ECLI:NL:RBAMS:2021:7155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13/127869-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring handel in verdovende middelen, witwassen en gebruik maken van een vals geschrift

Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de handel in verdovende middelen, witwassen en het gebruik maken van een vals geschrift. De verdachte, geboren in 1999 en ingeschreven op een bepaald adres, werd beschuldigd van het in vereniging verkopen en aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA, en GHB, in de periode van 22 oktober 2020 tot en met 14 mei 2021. Tijdens een doorzoeking op 14 mei 2021 werden bij de verdachte aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen en contant geld aangetroffen, wat leidde tot de verdenking van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan het gebruik van een valse werkgeversverklaring om de avondklok te omzeilen. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een aanzienlijke rol had gespeeld in de drugshandel en dat zijn daden een gevaar voor de volksgezondheid en de samenleving vormden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de steun van zijn familie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/127869-21
Datum uitspraak: 19 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils, die waarnam voor mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd, zoals op de zitting nader is omschreven, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 22 oktober 2020 tot en met 14 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in vereniging handel in en aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten cocaïne, MDMA, 4MM, 4FMP, GHB, speed, LSD en/of 2C-B, in elk geval middelen die zijn opgenomen op lijst I van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 2:
op 14 mei 2021 te Amsterdam aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten cocaïne, MDMA, 4MM, speed, 2C-B, GHB en/of LSD, in elk geval middelen die zijn opgenomen op lijst I van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
op 14 mei 2021 te Amsterdam verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken van contante geldbedragen ter hoogte van € 6.063,15, € 53,05 en/of € 7,70 en/of luxe kledingstukken en schoenen, terwijl hij wist dat die geldbedragen en/of voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf;
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 6 maart 2021 tot en met 17 maart 2021 te Amsterdam en/of Aalsmeer in vereniging, althans alleen, opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, door een valse/vervalste werkgeversverklaring, gelet op de avondklok, aan opsporingsambtenaren te tonen, terwijl daarin vermeld stond dat hij toestemming van zijn werkgever had om doelmatig buiten te zijn.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Vormverzuimen
Ten aanzien van feit 1 en gelet op het verweer van de raadsman omtrent de vormverzuimen heeft de officier van justitie zich, met betrekking tot het zogenoemde ‘Prokuratuurarrest’, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat de schending van verdachtes privacy betreft. Als de rechtbank oordeelt dat sprake is van een schending kan worden volstaan met de constatering daarvan. Met betrekking tot het verweer dat ziet op het peilbaken, heeft de officier van justitie gewezen op het proces-verbaal van verdenking tegen verdachte, dat ten grondslag ligt aan de vordering.
Ten aanzien van de feiten
De officier van justitie acht de feiten bewezen, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gewezen op het proces-verbaal van de pseudokoop van 23 oktober 2020, het proces-verbaal omtrent de peilbakengegevens en het proces-verbaal van het uitlezen van de telefoon met goednummer 6056249 die is aangetroffen onder medeverdachte [medeverdachte] , op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte ook wel ‘ [naam 1] ’ wordt genoemd en in die hoedanigheid als drugskoerier heeft gehandeld. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij tijdens de ten laste gelegde pleegperiode een aantal maanden is gestopt, is volstrekt onaannemelijk en lijkt te zijn afgestemd op de inhoud van het dossier, maar staat niet in de weg aan de bewezenverklaring van de gehele pleegperiode. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt echter wel degelijk dat verdachte aanzienlijk meer heeft gedeald.
Voorts heeft de officier van justitie, mede ten aanzien van feit 2, gewezen op het aantreffen van een zeer grote hoeveelheid verschillende soorten verdovende middelen op de slaapkamer van verdachte op 14 mei 2021 die overeenkomen met de verdovende middelen op de menukaart van ‘ [naam 2] ’, en de testresultaten van een representatieve selectie van die verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie erop gewezen dat er onder verdachte tijdens de doorzoeking van zijn woning op 14 mei 2021 een grote hoeveelheid contant geld en dure merkkleding is aangetroffen. Dat het daarbij gaat om middelen uit eigen misdrijf is onder meer af te leiden uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, waaruit blijkt dat het geld afkomstig was van de drugshandel, en dat hij van het geldbedrag € 3.000,- mocht houden en de overige € 3.000,- moest afstaan aan zijn opdrachtgever. Er is sprake van een witwasvermoeden, mede gelet op de omstandigheden waaronder de goederen zijn aangetroffen. Dat geldt ook voor de aangetroffen kleding. Verdachte heeft sinds juli 2018 niet meer beschikt over enige erkende legale inkomstenbron. Verdachte heeft dit vermoeden niet kunnen weerleggen met een concrete, verifieerbare en op voorhand niet volstrekt onwaarschijnlijke verklaring. De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van eenvoudig witwassen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gewezen op de processen-verbaal waaruit blijkt dat verdachte een valse/vervalste werkgeversverklaring heeft laten zien.
4.2
Standpunt van de verdediging
Vormverzuimen
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is twee onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek die moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De vordering van 23 maart 2021 tot verstrekking van historische verkeersgegevens met betrekking tot [naam bedrijf 1] is niet vooraf getoetst door een rechtelijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke entiteit, terwijl dit op grond van het zogenoemde ‘Prokuratuurarrest’ van het Hof van Justitie wel is vereist. Daarnaast vermeldt het bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering betreffende het peilbaken niet wat de feiten en omstandigheden zijn geweest op grond waarvan verdachte werd verdacht van overtreding van de Opiumwet. Deze schendingen hebben bijgedragen aan het verkrijgen van een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat met deze vormverzuimen rekening dient te worden gehouden bij de strafmaat.
Ten aanzien van de feiten
Voorts heeft de raadsman zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat op basis van de pseudokoop en het onderzoek naar de telefoon van verdachte, hoogstens kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de periode van 22 oktober 2020 tot en met 7 mei 2021 twaalf maal schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van verdovende middelen. Zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, voelde hij tijdens de pseudokoop in oktober 2020 nattigheid en is hij daarom een tijd met de verkoop van verdovende middelen gestopt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat geen van de getuigen verdachte heeft herkend. Daarnaast is de administratie die is aangetroffen op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] onduidelijk, nu niet vaststaat dat verdachte ook daadwerkelijk onder de naam ‘ [naam 1] ’ in de daarin genoemde periodes verdovende middelen heeft afgeleverd. De parkeerregistratie vormt hiervoor geen ondersteuning. Voorts zijn er veel adressen die wel in de administratie voorkomen, maar op die dagen niet door het baken zijn geregistreerd, wat betekent dat ofwel de administratie, ofwel de bakengegevens niet kloppen. De parkeermomenten kunnen voorts evengoed met de werkzaamheden van verdachte bij [naam bedrijf 2] te maken hebben.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdovende middelen 4MM, 4FMP en LSD niet zijn opgenomen in het drugsrapport en verdachte van dit deel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat verdachte geen hoog inkomen nodig heeft, omdat hij nog thuis woont. Daarbij is er een groot bedrag door familieleden bijgeschreven op de rekening van verdachte. De twee kleinere geldbedragen zien niet op het feit waarvan verdachte wordt verdacht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 voor zover dat ziet op de merkkleding. Met betrekking tot de merkkleding is sprake van een concrete en verifieerbare verklaring. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de kleding in een outlet heeft gekocht. De prijzen van de kleding zijn daarnaast te hoog ingeschat.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Vormverzuimen
Verkrijging historische verkeersgegevens in strijd met Europees recht
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat historische verkeersgegevens zijn opgevraagd van [naam bedrijf 1] met betrekking tot onder meer de factuurgegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte in de periode van 16 maart 2020 tot en met 16 maart 2021, en met betrekking tot verdere relevante gegevens die konden leiden tot de identificatie van de beheerder van dit telefoonnummer, waaronder het klantdossier.
In het Prokuratuur-arrest [1] heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) onder meer bepaald dat de verkrijging van verkeers- en locatiegegevens van telecommunicatieaanbieders moet worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op het vereiste van onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een Openbaar Ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in dit geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit voorafgaand aan de machtiging moet plaatsvinden.
De in Nederland gebruikelijke werkwijze ten aanzien van het vorderen van de gegevensverstrekking van telecommunicatieaanbieders, conform artikel 16ng jo. 126nd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), voldoet derhalve niet aan het Unierecht. Het is immers de officier van justitie die de gegevens op grond van voornoemd artikel vordert en in onderhavige zaak ook de gegevens heeft ontvangen, zonder dat die vordering voorafgaand is getoetst door een onafhankelijke rechterlijke instantie (bijvoorbeeld de rechter-commissaris) of bestuurlijke entiteit. De rechtbank gaat er vanuit dat de gegevensverstrekking in de onderhavige zaak op voornoemde wijze heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat – achteraf gezien – de vordering tot verstrekking van de historische verkeersgegevens niet in overeenstemming is met het Unierecht. De gegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim.
Het HvJ EU geeft in het arrest
La Quadrature du Net e.a.van 6 oktober 2020 [2] een beoordelingskader voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv dat gaat over vormverzuimen.
Op grond van vaste nationale rechtspraak geldt dat aan de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens gelet op het uitgangspunt van subsidiariteit dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling, maar is daarbij – achteraf bezien – in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Uit vaste rechtspraak volgt dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Daar is in dit geval ook geen sprake van. Het is niet gesteld en ook niet gebleken dat door de onrechtmatige verkrijging van locatie- en verkeersgegevens het recht van verdachte op een eerlijk proces in het geding is (geweest).
De rechtbank overweegt dat het Openbaar Ministerie de geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. Het Openbaar Ministerie heeft dus niet bewust tegen de regels in gehandeld. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat op grond van de concrete gegevens van dit geval, zoals neergelegd in het proces-verbaal van verdenking met nummer [nummer] en in combinatie met de TCI-meldingen in dit dossier omtrent de deallijn van ‘ [naam 2] ’, een onafhankelijke rechterlijke autoriteit hoogstwaarschijnlijk een machtiging zou hebben verleend om de verkeers- en locatiegegevens te vorderen, ook wanneer daarbij zou zijn getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank concludeert dat verdachtes recht op privacy door dit vormverzuim in enige mate is geschonden, omdat met de historische verkeersgegevens over de opgevraagde periode een beeld is verkregen van de contacten van verdachte. Op basis van de voornoemde beoordeling van het vormverzuim – wat betreft de aard en de ernst van het verzuim en het nadeel van verdachte – komt de rechtbank echter tot de conclusie dat het nadeel dat verdachte daarmee heeft geleden zeer beperkt is gebleven en door de verdediging weinig specifiek is onderbouwd. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim en hier geen verdere gevolgen aan verbinden.
Peilbakengegevens
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de peilbakengegevens kan onbesproken blijven, nu de rechtbank deze gegevens niet voor het bewijs zal gebruiken.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 23 oktober 2020 vindt er een pseudokoop plaats in een opsporingsonderzoek naar grootschalige drugshandel, waarbij er een menukaart voor verdovende middelen in Amsterdam circuleert. Bij ‘ [naam 3] ’ kunnen er, zoals de naam doet vermoeden, vierentwintig uur per dag verdovende middelen worden besteld. Het gaat daarbij voornamelijk om harddrugs.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de persoon is geweest die tijdens de pseudokoop op 23 oktober 2020 cocaïne en MDMA heeft afgeleverd. Ook heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij halverwege oktober 2020 was begonnen met de verkoop van verdovende middelen voor de drugslijn van [naam 2] . Hij is na de pseudokoop een tijdje gestopt, maar heeft vanaf halverwege februari 2021 tot en mei 2021 wederom verdovende middelen verkocht. De werkwijze was als volgt: verdachte kreeg van iemand een adres waar hij naartoe moest gaan om drugs te verkopen. Soms wist hij precies welke drugs hij moest leveren, soms nam hij een voorraadje mee omdat hij dat niet wist. Het geld nam hij in ontvangst en moest hij later afstaan aan ‘de baas’. Voor elk product dat hij verkocht mocht verdachte € 10,- houden. De verdovende middelen kreeg hij van iemand geleverd.
Op 14 mei 2021 is er bij de doorzoeking van de woning van verdachte op [adres 2] een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, welke (grotendeels) overeenkomen met het aanbod aan verdovende middelen op de menukaart van [naam 2] . Uit het forensische onderzoek blijkt dat een representatief deel van de aangetroffen verdovende middelen inderdaad harddrugs betreft. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de verdovende middelen in zijn slaapkamer lagen met als doel om deze uiteindelijk te verhandelen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zich in de periode van 22 oktober 2020 tot en met 14 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verkoop van verdovende middelen zoals die zijn ten laste gelegd (feit 1).
Uit het onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] , die is inbeslaggenomen onder goednummer 6056249, blijkt dat het telefoonnummer van verdachte daarin was opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’. Uit de aangetroffen administratie op die telefoon stelt de rechtbank vast dat verdachte de koerier met de bijnaam ‘ [naam 1] ’ betrof, die één van de koeriers was voor de deallijn van [naam 2] . Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 14 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het bezit van de ten laste gelegde verdovende middelen (feit 2). Nu met betrekking tot feit 2 uit het drugsrapport niet blijkt dat de LSD is getest, zal de rechtbank verdachte van dat deel van het ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 mei 2021 is er een groot geldbedrag aangetroffen en allerlei dure merkkleding. Met betrekking tot het geldbedrag van € 6.063,15 heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat dit bedrag afkomstig was van misdrijf, namelijk de verkoop van verdovende middelen. Verdachte heeft ontkend dat hij de merkkleding met geld heeft gekocht dat van misdrijf afkomstig was.
De vraag die op dit punt aan de rechtbank voorligt, is of er ten aanzien van de merkkleding kan worden vastgesteld dat sprake is van een witwasvermoeden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en weegt daarbij mee dat het om een aanzienlijke hoeveelheid dure kleding gaat, voornamelijk modellen uit de laatste collectie, dat verdachte vanaf 2018 niet over een toereikende legale inkomstenbron beschikte en dat verdachte heeft bekend dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding verdovende middelen verkocht en daar geld mee verdiende. De vraag is vervolgens of verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van deze dure kleding. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte hij de totale hoeveelheid merkkleding bij ‘een outlet’ heeft gekocht, niet kan worden bestempeld als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring omtrent de herkomst van de merkkleding. De verklaring is in elk geval niet concreet en verifieerbaar. Gegevens omtrent wanneer en waar hij welke kleding zou hebben gekocht, heeft verdachte immers niet verstrekt.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 14 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag ter hoogte van € 6.063,15. Dit is anders voor de geldbedragen ter hoogte van € 53,05 en € 7,70, nu deze contante bedragen op andere plaatsen werden aangetroffen dan het geldbedrag van € 6.063,15 en deze ogenschijnlijk niet van misdrijf afkomstig zijn. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 14 mei 2021 heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de ten laste gelegde kledingstukken.
Ten aanzien van feit 4
Met betrekking tot feit 4 acht de rechtbank op basis van de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de processen-verbaal waaruit blijkt dat verdachte is aangehouden terwijl hij in bezit was van de valse werkgeversverklaring, bewezen dat hij zich op 6 maart 2021 en 17 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een valse werkgeversverklaring. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op tijdstippen in de periode van 22 oktober 2020 tot en met 14 mei 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of 4FMP (4-FAI4 fluoramfetamine) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of speed (amfetamine) en/of LSD (lysergide) en/of 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxy-enetylamine), in elk geval telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 2:
op 14 mei 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone), een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine), een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde cocaïne en MDMA en 4MM (mephedrone-4-methylmethcathinone) en speed (amfetamine) en 2C-B (4-bromo-2,5 dimethoxyfenetylamine) en GHB (4-hydroxyboterzuur), in elk geval telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst , dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 3:
op 14 mei 2021 te Amsterdam voorwerpen en geldbedragen, te weten een contant geldbedrag van in totaal € 6.063,15 en (luxe) kledingstukken en schoenen van onder meer de merken Dsquared, Stone Island, Kenzo, Moncler, Off White, Banlieue, Valentino, Mallet, Prada en The North Face voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen en geldbedragen afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
ten aanzien van feit 4:
op 6 maart 2021 te Amsterdam en op 17 maart 2021 te Aalsmeer, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers heeft verdachte een werkgeversverklaring van [naam bedrijf 3] met betrekking tot de avondklok, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, getoond aan een of meerdere opsporingsambtenaren, onder meer belast met onder meer de handhaving van de avondklok te Amsterdam en Aalsmeer, en bestaande die valsheid hierin dat op deze werkgeversverklaring van [naam bedrijf 3] met betrekking tot de avondklok vermeld stond dat hij, verdachte, voor werk tijdens de uren van de avondklok voor zijn werkgever buiten moest zijn en hier toestemming voor had van zijn werkgever en aldus doelmatig buiten mocht zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie gewezen op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: de LOVS) en de omstandigheid dat verdachte dient te worden aangemerkt als een
first offender. Verdachte was niet alleen koerier voor [naam 2] , maar werkte ook voor andere drugshandelaren. Gelet op de ernst van het feitencomplex volstaat enkel een langdurige gevangenisstraf, vooral nu verdachte slechts beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel inclusief een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd die langer is dan gebruikelijk en een taakstraf. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsrapport van 29 juli 2021 dat is opgemaakt betreffende verdachte, de oriëntatiepunten van de LOVS en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte een
first offenderis. Hij is niet weggelopen voor zijn verantwoordelijkheden. Na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 9 september 2021 is hij weer aan het werk gegaan en nu spaart hij voor een opleiding tot rijinstructeur.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Hij heeft zich gedurende ruim een half jaar schuldig gemaakt aan dealerhandelingen in een grote verscheidenheid aan harddrugs. Daartoe had hij op 14 mei 2021 een grote voorraad harddrugs voorhanden. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ontoelaatbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid en gezondheid van anderen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs veroorzaakt op zijn beurt strafbare feiten, onder meer bij de verwerving van middelen voor de bekostiging ervan. Verdachte heeft door in harddrugs te dealen de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van de opbrengsten van de (overigens zeer lucratieve) drugshandel. Witwassen vormt een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het bedreigt de legale economie en daarmee de samenleving als geheel.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervalsen van een werkgeversverklaring om de avondklok te kunnen omzeilen.
De rechtbank heeft acht geslagen op (onder meer) het reclasseringsrapport van 29 juli 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door [naam 4] . Nu verdachte zich op het advies van zijn raadsman op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de reclassering geen verband kunnen leggen tussen zijn persoonlijke omstandigheden en de feiten waarvan hij wordt verdacht. De reclassering heeft geen problemen op de verschillende leefgebieden geconstateerd. Verdachte heeft de middelbare school (vmbo-tl) met een diploma afgerond. Hij werkt momenteel als maaltijdbezorger, maar wil een cursus tot rijinstructeur gaan volgen. Er is sprake van een hechte, ondersteunende familie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Nu verdachte (het onvoorwaardelijk gedeelte van) de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de Samsung telefoon met goednummer 6056219, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Daarnaast dienen de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geldbedrag ter hoogte van € 6.013,35 en de kledingstukken zoals die zijn beschreven in het dictum, die aan verdachte toebehoren, te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 3 bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de buisjes met cocaïne en het wapen van het merk Double Eagle M35, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot de cocaïne het onder 2 bewezen geachte is begaan en het wapen is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven terwijl dat voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave beslagene
Van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de personenauto van het merk Renault Clio, de geldbedragen ter hoogte van € 7,70 en € 53,05, de aanstekers en de iPhone met goednummer 6056240, is niet vastgesteld dat sprake is van enig strafbaar feit, waardoor deze dienen te worden teruggegeven aan de beslagene.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 225 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk gebruikmaken van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
  • 6013,35 EUR; IBGN 14-5-2021 6013.35, omschrijving: G6056308;
  • 1 STK Trui, omschrijving: G6056233, Zwart, merk: Off-White;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056278, Stone Island;
  • 1 STK Broek, omschrijving: G6056236, Blauw, merk: Dsquared;
  • 1 STK Trui, omschrijving: G6056263, Zwart, merk: Kenzo;
  • 2 STK Schoenen, omschrijving: G6056254;
  • 1 STK Pet, omschrijving: G6056248, Stone Island;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056258, Blauw, merk: Prada;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056297, rood- wit, merk: Dsquared;
  • 1 STK Trui, omschrijving: G6056215, Hoodie Banlieue;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056282, Rood, merk: The North Face;
  • 1 STK Broek; omschrijving: G6056221, Grijs, merk: Jogging banlieue;
  • 1 STK Broek, omschrijving: G6056239, Blauw, merk: Dsquared;
  • 1 STK Shirt, omschrijving: G6056226, Wit, merk: Dsquared;
  • 1 STK Trui, omschrijving: G6056281, Zwart, merk: Off-White;
  • 2 STK Schoenen, omschrijving: G6056222, Valentino;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056243, Stone Island;
  • 1 STK Broek, omschrijving: G6056234, Grijs, merk: Dsquared;
  • 1 STK Shirt, omschrijving: G6056270, Zwart, merk: Dsquared;
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056275, Zwart, merk: Moncler;
  • 1 STK Trui, omschrijving: G6056245, Zwart, merk: Kenzo;
  • 1 STK Shirt, omschrijving: G6056238, Moncler;
  • 1 STK Pet, omschrijving: G6056211, Icon, en:
  • 1 STK Jas, omschrijving: G6056268, dSquared.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 21 STK Verdovende Middelen, omschrijving: G6056276, Buisjes met cocaine, en:
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G6056214, Zwart, merk: Double Eagle M35.
Gelast de teruggave aan de beslagene van:
  • 1 STK Personenauto, [kentekennummer] , omschrijving: G5969264, wit, merk: Renault Clio, bouwjaar 2013;
  • 7,70 EUR; IBGN 14-5-2021 7.7, omschrijving: G6056319;
  • 53,05 EUR; IBGN 14-5-2021 53.05, omschrijving: G6056327;
  • 3 STK Aansteker, omschrijving: G6056360, Meerkleurig, en:
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: G6056240, iPhone A1784.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel apart is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2021.
Bijlage: Tenlastelegging
Aan verdachte
[verdachte]is ten laste gelegd, zoals op de zitting nader is omschreven, dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2020 tot en met 14 mei 2021 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Aalsmeer en/of Landsmeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of 4FMP (4-FAI4 fluoramfetamine) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of speed (amfetamine) en/of LSD (lysergide) en/of 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxy-enetylamine), in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 14 mei 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of, een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 4MM (mephedrone!4-methylmethcathinone) en/of speed (amfetamine) en/of 2C-B (4-bromo-2,5 dimethoxyfenetylamine) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of LSD (lysergide), in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst , dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 14 mei 2021, te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een of meer voorwerpen en/of geldbedragen, te weten een (contant) geldbedrag van (in totaal) € 6063,15 en/of een (contant) geldbedrag van (in totaal) € 53,05 en/of een (contant) geldbedrag van (in totaal) €7,70, althans een of meer geldbedragen, en/of een of meerdere (luxe) kledingstukken en/of schoenen (van onder meer de merken Dsquared en/of Stone Island en/of Kenzo en/of Moncier en/of off White en/of Icon en/of Banlieue en/of Valentino en/of Mallet en/of Prada en/of The North Face), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat/die voorwerpen en/of geldbedragen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, althans enig eigen misdrijf;
ten aanzien van feit 4:
hij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 6 maart 2021 tot en met 17 maart 2021, te Amsterdam en/of Aalsmeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dat geschrift echt en onvervalst, immers heeft verdachte een werkgeversverklaring (van [naam bedrijf 3] , met betrekking tot de avondklok), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, getoond aan een of meerdere opsporingsambtenaren (onder meer belast met onder meer de handhaving van de avondklok) te Amsterdam en/of Aalsmeer en/of elders in Nederland, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat, op deze werkgeversverklaring (van [naam bedrijf 3] , met betrekking tot de avondklok) vermeld stond dat hij, verdachte, voor werk tijdens de uren van de avondklok (voor zijn werkgever) buiten moest zijn en/of hier toestemming voor had van zijn werkgever en/of (aldus) doelmatig buiten mocht/kon zijn.

Voetnoten

1.HvJ EU 2 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:152.
2.HvJ EU 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:EU:C:2020:791 (