ECLI:NL:RBAMS:2021:7217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
13-132978-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval met dodelijke afloop door achteruitrijden met geopend portier

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige automobilist die op 13 december 2019 in Amsterdam-Noord een 60-jarige man aanreed. Het slachtoffer, die probeerde een ruzie tussen de verdachte en een andere man te sussen, liep door de aanrijding ernstig hersenletsel op en overleed later aan zijn verwondingen. De verdachte was schuldig aan het ongeval, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet strafbaar was. De verdachte had achteruit gereden met een geopend rechterportier, zonder voldoende te kijken of de weg vrij was. De officier van justitie had een werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de kantonrechter verwierp deze eis. De verdachte had in een situatie van noodweer gehandeld, omdat hij zijn vrouw wilde beschermen tegen een aanval van de andere man. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde en dat zijn handelen verontschuldigbaar was. Daarom werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak is gebaseerd op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-132978-20
Datum uitspraak: 08 december 2021
op tegenspraak
VONNIS
van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [woonplaats]
De kantonrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 30 november 2021.

1.Tenlastelegging

hij op of omstreeks
13 december 2019te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende op het Olof Palmeplein, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte is vanuit de parkeerhaven achteruit gaan rijden terwijl het rechter portier van de auto nog geopend was en/of
verdachte heeft zich voorafgaande aan en/of tijdens het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van vergewist dat de weg achter en/of naast de auto vrij was van enig verkeer en/of, verdachte is vervolgens met het openstaande portier tegen de zich naast en/of achter de auto bevindende [slachtoffer] aan gereden;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het feit en het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het hem ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de verklaringen van verdachte en van de als getuigen gehoorde omstanders blijkt dat verdachte na een ruzie met [naam 1] heeft willen vluchten. Hij heeft gas gegeven en is met openstaand rechter portier achteruit gereden, zonder goed te kijken. Daar stond het slachtoffer en verdachte heeft het risico genomen dat hij, door op deze wijze achteruit te rijden, iemand zou raken. Dat is dan ook gebeurd en dat heeft het slachtoffer het leven gekost. In deze omstandigheden is geen sprake van noodweer, noch van psychische overmacht
Standpunt van verdachte
Verdachte verzoekt te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, althans dat wordt vastgesteld dat hij daaraan geen schuld heeft, althans dat hij in een situatie van noodweer (exces) heeft gehandeld en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hij erkent dat zijn auto, een automaat, met openstaand portier aan de bijrijderskant naar achteren uit een parkeervak is gekomen en dat het slachtoffer door zijn auto is geraakt en ten val is gekomen. Hij heeft zijn grote spijt over het ongeval betuigd. Hij ontkent dat hij bewust, laat staan hard, gas heeft gegeven. Hij wijst erop dat zijn auto deels op de rijbaan, deels in het parkeervak, tot stilstand is gekomen. In zijn visie is zijn voet van de rem gegleden toen hij zich naar rechts boog om zijn vrouw, die naast hem zat, te beschermen tegen [naam 1] , die het portier had opengetrokken en haar in het gezicht had geschopt. Daarom betwist verdachte dat hij als bestuurder van de auto in de zin van artikel 5 WVW kan worden aangemerkt.
Daarnaast voert de verdediging aan dat het achteruitrijden met een geopend portier op zichzelf geen gevaarzettend karakter heeft, zodat ook daarom vrijspraak moet volgen, te meer daar niet vast staat dat het slachtoffer door het portier is geraakt. Om dat vast te stellen zouden de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord moeten worden. Ook acht de verdediging het mogelijk dat [slachtoffer] door [naam 1] omver is gelopen en niet door de auto is geraakt.
Verdachte meent dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Hij had zijn auto in de achteruit gezet om weg te kunnen rijden en vervolgens heeft hij gereageerd op de aanval van [naam 1] op zijn, verdachte’s, vrouw. Die aanval kwam zo onverwacht dat verdachte, toen hij wegreed, in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat hem een beroep op AVAS toekomt.
Oordeel van de kantonrechter
Verdachte heeft op vrijdagmiddag 13 december 2019 op het Olof Palmeplein in Amsterdam ruzie gekregen met [naam 1] . Het was daar druk met winkelend publiek. Verdachte’s blauwe Volkswagen Touareg stond met de neus naar voren geparkeerd in een parkeervak. De goudkleurige of beige BMW van [naam 1] stond achterste voren in een ander parkeervak. Er hebben schermutselingen tussen beide mannen plaatsgevonden, waarbij de vrouw van verdachte zich in luide racistische bewoordingen heeft uitgelaten tegenover [naam 1] . Verdachte besluit na wat klappen dat het welletjes is, hij wenst [naam 1] prettige feestdagen en stapt in zijn auto. Zijn vrouw stapt aan de passagierskant in de auto. Verdachte start de motor, zet de versnelling in de achteruit, legt zijn rechterarm op de leuning van de passagiersstoel en kijkt over zijn rechterschouder naar achter. Dan ziet hij dat [naam 1] op de achterzijde van de Touareg afloopt, hij ziet dat [naam 1] het rechter portier van de Touareg opentrekt en zijn, verdachte’s, vrouw een schop geeft.
De Touareg is vervolgens naar achteren uit het parkeervak gaan rijden en daarbij is de heer [slachtoffer] , die eerder had geprobeerd de ruzie tussen verdachte en [naam 1] te sussen, geraakt en met zo’n klap op zijn achterhoofd op het wegdek gevallen, dat hij zeer ernstig hersenletsel heeft opgelopen, waaraan hij op 21 december 2019 is overleden.
Het verweer van verdachte, dat zijn voet van de rem is gegleden toen hij zich naar zijn vrouw boog en haar naar zich toetrok om haar tegen [naam 1] te beschermen waarop zijn auto is gaan rollen, wordt verworpen, nu dat niet valt te rijmen met de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 4] [1] . Voor zover verdachte heeft willen betogen dat zijn voet van de rem wellicht op het gaspedaal is gegleden toen hij zich naar zijn vrouw overboog, is de kantonrechter met de Officier van Justitie van oordeel dat dit niet aannemelijk is nu het dossier voor deze mogelijkheid geen onderbouwing biedt. Het is waarschijnlijker dat verdachte’s rechtervoet in dat geval naar links zou zijn gegleden, en niet naar rechts waar het gaspedaal zit. Het verweer dat verdachte niet bewust is gaan rijden en daarom niet kan worden beschouwd als bestuurder in de zin van artikel 5 WVW snijdt geen hout, nu verdachte de auto heeft gestart, in de versnelling heeft gezet en aan het stuur zat op het moment van de aanrijding..
Het verweer dat de auto buiten de wil van verdachte slechts naar achteren is gerold, wordt verworpen. Verdachte wist dat in elk geval [naam 1] rechts naast de auto stond en heeft niet voldoende gekeken of hij achteruit kon rijden zonder iemand te raken, met het dodelijke ongeval tot gevolg. Dat is de gevaarzettende verkeersfout die hem wordt verweten. Uit het rapport van de VOA blijkt dat het rechter portier beschadigd was, waaruit de kantonrechter afleidt dat [slachtoffer] door het portier is geraakt. Ook de positie van het slachtoffer op het wegdek [2] , op enige afstand van de auto en ongeveer halverwege ter hoogte van de lijn tussen de voor- en de achterband wijst op een botsing met het portier, niet met de bumper.
Ook het verweer dat achteruit rijden met geopend rechterportier op zichzelf niet gevaarzettend is, wordt verworpen. Een openstaand portier maakt het voertuig immers breder waardoor de kans dat ergens tegenaan wordt gereden toeneemt. Achteruitrijden is bovendien een bijzondere verrichting waarbij extra oplettendheid vereist is.

4.Bewezenverklaring

De kantonrechter acht bewezen dat verdachte op 13 december 2019 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte is vanuit de parkeerhaven achteruit gaan rijden terwijl het rechter portier van de auto nog geopend was en verdachte heeft zich er voor en tijdens het achteruit rijden niet voldoende van vergewist dat de weg achter en naast de auto vrij was van enig verkeer en verdachte is vervolgens met het openstaande portier tegen de zich naast of achter de auto bevindende [slachtoffer] gereden.
De kantonrechter grondt de beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- de processen-verbaal met bronnummers PL 1300-2019261833, PL 1300-2019261917 en
PL 1300-2019261853, in wettelijke vorm opgemaakt, doorgenummerd, en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] op 14 februari 2020.

5.De strafbaarheid van het feit

Het handelen van verdachte is strafbaar gesteld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, weder-rechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. [naam 1] viel de vrouw van verdachte aan. In een poging haar te beschermen boog verdachte zich naar haar toe en probeerde haar naar zich toe te trekken. Door deze proportionele verdedigingshandeling is zijn voet van het rempedaal gegleden en heeft het ongeval kunnen gebeuren. In elk geval was bij verdachte sprake van een hevige gemoedsbeweging, waarbij hij mogelijk de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Uiterst subsidiairberoept verdachte zich op psychische overmacht. Hij heeft al zijn aandacht gericht op het beschermen van zijn vrouw tegen een onverwachte aanval, en heeft geen aandacht meer gehad voor het onder controle houden van de auto. Hoe dan ook dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, althans dient hem geen straf te worden opgelegd.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt vooropgesteld dat de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg behoeft te staan." [3]
De verklaring van verdachte, dat [naam 1] het rechterportier opentrok en verdachte’s vrouw een schop gaf, wordt bevestigd door drie getuigen [4] . Dat is een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zijn vrouw begrijpelijkerwijs wilde verdedigen. Daartoe is hij, zoals hij zelf direct na het ongeval tegenover de politie heeft verklaard: “
in een reactie naar achteren gereden [5] .Bij zijn verhoor later die dag verklaart hij:
toen is de auto gaan rijden, ik weet niet hoe dat gegaan is, ik heb toen weer geremd. [6] Zijn vrouw verklaart:
de auto schoot naar achter, hij remde direct [7] .Vier getuigen hebben verklaringen afgelegd waaruit blijkt dat verdachte hard achteruit is gereden (zie hiervoor onder 3.2). Daaraan doet niet af dat de politie verdachte’s auto heeft aangetroffen met de voorwielen nog in het parkeervak [8] . Aannemelijk is dat verdachte na de botsing krachtig heeft geremd en de uitrij-manoeuvre niet heeft afgemaakt.
Naar achteren rijden, weg van de man die zijn vrouw schopte, was een passende en geboden verdedigingshandeling. Daarbij heeft verdachte echter niet goed naast en achter zijn auto gekeken of de weg wel vrij was, met noodlottig gevolg voor [slachtoffer] . Door hard naar achteren te rijden terwijl het rechterportier open stond en [slachtoffer] zich daar dichtbij bevond, heeft verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. Daarom wordt het beroep op noodweer verworpen.
De kantonrechter acht die overschrijding echter verontschuldigbaar, nu deze is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de mishandeling van zijn vrouw, die zich, zittend in de auto, niet aan die mishandeling kon onttrekken. Ook verdachte zelf had geen andere manier om zijn vrouw te verdedigen dan weg te rijden. Dat heeft hij gedaan, met kracht en zonder goed op de omgeving te letten. In de paniek van het moment levert dat noodweer-exces op in de zin van artikel 41, lid 2 Sr. Daaraan staat niet in de weg dat de agressie waar verdachte op heeft gereageerd niet is uitgegaan van [slachtoffer] [9] . Deze is het slachtoffer geworden van het verweer van verdachte tegen de aanval door [naam 1] . Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 en op artikel 41 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4. is overwogen;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding van:
Artikel 5 Wegenverkeerwet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar;
Verklaart verdachte daarvoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr E.D. Bonga-Sigmond, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier, J.G. Hanna-Sawires, en uitgesproken door voornoemde kantonrechter, ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2021.

Voetnoten

1.PV blz 45 [getuige 3] : “ontzettend veel gas”;
2.PV blz 91
3.HR 10 februari 2004,
4.PV blz 50, [getuige 1]
5.PV blz 12
6.PV blz 31
7.PV blz 37
8.PV blz 82
9.HR 11 januari 2011,