In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 2 december 2020 aan [eiseres] was opgelegd. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd omdat [eiseres] parkeerde zonder parkeergeld te betalen. Echter, na het indienen van bezwaar op 16 december 2020, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, omdat bleek dat [eiseres] wel degelijk voldoende parkeergeld had betaald, maar zich in de verkeerde zone had aangemeld.
In beroep heeft [eiseres] betoogd dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen, aangezien de naheffingsaanslag was opgelegd door een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar, gezien de beschikbare informatie, had kunnen en moeten zien dat [eiseres] parkeergeld had betaald voordat de aanslag werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het niet raadplegen van het systeem door de heffingsambtenaar onzorgvuldig was en dat dit leidde tot een onrechtmatige aanslag.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en bepaalde dat de heffingsambtenaar de proceskosten van [eiseres] in bezwaar en beroep moest vergoeden, vastgesteld op € 639. Tevens werd de heffingsambtenaar opgedragen het door [eiseres] betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.