ECLI:NL:RBAMS:2021:7145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13-217049-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken en diefstal van auto met meerdere verdachten

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd. De zaak betreft meerdere woninginbraken en diefstal van een auto. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. J. Geurts, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, hun verweer hebben gevoerd. De tenlastelegging omvat onder andere diefstal met braak in vereniging van goederen uit woningen en diefstal van een auto met een valse sleutel. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte voor de diefstal van de BMW op 12 augustus 2021 schuldig was, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten in zaak A. In zaak B werd de verdachte wel schuldig bevonden aan de diefstal van goederen uit een woning en de rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers met zich meebrachten. De rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde een straf op zonder bijzondere voorwaarden, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-217049-21 (zaak A), 13-242934-21 (zaak B) en 13-012008-20 (TUL)
Datum uitspraak: 8 december 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] , thans gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Geurts[Naam OvJ] en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. Diefstal met braak in vereniging van goederen uit een woning aan de [straatnaam 1] te Amsterdam, danwel (subsidiair) heling van een autosleutel in vereniging, danwel (meer subsidiair) verduistering van een autosleutel in vereniging, telkens op 12 augustus 2021 te Amsterdam;
2. Diefstal in vereniging van een auto door middel van een valse sleutel, danwel (subsidiair) heling van een auto in vereniging, telkens op 12 augustus 2021 te Amsterdam;
Zaak B:
1. Diefstal met braak in vereniging van goederen uit een woning aan de [straatnaam 2] te Amsterdam op 29 september 2020;
2. Diefstal met braak in vereniging van goederen uit een woning aan de [straatnaam 3] te Amsterdam en/of van een auto, op 17 september 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
de bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de (primair) aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder zaak A ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot feit 1 (zaak A) heeft de raadsman aangevoerd dat er geen objectief bewijsmateriaal aanwezig is dat verdachte aan de woning linkt. Er kan niet worden vastgesteld dat de personen op de camerabeelden in de woning zijn geweest en het is niet duidelijk wanneer de woninginbraak precies heeft plaatsgevonden. De kwaliteit van het beeldmateriaal heeft tot gevolg dat deze niet gebruikt kan worden voor herkenning. De schoenen van de persoon op de beelden lijken op de schoenen van verdachte, maar kunnen niet worden aangemerkt als een specifiek persoon-onderscheidend kenmerk. Dit geldt ook voor de kleding die verdachte droeg tijdens zijn aanhouding. Bovendien had verdachte bij zijn aanhouding geen petje op en zijn jas aan, terwijl op de camerabeelden te zien is dat de bestuurder van de auto een pet droeg en zijn jas op de achterbank heeft gelegd.
Met betrekking tot feit 2 (zaak A) stelt de raadsman dat uitgegaan dient te worden van de verklaring van verdachte dat hij de auto waarin hij is aangetroffen heeft geleend van een vriend zonder te weten dat het om een gestolen auto ging.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder zaak B ten laste gelegde feiten geen bewijsverweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A onder feit 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Op 12 augustus 2021 omstreeks 03:18 uur zien verbalisanten een BMW met [kenteken 1] rijden waarvan het achterlicht niet werkt. Omstreeks 03:20 uur wordt de BMW middels een stopteken stilgehouden. Verdachte blijkt de bestuurder van de BMW, schakelt de BMW uit en laat daarbij de autosleutel zien. Een verbalisant ziet vervolgens in de politiesystemen dat de BMW op naam staat van iemand anders dan verdachte. Een andere eenheid van de politie gaat vervolgens naar het adres van de tenaamgestelde en constateert dat er is ingebroken in de woning van de tenaamgestelde aan de [straatnaam 1] te Amsterdam. Verdachte is vervolgens aangehouden.
Uit het verhoor van de aangeefster en bewoner van de [straatnaam 1] te Amsterdam volgt dat zij de BMW voor het laatst voor een bistro aan de overzijde van hun woning (de rechtbank begrijpt: [naam Bistro] ) hadden geparkeerd en dat de autosleutel in hun woning lag.
Op camerabeelden van [naam Bistro] is te zien dat de BMW op 12 augustus 2021 om 02:39 uur geparkeerd staat, dat de verlichting van de BMW aan gaat en er een man in beeld komt en spullen op de achterbank legt. Vervolgens stapt deze man in aan de bestuurderszijde en stapt een andere persoon in aan de bijrijderszijde van de auto. De auto wordt gestart en omstreeks 02:42 uur rijden de personen met de auto weg. De bestuurder heeft een zwarte jas, witkleurig t-shirt, spijkerbroek en sportschoenen aan.
Het dossier bevat foto’s van de aanhouding van verdachte. Hierop is te zien dat de kleding en schoenen die verdachte droeg, belangrijke overeenkomsten heeft met de kleding en de schoenen van de steler en tevens bestuurder van de BMW, zoals te zien is op de camerabeelden. In het bijzonder wordt daarbij gewezen op de witte schoenen met opvallende zwarte accenten, de spijkerbroek en de zwarte jas. Op basis van het beeldmateriaal heeft geen herkenning plaatsgevonden, maar de rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het signalement van de steler van de BMW de verdachte geenszins uitsluit. Daarbij overweegt de rechtbank dat de eigenaar van [naam Bistro] op de beelden heeft gezien dat de bestuurder moeilijk weg kwam met de BMW en het er op leek dat de bestuurder niet bevoegd was om te rijden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen rijbewijs heeft.
De verklaring van verdachte dat hij de auto geleend had van een vriend, voor zijn aanhouding ongeveer 10 tot 15 minuten onderweg was, wat te drinken heeft gekocht bij een benzinepomp en daarvoor al een minuut of 20 met die vriend aan het ‘chillen’ was op het [locatie] te Amsterdam, is niet aannemelijk geworden gelet op de omstandigheid dat verdachte al tussen de 35 en 40 minuten na de diefstal van de BMW als bestuurder in de auto is aangetroffen. Bovendien heeft verdachte ervoor heeft gekozen om met uitzondering van de voornaam van de vriend en de straat waarin hij zou wonen, geen gegevens van die vriend te verstrekken waardoor de verklaring van verdachte niet geverifieerd kon worden. Dat verdachte die niet in het bezit is van een rijbewijs zomaar mocht rijden in een zo’n dure auto als de onderhavige verdient nadere uitleg om zijn verhaal geloofwaardig te maken.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen, maar is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de inbraak in de woning aan de [straatnaam 2] (feit 1) in vereniging met anderen heeft gepleegd. Op de camerabeelden zijn weliswaar meerdere personen te zien zijn, maar de inbraak zelf is niet zichtbaar. Ook kan niet worden vastgesteld dat de inbraak is gepleegd rond het tijdstip dat de beelden zijn gemaakt. De verklaring van verdachte dat hij in zijn eentje de kluis in de woning van de muur heeft weten te verwijderen en een grote hoeveelheid goederen heeft weten mee te nemen is opmerkelijk, maar uit bewijsmiddelen blijkt onvoldoende van de aanwezigheid van andere betrokken personen. Voor het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen zal verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
Voor zover verdachte de diefstal van de auto (feit 2) heeft ontkend, wordt overwogen dat op basis van de bewijsmiddelen het volgende kan worden vastgesteld. Tussen 16 september 2020 omstreeks 23:00 uur en 17 september 2020 omstreeks 06:00 uur is ingebroken aan de [straatnaam 3] te Amsterdam. Verdachte heeft erkend dat hij samen met anderen in deze woning heeft ingebroken. Bij de inbraak zijn onder meer weggenomen een Apple iMac en een autosleutel van de auto met [kenteken 2] De auto is met behulp van deze sleutel gestolen. Kort hierna, op 17 september 2020 omstreeks 06:13 uur, is de auto betrokken geweest bij een ongeval waarna de twee inzittenden zijn weggerend en in de auto een iMac wordt aangetroffen. Bij sporenonderzoek is epitheel aangetroffen op de airbag uit het stuur van de auto, waarbij een DNA-hoofdprofiel is afgeleid van een man. Na onderzoek wordt geconcludeerd dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden zodanig verdacht dat van verdachte een verklaring mag worden verwacht over de reden dat epitheel van hem is aangetroffen op de airbag van een auto kort nadat die auto is weggenomen na een woninginbraak die door verdachte is bekend. Verdachte heeft hier echter geen verklaring voor gegeven en dus niets gesteld tegenover de bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die samen met een ander de auto heeft gestolen.
Gelet op de voor het overige bekennende verklaring van verdachte, het standpunt van de officier van justitie en het standpunt van de raadsman behoeft het oordeel tot bewezenverklaring geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in zaak A, feit 2 primair:
op 12 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto, merk BMW, [kenteken 1] , die aan [eigenaar 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen personenauto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een sleutel tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededader niet waren gerechtigd;
in zaak B, feit 1:
op of omstreeks 29 september 2020 te Amsterdam, uit een woning gelegen aan de [straatnaam 2] een grote hoeveelheid goederen bestaande onder andere uit een kluis, een grote hoeveelheid sieraden bestaande uit horloges (merk Rolex en Girard Perregaux) en ringen (onder andere. merk Tiffany) en armbanden en manchetknopen) en zonnebrillen en een laptop (merk Apple) en een koffer, en een tablet (merk Apple) en een paar oordopjes (merk Apple) en een deken en een sigarenkist en een brandblusser en een stuk vitrage en contant geld (ongeveer 2000 Amerikaanse Dollar) en een broekriem (merk Hermes) en een digitale fotocamera en vulpennen (merk Mont Blanc) en een hoeveelheid gouden munten (merk Maple Leaf), die aan [eigenaar 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, en verbreking van een ruit van voornoemde woning;
in zaak B, feit 2:
hij op of omstreeks 17 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- uit een woning gelegen aan de [straatnaam 3] een hoeveelheid goederen bestaande uit een autosleutel ( [kenteken 2] ) en een schilderij (Juan Miro) en een Imac (Apple) en een pak sigaretten (merk Marlboro) en
- een personenauto (merk Mercedes) ( [kenteken 2] ),
die aan [eigenaar 3] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak van een ruit en/of kozijn/raamlijst van voornoemde woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder zaak A (feit 1 primair en feit 2 primair) en zaak B (feit 1 en feit 2) bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het voor de feiten onder zaak B passend is om uit te gaan van de oriëntatiepunten en een gevangenisstraf van 10 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest, en waarbij een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd met bijzondere voorwaarden. Volgens de raadsman heeft verdachte hulp nodig bij zijn schuldenproblematiek en is hij bereid om met een psycholoog te praten. Verdachte heeft tijdens de zitting zelf verklaard dat een voorwaardelijke gevangenisstraf een stok achter de deur kan zijn en dat hij wel met de reclassering aan de gang wil.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Hij heeft tweemaal ingebroken in een woning en daarbij zeer waardevolle goederen weggenomen, waaronder een auto, elektronica en kostbare sieraden. Woninginbraken veroorzaken naast financiële schade een verregaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en tasten hun gevoel van veiligheid aan. Bovendien veroorzaken misdrijven als deze maatschappelijke onrust en versterken zij de in de samenleving in het algemeen aanwezige gevoelens van onveiligheid. Ook heeft verdachte zich een tweede keer schuldig gemaakt aan diefstal van een waardevolle auto. Autodiefstallen zijn ernstige feiten die naast eventuele schade ook overlast voor de eigenaren van de auto’s veroorzaken.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij snel geld wilde verdienen. Verdachte heeft enkel rekening gehouden met zijn eigen financiële gewin en zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder heeft schuldig gemaakt aan vermogensdelicten. De eerdere straffen die aan verdachte zijn opgelegd hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 3 november 2021. Volgens de reclassering is er sprake van een delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten. Verdachte is op 8 april 2020 wederom ingestroomd in de Top600 van de gemeente Amsterdam. De reclassering beschouwt de problemen van verdachte op diverse leefgebieden als zorgelijk. Betrokkene heeft meerdere reclasseringstoezichten opgelegd gekregen, welke negatief retour zijn gezonden omdat hij zich niet aan de afspraken en bijzondere voorwaarden hield. Zo is een recent toezicht voortijdig afgebroken omdat verdachte weigerde mee te werken aan een intake voor verdiepingsdiagnostiek. De reclassering acht verdiepingsdiagnostiek noodzakelijk om wederom een hulpverleningstraject met betrokkene aan te kunnen gaan. Volgens de reclassering acht de bij verdachte betrokken casusregisseur vanuit de Top600 een hulpverleningstraject momenteel niet haalbaar vanwege de ontbrekende medewerking vanuit verdachte. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog, maar de reclassering ziet geen mogelijkheden om middels interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te doen veranderen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Hoewel verdachte tijdens de zitting te kennen heeft gegeven dat hij wil meewerken aan reclasseringstoezicht, is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is om tot gedragsverandering te komen en daarbij wil meewerken aan een diagnostiektraject en eventuele behandeling en begeleiding. De rechtbank zal daarom het advies van de reclassering volgen en een straf zonder bijzondere voorwaarden opleggen.
Omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en aansluit bij de LOVS-oriëntatiepunten voor recidive, bestaat er aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de vordering van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 1 november 2021ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-012008-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 februari 2020 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 2 primair en in zaak B onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 2 primair
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van zaak B, feit 1
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
ten aanzien van zaak B, feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 11 februari 2020 (parketnummer 13-012008-20) opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van
10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2021.
Bijlage […]
[…]