ECLI:NL:RBAMS:2021:7153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13/127886-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring handel in verdovende middelen met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 5 maart 2021 tot en met 14 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA, en GHB. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat begon met een pseudokoop in oktober 2020, waarbij een menukaart voor verdovende middelen in Amsterdam circuleerde. De verdachte werd gelinkt aan een telefoonlijn die gebruikt werd voor drugshandel en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder processen-verbaal van zendmasten en IMSI-catchers, alsook verklaringen van medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, maar sprak hem vrij van de handel in de periode van 3 mei 2020 tot 5 maart 2021, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol vervulde in de drugshandel en dat de handel in harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons en verdovende middelen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/127886-21
Datum uitspraak: 19 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1998,
verblijvende op het adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2021
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd, zoals op de zitting nader is omschreven, dat hij zich in de periode van 3 mei 2020 tot en met 14 mei 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, in vereniging heeft schuldig gemaakt aan de handel in en het aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten cocaïne, MDMA, 4MM, 4FMP, GHB, speed, LSD en/of 2C-B, in elk geval middelen die zijn opgenomen op lijst I van de Opiumwet.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit bewezen, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de processen-verbaal omtrent de zendmasten en de IMSI-catcher, het proces-verbaal van stemherkenning, de processen-verbaal van de dealtelefoons en administratie die verband houdt met drugshandel die is aangetroffen in de woning van verdachte, en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting over het gebruik van het pinapparaat door verdachte. Uit de menukaart van ‘ [naam 1] ’ en de voorraad harddrugs die bij medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen, blijkt de enorme omvang van de handel in grote aantallen verschillende soorten verdovende middelen door verdachte. Anders dan de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd, heeft de officier van justitie betoogd dat de gehele pleegperiode bewezen kan worden verklaard. Er kwamen vanaf 3 mei 2020 drugsbetalingen binnen op de betaalrekening van de onderneming ‘’ [naam 2] ’ waarbij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aantoonbaar waren betrokken. Daarbij blijkt uit voornoemde stukken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de handel in verdovende middelen in de periode van 3 mei 2020 tot maart 2021. Daarnaast dient verdachte te worden vrijgesproken van het telen, bereiden, bewerken of verwerken van verdovende middelen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de rol van verdachte door de officier van justitie wordt overdreven. Verdachte wordt ten onterechte gedurende de gehele ten laste gelegde pleegperiode gelinkt aan de telefoonnummers die worden gebruikt voor de deallijn ‘ [naam 1] ’, terwijl hij slechts in de periode van 27 maart 2021 tot 14 mei 2021 kort in beeld is geweest als één van de gebruikers van het telefoonnummer dat eindigt op * [nummer 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts vanaf maart 2021 de telefoonlijn van [naam 1] af en toe heeft bemand. Dat verdachte niet als [naam 1] kan worden aangemerkt, blijkt ook uit de omstandigheid dat volgens getuigen [naam 1] al vanaf 2018 actief was en na de aanhouding van verdachte op 14 mei 2021 is doorgegaan via een nieuw telefoonnummer. Ook rijmt de omstandigheid dat verdachte in de tenlastegelegde periode voltijds heeft gestudeerd en gewerkt niet met de beschuldiging dat hij zich vanaf 3 mei 2020 op 24/7 basis bezig zou hebben gehouden met drugshandel.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 23 oktober 2020 vindt er een pseudokoop plaats in een opsporingsonderzoek naar grootschalige drugshandel, waarbij er een menukaart voor verdovende middelen in Amsterdam circuleert. Bij ‘ [naam 3] ’ kunnen, zoals de bedrijfsnaam doet vermoeden, vierentwintig uur per dag verdovende middelen worden besteld via het telefoonnummer dat eindigt op * [nummer 2] . Het gaat daarbij voornamelijk om harddrugs. [naam 1] maakt (in ieder geval) vanaf 15 april 2021 gebruik van en nieuw telefoonnummer, dat eindigt op * [nummer 1] . De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte zich (samen met anderen) heeft schuldig gemaakt aan het exploiteren van de deallijn van [naam 1] .
Wie is [naam 1] ?
Op 14 mei 2021 is bij de doorzoeking op het woonadres van verdachte, te weten [adres 2] , in de slaapkamer van verdachte onder meer de telefoon met het telefoonnummer dat eindigt op * [nummer 1] aangetroffen. Deze telefoon is in beslag genomen onder goednummer 6056218. Daarnaast is in de slaapkamer van verdachte een telefoon aangetroffen met daarop screenshots van de administratie van de verkoop van (grote hoeveelheden) verdovende middelen in de periode van 5 maart 2021 tot en met 12 mei 2021, waarbij onder meer de naam ‘ [naam 4] ’ wordt genoemd. In deze telefoon was het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] onder de bijnaam ‘ [naam 4] ’ opgeslagen. Deze telefoon is in beslag genomen onder goednummer 6056249. De rechtbank stelt vast dat de verdovende middelen die worden genoemd in de administratie overeenkomen met het aanbod aan verdovende middelen op de menukaart van [naam 1] en ook met de aangetroffen verdovende middelen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de dealertelefoon van [naam 1] ongeveer vanaf twee maanden voor zijn aanhouding (mede) in beheer heeft gehad, dus ongeveer twee maanden vóór 14 mei 2021. Verdachte werd ingeroosterd om de telefoon gedurende een dag- of nachtdienst te beheren en adressen door te sturen naar koeriers, die vervolgens bij deze adressen verdovende middelen afleverden. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte kan worden aangemerkt als (ten minste) één van de personen die zich onder de naam [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van harddrugs. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring van verdachte en neemt als beginpunt 5 maart 2021, ongeveer 2 maanden vóór 14 mei 2021 en het startpunt van de aangetroffen administratie.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich ook al eerder, in de periode van 3 mei 2020 tot 5 maart 2021, als beheerder van het telefoonnummer van [naam 1] met de handel in verdovende middelen heeft beziggehouden.. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit gedeelte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank is daarbij van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met (in ieder geval) medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zoals hierboven reeds is vastgesteld, stond onder meer het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] onder ‘ [naam 4] ’ opgeslagen in de telefoon van verdachte met goednummer 6056249 en wordt die naam ook genoemd in de administratie die in die telefoon is aangetroffen. [medeverdachte 1] heeft zijn pinapparaat ter beschikking gesteld, een belangrijk onderdeel van de onderneming van [naam 1] , die immers adverteerde met het feit dat bij [naam 1] ook met pin kon worden betaald. Verdachte zelf heeft, ten slotte, ook verklaard dat hij samen met anderen de dealtelefoon van [naam 1] beheerde.
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen, het ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 5 maart 2021 tot en met 14 mei 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of speed (amfetamine) en/of LSD (lysergide) en/of 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), in elk geval telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie gewezen op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: de LOVS) en de omstandigheid dat verdachte dient te worden aangemerkt als een
first offender. Gelet op de ernst van het feitencomplex volstaan enkel langdurige gevangenisstraffen, vooral nu verdachte zeer beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen en ten aanzien van het strafbare feit slechts een tipje van de sluier heeft opgelicht.
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte geen straf op te leggen die uitkomt op een langere duur dan het voorarrest. De eis van de officier van justitie dient als disproportioneel te worden aangemerkt. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte
first offenderis en altijd hard heeft gestudeerd. Verdachte bevindt zich al bijna zes maanden in voorarrest en de detentie valt hem zwaar. Het is voor verdachte van belang dat hij zijn studie vanaf 15 november 2021 kan hervatten.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Verdachte heeft zich gedurende ruim twee maanden schuldig gemaakt aan zeer intensieve handel in harddrugs, te weten cocaïne, MDMA, 4MM, 4FMP, GHB, speed, LSD en 2C-B. De administratie die is aangetroffen in de telefoon van verdachte beslaat een periode van twintig dagen. Daaruit blijkt dat er alleen al in die korte periode enorme sommen geld zijn verdiend met deze handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid, gelet op het verslavende karakter daarvan. Bovendien gaat het handelen in harddrugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit en illegale geldstromen, waarbij het een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwrichten. Gebleken is dat verdachte in deze keten een belangrijke rol vervulde. De drugsbestellijn die verdachte beheerde bediende het klantenbestand van ‘ [naam 1] ’ op 24/7-basis van harddrugs. Verdachte had daartoe koeriers voor zich werken, die hij aanstuurde.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 augustus 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door [naam 5] . Nu verdachte een ontkennende
first offenderis, is er door de reclassering geen delictanalyse, noch een risico-inschatting gemaakt. Op de verschillende leefgebieden worden door de reclassering geen problemen gesignaleerd. Verdachte beschikt over een vmbo-kader diploma en volgt momenteel de mbo-opleiding [naam opleiding] op niveau 4. Volgens de reclassering zijn toezicht en interventies op dit moment niet geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu zij tot bewezenverklaring van een (veel) kortere pleegperiode komt en gelet op de LOVS oriëntatiepunten, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de Samsung telefoon met goednummer 6056218, en de Samsung telefoon met goednummer 6056249, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de verdovende middelen, het schrijfblok van de Albert Heijn en de administratie omtrent de verdovende middelen, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek het door verdachte begane misdrijf, terwijl die voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave beslagene
Van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de bromfiets (Piaggio Vespa), de sleutel van de Opel Astra, de Apple telefoon met goednummer 6056220, de Apple computer, de Huawei telefoon met goednummer 6056241 en de Apple telefoon met goednummer 6056216 is niet vastgesteld dat sprake is van enig strafbaar feit, waardoor deze kunnen worden teruggegeven aan de beslagene.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel, omschrijving: G6056218, Samsung, en:
1 STK Telefoon, omschrijving: G6056249, Samsung.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen, omschrijving: G6056205, MDMA;
  • 1 STK Papier, omschrijving: G6056208, Albert Heijn, en:
  • 1 STK Papier, omschrijving: G6056207, Administratie [naam 6] .
Gelast de teruggave aan de beslagene van:
  • 1 STK Bromfiets, omschrijving: G6056213, Piaggio Vespa, bouwjaar 2016;
  • 1 STK Sleutel, omschrijving: G6056210, Opel Astra;
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: G6056220, Apple;
  • 1 STK Computer, omschrijving: G6056223, Grijs, merk: Apple;
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: G6056241, Huawei, en:
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: G6056216, Apple.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2021.
Bijlage: Tenlastelegging
Aan verdachte
[verdachte]is ten laste gelegd, zoals op de zitting nader is omschreven, dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 mei 2020 tot en met 14 mei 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 4MM (mephedrone/4-methylmethcathinone) en/of 4FMP (4-FAI4-fluoramfetamine) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of speed (amfetamine) en/of LSD (lysergide) en/of 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine), in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.