Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
- het onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2019 met parketnummer 23/000018-18 (rechtsmiddel van 13/650356-15), betreffende de veroordeelde;
- de vordering ex artikel 6:2:12 Sv (OUD) tot uitstel van de v.i. van de officier van justitie van 12 oktober 2021;
- het v.i.-advies van de Reclassering Nederland van 7 augustus 2021;
- het v.i.-advies van de [detentieplaats] van 26 augustus 2021;
- het rapport van de [detentieplaats] van 6 oktober 2021.
mr. M.A. van der Vlugt, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2.Procesgang
3.De inhoud van vordering
120 dagen.
4.De beoordeling
v.i.-advies van 7 augustus 2021 bevestigd en nader toegelicht. In dat kader gelden ruime(re) verlofregels. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet straffen en Beschermen op 1 juli 2021 wordt een dergelijk begeleid wonen traject in een zorginstelling tijdens de v.i. niet meer gefinancierd. De Penitentiaire Inrichting heeft nagelaten de veroordeelde tijdig vóór de genoemde datum te plaatsen in [de zorginstelling] . Als gevolg daarvan is hij om administratieve redenen op basis van een zogeheten ‘artikelplaatsing’ op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet in [de zorginstelling] geplaatst. De laatstgenoemde plaatsing brengt echter strengere, door de PI te stellen verlofregels met zich mee, en dat is onvoldoende met de veroordeelde gecommuniceerd. Hierdoor zijn verwachtingen over het verlof niet zijn waargemaakt en hij gefrustreerd is geraakt. De veroordeelde is daarom per 6 oktober 2021 teruggeplaatst in de PI. De veroordeelde kan mogelijk nog steeds bij [de zorginstelling] worden geplaatst.
4 oktober 2021 is beëindigd en dat hij op 6 oktober 2021 is teruggeplaatst in de PI.
5.Beslissing
60 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
29 december 2021in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.