ECLI:NL:RBAMS:2021:7123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
99/000346-58 (13/219858-19)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2021 een beslissing genomen op de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 28 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de raadsman van de veroordeelde, mr. F.D.W. Siccama, aanwezig waren. De rechtbank heeft ook een deskundige van de reclassering gehoord. De veroordeelde, geboren in 1997, is momenteel gedetineerd in een penitentiaire inrichting en heeft een straf ondergaan die op 11 september 2019 is aangevangen. De vordering van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op het recidiverisico van de veroordeelde, dat als hoog wordt ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd tot uitstel van de v.i. omdat er geen passende verblijfplaats voor de veroordeelde beschikbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel geen uitvoering kan worden gegeven aan de v.i. van de veroordeelde en heeft de vordering tot uitstel gedeeltelijk toegewezen voor een periode van 90 dagen, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde 60 of 120 dagen. De rechtbank heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat de reclassering verder onderzoek doet naar een geschikte verblijfplaats voor de veroordeelde voordat hij voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000346-58
Parketnummer s : 13/219858-19 en 13/108000-18 (gevoegde zaak)
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:6:12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (OUD) tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van:
[veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI):
[detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van
  • de vordering ex artikel 6:2:12 Sv (OUD) van de officier van justitie van 26 augustus 2021;
  • het v.i.-advies van de Reclassering Nederland van 18 augustus 2021;
  • het aanvullend v.i.-advies van 27 oktober 2021;
  • het v.i.-advies van de PI Lelystad van 24 augustus 2021.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. van der Vlugt, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting de deskundige mevrouw [persoon] , medewerker van de reclassering, gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 28 september 2018, is aan de veroordeelde - onder meer - een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 2 weken, met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 11 september 2019 aangevangen.
Op grond van de artikelen 6:2:10 en 6:2:11 Sv (OUD) zou de veroordeelde op 3 oktober 2021 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

3.De inhoud van de vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van
60 dagen, of zoveel korter indien eerder een verblijfplaats voor de veroordeelde is gerealiseerd. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting mondeling gewijzigd in de zin dat subsidiair is gerekwireerd tot een uitstel van
120 dagen.
De grond waarop de vordering berust houdt kort gezegd in dat het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, omdat de veroordeelde niet beschikt over een passende verblijfplaats. Daartoe is door het Openbaar Ministerie nog het volgende opgemerkt.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en op verschillende leefgebieden bestaan zorgen. Tijdens de huidige detentie is de veroordeelde meermaals disciplinair gestraft en hij heeft niet deelgenomen aan het penitentiair programma. De reclassering geeft aan dat het recidiverisico slechts ingeperkt kan worden indien sprake is van een gefaseerde, gestructureerde en gecontroleerde re-integratie met een geschikte huisvesting (waar de veroordeelde zich ook kan inschrijven). Hoewel de veroordeelde heeft laten weten bij zijn zus te willen verblijven, zal dit adres door de reclassering nader moeten worden onderzocht, temeer nu het onduidelijk is of de veroordeelde zich daar kan inschrijven. Een verblijf in een instelling voor begeleid wonen wordt als passend alternatief gezien, terwijl er nog geen zicht is op een plek. De veroordeelde kan pas in aanmerking komen voor de v.i. indien een passende verblijfplaats voor hem is gevonden en een gedegen plan van aanpak is opgestart.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling (oud)
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (OUD), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (OUD) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Het advies van de deskundige
In het reclasseringsrapport van 18 augustus 2021 geadviseerd tot uitstel van de v.i. voor enkele maanden, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om het recidiverisico met bijzondere voorwaarden te beperken. Daarvoor acht de reclassering noodzakelijk dat de veroordeelde beschikt over een gecontroleerde re-integratie met een (vaste) verblijfplaats, waar de veroordeelde zich ook kan inschrijven. Vanwege het gevaarsrisico adviseert de reclassering in ieder geval een locatieverbod met EM gedurende de periode van de v.i. Het adres van de zus van veroordeelde zou nader onderzocht worden. Indien dat niet haalbaar zou blijken, dan zou onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden van begeleid of beschermd wonen in (de omgeving van) Amsterdam.
Uit het aanvullend rapport van de reclassering van 27 oktober 2021 blijkt dat het niet mogelijk is gebleken om de veroordeelde op korte termijn te plaatsen in een instelling voor begeleid of beschermd wonen
inAmsterdam. Ook is gebleken dat Elektronische Monitoring (hierna: EM) niet haalbaar is op het adres van eerder genoemde zus. De veroordeelde beschikt dus niet over een passende verblijfplaats die een intensieve en structurele hulpverlening mogelijk maakt.
De deskundige heeft in aanvulling op deze adviezen ter terechtzitting verklaard dat de veroordeelde in Amsterdam
wilwonen. Voor begeleid wonen instellingen in Amsterdam die zich specifiek richten op mensen met een licht verstandelijke beperking bestaan echter zeer lange wachtlijsten. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de veroordeelde te plaatsen in een instelling voor begeleid of beschermd wonen
buitenAmsterdam. Dit ook, omdat de reclassering van de Top600 casusregisseur had vernomen dat de veroordeelde niet meer mee wilde werken aan een begeleid wonen traject. De mogelijkheid om de veroordeelde te plaatsen in een instelling voor begeleid of beschermd wonen
buitenAmsterdam kan nog worden onderzocht. Over de termijn waarbinnen een verblijfplaats
buitenAmsterdam voor de veroordeelde kan worden gerealiseerd, kon de deskundige geen uitsluitsel geven.
4.3.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. voor een periode van 60 dagen gehandhaafd, of zoveel korter indien eerder een verblijfplaats voor de veroordeelde is gerealiseerd. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting mondeling gewijzigd in de zin dat subsidiair is gerekwireerd tot een uitstel van 120 dagen.
De officier van justitie heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd, dat uit het aanvullend
v.i.-advies van de reclassering van 27 oktober 2021 blijkt dat EM en een intensieve begeleiding niet haalbaar zijn op het adres van de zus van veroordeelde. Ook is het niet mogelijk om de veroordeelde op korte termijn te plaatsen in een instelling voor begeleid wonen in Amsterdam. De gevorderde uitstel van de v.i. biedt de reclassering de mogelijkheid om in samenspraak met de veroordeelde een geschikte verblijfplaats voor hem te realiseren. In het bijzonder kan worden gekeken naar plaatsing in een instelling voor begeleid wonen
buitenAmsterdam. De primair gevorderde periode van 60 dagen geeft de zaak mogelijk meer urgentie bij de reclassering.
4.4.
Het standpunt van de veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft zich ter terechtzitting verzet tegen de vordering tot uitstel van de v.i. Hij wenst te verblijven bij zijn zus in [plaats] en kan ook een ander postadres aanvragen, waarop hij kan worden ingeschreven. Hij heeft er weinig vertrouwen in dat hij op korte termijn kan worden geplaatst in een instelling voor begeleid wonen.
De raadsman heeft ter terechtzitting namens de veroordeelde bepleit de vordering tot uitstel van de v.i. af te wijzen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De reclassering heeft na de terechtzitting van 28 september 2021 onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de veroordeelde tijdens de v.i. bij zijn zus te laten verblijven. Het antwoord op de vraag of de v.i. moet worden uitgesteld lijkt volledig te worden bepaald door de conclusie van de reclassering dat EM niet haalbaar is op het adres van de zus van de veroordeelde, omdat hij zich daar niet kan inschrijven. Het enige alternatief dat is onderzocht betreft de plaatsing in een instelling voor begeleid wonen in Amsterdam, hetgeen niet mogelijk blijkt te zijn op de korte termijn. De reclassering heeft geen contact gezocht met de veroordeelde om te inventariseren hoe hij erin staat. Ook is onvoldoende onderzoek gedaan naar de door hem genoemde referenten. Tot slot is de reclassering niet nagegaan of er andere reële alternatieven zijn ter ondervanging van het recidiverisico waarbij cliënt wel afdoende gemonitord kan worden.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat momenteel geen uitvoering kan worden gegeven aan de v.i. van de veroordeelde. Er zijn dan ook redenen om de vordering toe te wijzen. Het volgende is hiervoor van belang.
Recidiverisico
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het recidiverisico voor het plegen van misdrijven wordt ingeschat op hoog. Hierbij baseert de rechtbank zich op het feit dat de veroordeelde – onder meer – op 17 december 2019 door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor de bedreiging met een handgranaat, witwassen en partnermishandeling. Uit het aanvullend v.i.-advies van de reclassering van 27 oktober 2021 volgt verder dat sprake is van een justitiële voorgeschiedenis op het gebied van vermogens- en geweldsdelicten in combinatie met psychische- en maatschappelijke problematiek. De veroordeelde valt ook onder de Top600-Aanpak. De genoemde factoren werken volgens de reclassering recidive verhogend. Uit het v.i.-advies van de PI van 24 augustus 2021 blijkt dat de veroordeelde tijdens de huidige detentie meermaals disciplinair is gestraft en dat hij niet heeft deelgenomen aan het penitentiair programma.
Inperken recidiverisico niet mogelijk zonder passende verblijfplaats
Het risico dat de veroordeelde zich tijdens de v.i. aan soortgelijke feiten schuldig zal maken, zou door het stellen van voorwaarden kunnen worden ingeperkt. De reclassering heeft echter op 18 augustus 2021 geadviseerd tot uitstel van de v.i. voor enkele maanden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om het recidiverisico met bijzondere voorwaarden te beperken. Daarvoor acht de reclassering noodzakelijk dat de veroordeelde beschikt over een gecontroleerde re-integratie met een (vaste) verblijfplaats, waar de veroordeelde zich ook kan inschrijven. Vanwege het gevaarsrisico adviseert de reclassering in ieder geval een locatieverbod met EM gedurende de periode van de v.i. Indien het adres van de zus van de veroordeelde niet geschikt zou zijn voor EM, zou onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden van begeleid of beschermd wonen in (de omgeving van) Amsterdam.
Uit het aanvullend rapport van 27 oktober 2021 blijkt dat dat EM niet haalbaar is op het adres van zijn zus en dat het niet mogelijk is om de veroordeelde op korte termijn te plaatsen in een instelling voor begeleid of beschermd wonen
inAmsterdam. De veroordeelde beschikt dus niet over een passende verblijfplaats die een intensieve en structurele hulpverlening mogelijk maakt.
De rechtbank is van oordeel dat, zolang er geen passende verblijfplaats beschikbaar is voor de veroordeelde, het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de reclassering nader onderzoek doet naar een passende verblijfplaats
buitenAmsterdam, alvorens de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld.
De rechtbank gaat er vanuit dat de reclassering de komende periode bij haar onderzoek voortvarend te werk gaat, zodat duidelijk is of de veroordeelde op een voor hem geschikte plek terecht kan.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het voorgaande – de vordering tot uitstel van de v.i. dient te worden toegewezen, maar voor een andere periode dan door de officier van justitie gevorderd.
Periode uitstel v.i.
Om de voortgang te bewaken, zal de rechtbank de periode van uitstel van de v.i. vaststellen op maximaal 90 (negentig) dagen. De periode is gelegen tussen de door de officier van justitie primair gevorderde periode van 60 dagen en de subsidiair gevorderde 120 dagen, omdat het onderzoek naar een passende verblijfplaats voor de veroordeelde naar verwachting niet vóór
29 november 2021 (de eerder beoogde datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling) zal zijn afgerond.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een periode van
90 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde komt daardoor, gelet op artikel 6:2:10 Sv (OUD), op
1 januari 2022in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2021.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.