ECLI:NL:RBAMS:2021:7151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13/217064-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was om opzet te kunnen vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de toedracht van het geweld niet duidelijk genoeg was en dat de verwondingen van het slachtoffer, die bestonden uit een oppervlakkige huidbeschadiging, niet wezenlijk genoeg waren om te concluderen dat er sprake was van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Echter, de rechtbank achtte de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen. De verdachte had tijdens een worsteling een mes getrokken en het slachtoffer in de linkerzij gestoken, wat leidde tot een verwonding. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verklaringen van de verdachte en zijn vriendin niet geloofwaardig werden geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 223,28 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/217064-21 (Promis)
Datum uitspraak: 19 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] 1994,
verblijvende op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Gerson, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – na wijziging op de terechtzitting ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot doodslag op [slachtoffer] op 11 augustus 2011;
subsidiair ten laste gelegd als: poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair ten laste gelegd als: mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De toedracht van het geweld blijkt onvoldoende duidelijk uit het dossier. Opzet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) op de dood of zwaar lichamelijk letsel kan daarom niet worden bewezen.
De officier van justitie vindt dat het meer subsidiair tenlastegelegde wel kan worden bewezen. Verdachte heeft zich – door een mes te trekken tijdens de worsteling en daarbij een stekende beweging te maken richting [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt – schuldig gemaakt aan een eenvoudige mishandeling.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte moet worden vrijgesproken. De aangifte en getuigenverklaringen in het dossier zijn wisselend en onvoldoende geloofwaardig en/of betrouwbaar. Daarbij blijkt uit de letselverklaring niet dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer] sloeg verdachte en trok tijdens de worsteling die daarop ontstond een mes. Verdachte heeft dat mes weggetrokken om het af te houden van zijn eigen lichaam. Verdachte heeft niet met het mes gestoken. Het is zeer wel mogelijk dat [slachtoffer] zichzelf heeft geraakt toen hij verdachte wilde steken of dat hij is geraakt doordat verdachte, ter zelfverdediging, het mes van hem heeft willen afnemen. Verder geldt dat verdachte in elk geval nooit opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] , noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Ten aanzien van de mishandeling geldt dat verdachtes afwerende handelingen er niet op waren gericht opzettelijk pijn en/of letsel toe te brengen. Evenmin is daarmee de aanmerkelijke kans op het toebrengen van pijn of letsel gegeven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Verdachte werd direct en onverwacht op straat aangevallen door [slachtoffer] , die, nadat die een eerste klap had uitgedeeld, een mes heeft getrokken. Verdachte heeft zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf verdedigd. Hij heeft het mes afgenomen en heeft daarbij, zonder daartoe opzet te hebben gehad, wellicht [slachtoffer] geraakt. Verdachte heeft geen reële en/of redelijke andere mogelijkheid gehad om zich aan de aanranding te onttrekken. Daarom moet ontslag van alle rechtsvervolging volgen, aldus de raadsvrouw.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft het opzet daarop ontkend. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende duidelijkheid bestaat over de toedracht om te kunnen concluderen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, of op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het op de dag van het incident in het ziekenhuis geconstateerde letsel bestaat uit een verwonding in de linkerzij van enkele millimeters. Enkele dagen later heeft een arts alleen nog een oppervlakkige huidbeschadiging waargenomen. Voor het overige is niet voldoende bekend over het mes en de wijze waarop verdachte dat heeft gehanteerd om uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van de dood of zwaar lichamelijk letsel te kunnen afleiden. Het handelen van verdachte is daarom niet aan te merken als een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling.
Verwerping beroep op noodweer en bewezenverklaring meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen en overweegt daartoe als volgt. [1]
Getuige [naam] heeft bij de politie verklaard dat zij op 11 augustus 2021 zag dat er twee jongens, NN1 en NN2, met elkaar aan het bekvechten waren. Zij zag dat NN2 een voorwerp uit de voorkant van zijn broek haalde. Zij zag dat NN2 het voorwerp, gelijkend op een mes, in zijn rechterhand had en dat hij een stekende beweging in de richting van NN1 maakte. Zij zag dat hij één keer aan de linkerkant in de romp van NN1 stak. Zij zag dat NN2 direct wegrende en heeft een foto van NN2 gemaakt. Die foto is bij haar verklaring gevoegd. [2] Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij de rennende man op die foto is. [3] Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte tegenkwam en dat verdachte hem tegen zijn gezicht duwde. Toen hij verdachte daarop met een vuist in zijn gezicht sloeg, voelde hij pijn in zijn linkerzij. Later zag hij dat hij gewond was op de plek waar hij pijn voelde en is hij naar het ziekenhuis, te weten het OLVG West gegaan. [4] Anders dan de raadsvrouw van verdachte, vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar omdat deze steun vindt in de verklaring van de onafhankelijke getuige [naam] . De rechtbank weegt daarbij ook de verklaringen mee van de onafhankelijke getuigen [naam 2] [5] en [naam 2] [6] , die beiden hebben verklaard dat zij de wegrennende man, verdachte dus, iets zagen wegstoppen. Dit klopt met de verklaring van [naam] en niet met de verklaring van verdachte, die zegt dat hij het mes wel heeft vastgehad maar het vervolgens ter plekke op de grond heeft gegooid.
Op 18 augustus 2021 heeft forensisch arts Scholten [slachtoffer] onderzocht en een letselrapportage opgemaakt. Daarin verwijst hij naar de ontslagbrief van het OLVG, waaruit hij opmaakt dat het een ‘steekverwonding’ zou betreffen in de flank links van ‘enkele millimeters’ zonder letsel in de buikholte. Scholten treft bij [slachtoffer] een oppervlakkig huidbeschadiging met korstvorming aan. [7]
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] met opzet met een mes in zijn linkerzij heeft gestoken als gevolg waarvan [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan. Een geslaagd beroep op noodweer zou ertoe leiden dat de tenlastegelegde mishandeling niet kan worden bewezen en dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken. De feitelijke toedracht zoals door verdachte geschetst is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. De verklaringen van verdachte en zijn vriendin dat [slachtoffer] degene was die een mes trok waardoor voor verdachte een noodweersituatie ontstond, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Hun verklaringen vinden geen steun in het dossier en staan haaks op de verklaring van getuige [naam] , die heeft gezien dat verdachte degene was die een op een mes gelijkend voorwerp uit de voorkant van zijn broek pakte. Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te weten dat verdachte op 11 augustus 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes in zijn linkerzij te snijden of steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Daarom moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerexcesverweer moet worden verworpen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Verwerping beroep op noodweerexces
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet in ieder geval sprake zijn geweest van een (al dan niet beëindigde) noodweersituatie. Hiervoor, in rubriek 4, heeft de rechtbank al geoordeeld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen en wordt het verweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van mishandeling zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Verdachte en zijn vriendin zijn na het incident door (vrienden van) verdachte in persoon, telefonisch en via social media geïntimideerd. Zo heeft de vriendin van verdachte een gewelddadige straatroof moeten ondergaan, waarmee de politie tot op heden niets heeft gedaan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door met een mes in de linkerzij van [slachtoffer] te steken. De verwonding van [slachtoffer] beperkt zich tot een oppervlakkige huidbeschadiging, maar dat neemt niet weg dat verdachte hiermee de persoonlijke integriteit van [slachtoffer] heeft geschonden. Bovendien kan worden aangenomen dat dit soort incidenten op de openbare weg omstanders en buurtbewoners een onveilig gevoel geven. Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] mede verantwoordelijk is voor het ontstaan van het conflict tussen hem en verdachte, heeft verdachte op een volstrekt verkeerde en onverantwoorde wijze gereageerd. Het rondlopen met en gebruik maken van messen op de openbare weg is in Amsterdam een groot probleem, waartegen streng moet worden opgetreden.
Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is net vader geworden, heeft een baan en lijkt zijn leven op orde te hebben.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict (wederspannigheid) is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden, met aftrek van voorarrest, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert in totaal € 2.023,28 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit verzoek tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 23,28, bestaande uit € 20,00 (kapotte trui) en € 3,28 (pijnstilling), en een verzoek tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 2.000,00.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadevergoeding van € 23,28 geheel kan worden toegewezen en de immateriële schadevergoeding, gelet op vergelijkbare gevallen, moet worden gematigd tot € 300,00. Een schadevergoeding van in totaal € 323,28, te vermeerderen met de wettelijke rente, is dan ook toewijsbaar. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, gelet op het verzoek tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de vergoeding voor de trui geldt dat niet is aangetoond dat de trui is beschadigd en er is niets bekend over de waarde. De gevorderde immateriële schadevergoeding kan niet worden toegewezen, gelet op de geringe ernst van het letsel en het eigen agressieve en intimiderende handelen van de benadeelde partij en zijn vrienden na het incident. Zelfs het door de officier van justitie voorgestelde bedrag van € 300,- is volgens de raadsvrouw niet op zijn plaats.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij kan worden vastgesteld dat hij pijnstilling voor zijn verwonding heeft gekocht voor een bedrag van € 3,28 en dat zijn trui door de messteek is beschadigd, waarvoor € 20,00 een redelijke vergoeding is.
Verder staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 200,00. De rechtbank ziet geen aanleiding de vordering af te wijzen op grond van de het bepaalde in artikel 6:2 BW.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 223,28 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering is voor het overige worden niet-ontvankelijk.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op, ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
2 (twee) weken gevangenisstraf.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
één week, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 223,28(zegge: tweehonderddrieëntwintig euro en achtentwintig eurocent) aan materiële en immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 223,28(zegge: tweehonderddrieëntwintig euro en achtentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2021.
Bijlage: […]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]