 28 december 2016 met betrekking tot het pand [adres] te Haarlem,
heeft doen opnemen een valse opgave aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, bestaande die valse opgave hierin dat in de akte - zakelijk weergegeven - is opgenomen
dat de verkoper de verplichting op zich heeft genomen om de renovatie/verbouwing van het verkochte conform het aan het koopcontract aangehechte renovatieplan/bouwplan voor zijn rekening en risico uiterlijk op 31 maart 2017 zal hebben voltooid
met het oogmerk om die akte te gebruiken en door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid.

5.Motivering van de straf

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Van belang daarbij is dat verdachte heeft gehandeld vanuit een financieel belang. Morele normen zijn op grove wijze geschonden en daarbij is wet- en regelgeving overtreden. De illegale constructie is niet uit eigen beweging gestopt, ondanks dat daarvoor in de loop van de tijd meerdere mogelijkheden waren. Door het gedrag van verdachte is de integriteit van de financiële sector in zijn diepste wezen geraakt. Omdat in deze zaak geen sprake is van een benadelingsbedrag, is geen aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij de strafeis is wel rekening gehouden met de periode waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden, het voordeels-bedrag, de rol van de verdachte bij de omkoping en er is aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Voor [verdachte] geldt nog specifiek dat hij het vertrouwen van zijn werkgever ernstig heeft beschaamd. Omdat niet valt uit te sluiten dat verdachte in de toekomst weer aan de slag gaat in de financiële sector, vindt het Openbaar Ministerie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend. In strafmatigende zin heeft de officier van justitie in haar strafeis rekening gehouden met de proceshouding van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd met eventueel daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De strafzaak heeft een grote impact gehad op zijn leven . Ondanks alle gevolgen van zijn aanhouding en het daaropvolgende onderzoek en strafproces is verdachte een nieuwe positieve weg ingeslagen als leraar. De kans op herhaling is laag en zijn berouw en schuldgevoel zijn oprecht. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn wederrechtelijk verkregen voordeel en daarnaast een schikking van € 340.000,- aan de Belastingdienst betaald over de provisie die hij nooit van [medeverdachte] heeft ontvangen. Verdachte heeft in de loop van de strafzaak volledige openheid van zaken gegeven en zijn proceshouding dient dan ook in zijn voordeel mee te wegen bij de op te leggen straf. Er is geen sprake geweest van een benadeling van [financieel dienstverlener] . Tot slot is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op de terechtzitting is gebleken.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping. Hij heeft als medewerker van [financieel dienstverlener] vertrouwelijke informatie doorgespeeld aan medeverdachte [medeverdachte] (en diens bedrijf [medeverdachte rechtspersoon] ) die optrad als agent van [naam 2] . Dat betrof informatie waarvan verdachte wist dat het delen ervan de onderhandelingspositie van [naam 2] zou versterken en die van zijn werkgever [financieel dienstverlener] zou ondermijnen. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd en niet voldaan aan de plichten die op grond van zijn dienstbetrekking van hem mochten worden verwacht. Omkoping is een ernstig misdrijf vanwege het ondermijnende en corrumperende karakter. Het zorgt voor concurrentievervalsing en het vormt een ernstige aantasting van de integriteit die in het handelsverkeer zo nodig is. Dat niet valt vast te stellen of en in welke mate [financieel dienstverlener] daardoor financiële schade heeft geleden, maakt het strafbare feit niet minder ernstig. Daarnaast heeft [verdachte] bij de verkoop van een woning samen met anderen een authentieke akte vals laten opmaken door daarin onjuiste gegevens over een verbouwing te laten opnemen. Hierbij heeft verdachte de notaris bewust op het verkeerde been gezet om de waardevermeerdering die met de verkoop was gemoeid te verklaren. Voor dit feit geldt dat in het maatschappelijk en economisch verkeer men moet kunnen vertrouwen op de juistheid van bepaalde essentiële akten en geschriften. Door het (laten) opmaken maken van valse stukken is dat vertrouwen geschaad.
Bij de strafoplegging ligt het zwaartepunt bij de niet-ambtelijke omkoping. Na de totstandkoming van de overeenkomst tussen [financieel dienstverlener] en [naam 2] is een miljoenenbedrag aan provisie uitgekeerd aan het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] . De afspraak was dat verdachte de helft van dat bedrag zou ontvangen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld op grond waarvan aansluiting kan worden gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS in fraudezaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, de lange periode waarover de omkoping is gepleegd en het hoge provisiebedrag dat naar aanleiding van de omkoping is ontvangen, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in beginsel zou rechtvaardigen. De rechtbank zal, gelet op de hierna te bespreken omstandigheden, gezien de proceshouding van verdachte en vanwege de straffen die zijn opgelegd in (min of meer) vergelijkbare zaken, echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 30 augustus 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak en dit heeft ook grote gevolgen gehad voor zijn privéleven. Ter compensatie van die onzekerheid en vanwege de gevolgen die deze strafzaak voor hem reeds heeft gehad, krijgt hij een mildere straf. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 8 oktober 2018, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later op 8 oktober 2020 afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 13 december 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met een jaar en ruim twee maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bij een overschrijding van meer dan één jaar door de rechtbank gehandeld naar bevind van zaken.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen. Vanwege de ernst van de feiten en om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom (soortgelijke) strafbare feiten pleegt, vindt de rechtbank het ook passend om daarnaast nog een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. [verdachte] heeft namelijk de wens geuit om in de toekomst weer werkzaam te zijn in de financiële sector. Daarnaast blijkt uit de berichten van verdachte in het dossier dat hij lange tijd erg gedreven is geweest om zijn deel van de provisie in handen te krijgen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er toe [verdachte] ervan te weerhouden om (met financiële motieven) een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank vindt alles overwegende dat een taakstraf voor de duur van 240 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. Als verdachte de taakstraf niet (goed) uitvoert kan de taakstraf worden omgezet in 120 dagen hechtenis.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 227 en 328ter (oud en nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever;
en
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte.
Feit 2:
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M. Smit en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2021.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste codering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Verwijzingen met de code DOC zijn geschriften. De paginanummers zijn steeds de doorgenummerde pagina’s in het dossier.
2.DOC-021. p. 1108-1109
3.DOC-142, p. 1679-1694
4.DOC-289, p. 2586-2590; DOC-290, p. 2593
5.DOC-168, p. 1990
6.DOC-289, p. 2587; DOC-172, p. 2001-2016
7.V03-003, p. 3038
8.V03-003, p. 3041;
9.G08-001, p. 2961 en 2962; V03-003, p. 3040
10.V03-003, p. 3040-3041
11.DOC-233, p. 2304
12.DOC-213, p. 2211
13.DOC 233, p. 2301
14.DOC-222, p. 2250-2253
15.DOC 213, p. 2213
16.DOC-234, p. 2308
17.DOC-213, p. 2214
18.DOC-213, p. 2216
19.DOC-213. p. 2217
20.DOC-239, p. 2324
21.DOC-087, p. 1387
22.DOC-091, p. 1413; DOC-179, p. 2043
23.DOC-008, p. 1045
24.DOC-235, p. 2311
25.DOC-008, p. 1041-1042
26.DOC-091, p. 1417-1418; DOC-286, p. 2560-2561
27.DOC-176, p. 2027-2032
28.DOC-177, p. 2034
29.DOC-183, p. 2066
30.DOC-091, p. 1413-1418
31.DOC-091, p. 1417-1418
32.DOC-150, p. 1738
33.V03-003, p. 3040
34.DOC-145, p. 1707
35.DOC-240, p. 2327
36.DOC-014, p. 1068-1987; DOC-015, p. 1088-1090; DOC-022-, p. 1012-1014
37.DOC-195, p. 2128
38.DOC-279, p. 2495-2500
39.DOC-178, p. 2040
40.DOC-017, p. 1094-1099; DOC-018, p. 1100-1105
41.V03-003, p. 3049
42.DOC-138, p 1672; DOC-278, p. 2492-2493
43.DOC 184, p. 2069
44.DOC-086, p. 1379
45.G-05-01, p. 2929
46.DOC-231, p. 2294
47.DOC-241, p. 2330
48.DOC-086, p. 1379; DOC- 127, p. 1533
49.DOC-008, p. 978
50.DOC-011, p. 1057-1064
51.DOC-147, p. 1720-1721
52.DOC-149, p. 1728-1732; DOC-186, p.2092-2095; DOC-246, p. 2343-2345
53.DOC-090, p. 1405-1412
54.DOC-156, p. 1783-1792
55.DOC-271, p. 2467-2468; DOC-123, p.1524-1525; DOC-129, p. 1643-1646; DOC-154, p. 1772
56.DOC 106, p.1478
57.DOC-122, p. 1521-1522
58.DOC-122, p. 1517-1522
59.G-08-001, p. 2971
60.DOC-158, p. 1898-1908
61.DOC-255, p. 2392; DOC-256, p. 2394
62.DOC-162, p. 1932-1938
63.DOC-088, p. 1392
64.DOC-163, p. 1940-1953; DOC-165, p. 1964-1980
65.DOC-128, p. 1541-1642
66.DOC-012, p. 1065; DOC-013, p. 1067; DOC-133, p. 1662; DOC-134, p. 1664; DOC-135, p. 1666
67.DOC-310, p. 2765-2858
68.DOC-050, p. 1196-1202
69.DOC-051, p. 1203-1208
70.DOC-053, p. 1215-1224
71.DOC-054, p. 1225-1240
72.DOC-052, p. 1209-1214
73.DOC-058, p. 1250-1255
74.AMB-003B, p. 368-371; DOC-063, p. 1279-1283; V03-003, p. 3051
75.V03-003, p. 3049
76.V03-003, p. 3050
77.V03-003, p. 3051
78.DOC 182, p. 2059-2060
79.DOC-282, p. 2520
80.DOC-059, p. 1274; DOC-060, p. 1275-1276