ECLI:NL:RBAMS:2021:7256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13/751435-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 oktober 2021 en de behandeling vond plaats op 25 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1997, heeft de Nederlandse nationaliteit en is gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten volgens Duits recht, met name illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

De rechtbank heeft de garantie van de Staatsanwaltschaft Trier in acht genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) overwogen, maar oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie voldoende waren om de overlevering toe te staan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan voor de feiten zoals omschreven in het EAB. Deze beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751435-21
RK nummer: 21/5702
Datum uitspraak: 9 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 maart 2021 door het
Amtsgericht Trier(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht Trier.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Een
Staatsanwaltvan het
Staatsanwaltschaft Trierheeft bij e-mail van 17 november 2021
de volgende garantie gegeven:
‘First of all the Staatsanwaltschaft Trier gives the guarantee of return: Pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, we guarantee that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).’
Dit bericht is een reactie op een e-mail van 14 november 2021 van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) te Amsterdam met de volgende inhoud:
‘With reference to the European Arrest Warrant (EAW) issued on the 12th of March 2021, concerning [de opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] (The Netherlands),
I would like to ask you to provide me with some additional information (…) We kindly request this guarantee of return (…).’
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
 het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
 bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
 de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd;
 medeverdachten zullen in Duitsland worden vervolgd;
 het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de strafvervolging over te nemen van het Duitse Openbaar Ministerie.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon de verdovende middelen zou hebben verkocht vanuit Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Trier(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.