ECLI:NL:RBAMS:2021:7214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 3214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuursdwang opgelegd door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Laren en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen een last onder bestuursdwang die op 6 mei 2019 was opgelegd. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser stelde dat hij per e-mail en per post bezwaar had gemaakt, maar het college had hem verzocht om zijn bezwaarschrift aan te vullen met adresgegevens, een handtekening en de gronden van bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de elektronische weg ten tijde van het primaire besluit niet was opengesteld, waardoor het bezwaar niet op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend dat aan de eisen van de Awb voldeed, en verklaarde het beroep ongegrond. De eiser had geen recht op vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Laren, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E. Blees).

Procesverloop

Met het besluit van 6 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd.
Met het besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd door bekendmaking aan het vaartuig, omdat het vaartuig zonder geldig vignet lag afgemeerd. [1] Op 22 mei 2019 is geconstateerd dat niet aan de last is voldaan, waarna het vaartuig is verwijderd en in bewaring is genomen.
1.2.
Eiser stelt dat hij per e-mail en per post bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Verweerder heeft eiser op 2 april 2020 verzocht om aanvulling van het bezwaarschrift, omdat dat niet de adresgegevens, een handtekening en de bezwaargronden bevat. Verweerder heeft daarbij vermeld dat als eiser niet reageert, het bezwaar nietontvankelijk verklaard kan worden.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen adresgegevens, handtekening of gronden van bezwaar bevat en eiser dit verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft hersteld.
3. Eiser betwist dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is. Hij heeft in juni 2019 gebeld met Waternet. Telefonisch is hem door Waternet meegedeeld dat hij, als hij bezwaar maakt, de kosten voor het wegslepen en het nieuwe vignet vergoed kan krijgen, omdat sprake was van diefstal van het vignet. Eiser heeft toen bezwaar gemaakt per e-mail en aangifte gedaan bij de politie. Eiser heeft een paar keer moeten vragen waarom er geen reactie kwam op zijn bezwaar. Nooit is hem gezegd dat hij zijn adres moet opgeven. Zijn adres is bekend bij de gemeente, omdat dat in de bijlagen bij het bezwaar staat.
Een jaar later, op 2 april 2020, is eiser per e-mail gevraagd om binnen twee weken zijn adresgegevens, handtekening en gronden van bezwaar in te dienen. Eiser vindt dit niet redelijk en hij was op dat moment in het buitenland. Hij heeft tijdig en meermaals via verschillende kanalen bezwaar gemaakt en verzocht om betaling en een uitspraak op zijn bezwaar. Steeds werden andere adressen weergegeven waar het bezwaarschrift naartoe gestuurd zou moeten worden. Daarom is sprake van willekeur. Eiser heeft onnodig veel kosten moeten maken om het bezwaarschrift in te dienen en maakt daarom aanspraak op vergoeding van de kosten in bezwaar en beroep en vergoeding van de wegsleepkosten van € 460,-, de kosten van het nieuwe vignet van € 233,25 en de kosten voor de nieuwe sloten van € 168,-.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend.
Op grond van het tweede en derde lid kan een bestuursorgaan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren.
4.2.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb wordt het bezwaarschrift ondertekend en bevat het ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
4.3.
Op grond van artikel 6:6 kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Bezwaar per e-mail
5.
5.1.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn primaire standpunt is dat hij op 31 mei 2019 per e-mail bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft deze e-mail in beroep overgelegd.
5.2.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat ten tijde van het primaire besluit de elektronische weg niet was opengesteld. Dat blijkt uit de tekst van het primaire besluit, waarin staat dat het bezwaarschrift gericht moet worden aan burgemeester en wethouders van Amsterdam, Postbus 202, 1000 AE, Amsterdam. Daarnaast is op eisers vraag of hij digitaal bezwaar kan maken in de e-mail van 31 mei 2019 (10.50 uur) geantwoord dat hij uitsluitend schriftelijk bezwaar kan doen tegen de wegsleepkosten. Dat daarbij een ander postbusnummer wordt genoemd doet aan het vereiste dat uitsluitend per post bezwaar gemaakt kan worden niet af.
5.3.
Eiser stelt dat hem niet bekend was dat de elektronische weg ten tijde van het primaire besluit niet openstond, maar heeft dit niet bestreden. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de elektronische weg toen was opengesteld. Dat eiser in 2020 wel per email nadere stukken mocht sturen en verzuimen in het bezwaarschrift mocht herstellen, maakt niet dat de elektronische weg ten tijde van het primaire besluit al opengesteld was. Het primaire standpunt van eiser dat hij op 31 mei 2019 een bezwaarschrift heeft ingediend dat aan alle vereisten voldoet slaagt dan ook niet.
5.4.
Eiser heeft in de periode van 31 mei 2019 tot 3 juni 2019 meerdere e-mails verstuurd aan verweerder. Uit de e-mail van verweerder van 2 april 2020 blijkt dat verweerder een email van 3 juni 2019 heeft aangemerkt als bezwaar, dat echter niet voldeed aan de vereisten uit artikel 6:5 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook voor het indienen van bezwaar per e-
5.5.
mail van 3 juni 2019 dat op dat moment de elektronische weg nog niet geopend was. Ook dit bezwaarschrift voldoet reeds om die reden niet aan de vereisten.
5.6.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1399). De Afdeling overweegt in die uitspraak dat de in het kader van de bezwaarschriftprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid meebrengt dat als een bestuursorgaan, dat de indiener van het bezwaarschrift een als fataal bedoelde termijn stelt om een gepleegd verzuim te herstellen, het bestuursorgaan daarbij dient te vermelden dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben.
5.7.
De rechtbank stelt vast dat verweerder dit heeft gedaan met de e-mail van 2 april 2020. Verweerder heeft eiser meegedeeld dat het bezwaarschrift, ingediend per e-mail van 3 juni 2019, adresgegevens, een handtekening en de bezwaargronden mist. Verweerder heeft eiser verzocht zijn reactie binnen twee weken na die e-mail van 2 april 2020 toe te sturen en erop gewezen dat als eiser dat niet doet, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
5.8.
Niet in geschil is dat eiser niet binnen twee weken heeft gereageerd. Verweerder heeft daarom het bezwaar per e-mail van 3 juni 2019 niet-ontvankelijk kunnen verklaren omdat eiser niet binnen de termijn op de verzuimen heeft gereageerd. De rechtbank acht een periode van twee weken niet onredelijk kort, omdat twee weken een gebruikelijke periode is voor herstel verzuim in het kader van artikel 6:5 van de Awb. Dit wordt niet anders omdat de reactie op de e-mails in 2019 waarin eiser zegt bezwaar te willen maken lang heeft geduurd. Voor zover eiser vond dat een reactie op zijn bezwaar te lang uitblijft, stond voor eiser de mogelijkheid open om verweerder in gebreke te stellen.
Als eiser, omdat hij op vakantie was, niet in staat was om de door verweerder genoemde gebreken binnen de gegeven termijn te herstellen, lag het op zijn weg om tijdig om verlenging van de termijn te vragen. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
Bezwaar per brief van 6 juni 2019
6.
6.1.
Eiser heeft op de zitting toegelicht dat zijn subsidiaire standpunt is dat hij met de brief van 6 juni 2019 bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft deze brief in beroep overgelegd.
6.2.
Verweerder betwist de ontvangst van de brief van 6 juni 2019 en stelt zich op het standpunt dat verweerder deze brief in beroep voor het eerst heeft gezien. In dat geval is het aan eiser om verzending van het bezwaar per brief van 6 juni 2019 te bewijzen. Eiser heeft hiervan geen bewijs overgelegd, maar heeft op de zitting gesteld dat de ontvangst van deze brief door verweerder blijkt uit de e-mail van 2 april 2020.
6.3.
De rechtbank ziet in de e-mail van 2 april 2020 geen bevestiging dat de brief van 6 juni 2019 is ontvangen, omdat in die e-mail wordt gesproken over een bezwaarschrift dat per e-mail is verstuurd op 3 juni 2019. De ontvangst van de brief is ook anderszins niet aannemelijk geworden. De rechtbank neemt dan ook aan dat de brief van 6 juni 2019 niet door verweerder is ontvangen. Verder verwijst de rechtbank voor de volledigheid naar hetgeen hierboven is besproken over de vraag waarom de e-mail va 3 juni 2019 niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een bezwaarschrift.
Conclusie
7.
7.1.
Eiser heeft niet tijdig een bezwaarschrift ingediend dat aan de eisen van de Awb voldoet. Verweerder heeft daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7.2.
Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.In strijd met artikel 2.5.1 van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob).