ECLI:NL:RBAMS:2021:7121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
99/000565-25 (23/000018-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk toegewezen

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die in 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en 11 maanden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik. De rechtbank heeft ook deskundigen gehoord, waaronder een casemanager en een toezichthouder van de reclassering.

De vordering tot uitstel is ingediend omdat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, vooral omdat de veroordeelde recentelijk zijn verblijf bij een zorginstelling heeft beëindigd en zich misdroeg tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen stabiele basis is voor de veroordeelde om recidive te voorkomen, en dat er een nieuw plan van aanpak nodig is om hem te begeleiden.

De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, maar voor een kortere periode dan gevorderd, namelijk voor 60 dagen. Dit geeft de reclassering de tijd om een passende verblijfplaats voor de veroordeelde te vinden. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid en het voorkomen van recidive.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000565-25
Parketnummer : 23/000018-18 (rechtsmiddel van 13/650356-15)
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:6:12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (OUD) tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van:
[veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [detentieplaats]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2019 met parketnummer 23/000018-18 (rechtsmiddel van 13/650356-15), betreffende de veroordeelde;
  • de vordering ex artikel 6:2:12 Sv (OUD) tot uitstel van de v.i. van de officier van justitie van 12 oktober 2021;
  • het v.i.-advies van de Reclassering Nederland van 7 augustus 2021;
  • het v.i.-advies van de [detentieplaats] van 26 augustus 2021;
  • het rapport van de [detentieplaats] van 6 oktober 2021.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. van der Vlugt, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook als deskundige mevrouw [naam 1] , casemanager van de [detentieplaats] , en de heer [naam 2] , toezichthouder van de reclassering, gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2019, is aan de veroordeelde – onder meer – een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie jaren en 11 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging van deze straffen met ingang van 16 december 2020 is aangevangen.
Op grond van de artikelen 6:2:10 en 6:2:11 Sv (OUD) is de veroordeelde op 30 oktober 2021 voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld.
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 12 oktober 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van
120 dagen.
De grond waarop de vordering berust houdt kort gezegd in dat het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden, nu het verblijf van de veroordeelde bij [de zorginstelling] (hierna: [de zorginstelling] ) op 4 oktober 2021 is beëindigd. Daartoe is door het Openbaar Ministerie nog het volgende opgemerkt.
De veroordeelde verbleef bij [de zorginstelling] in het kader van het penitentiair programma (hierna: PP). De veroordeelde heeft zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig misdragen. De veroordeelde heeft meermaals een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Ook heeft hij een aantal waarschuwingen gekregen in verband met het overtreden van de voorwaarden die in het kader van het PP zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande is het verblijf van de veroordeelde bij [de zorginstelling] op 4 oktober 2021 beëindigd. De veroordeelde is op 6 oktober 2021 teruggeplaatst in de PI. Als gevolg daarvan kan het verblijf bij [de zorginstelling] niet worden voortgezet tijdens de v.i.-proeftijd en kan geen stabiele basis worden geboden dat recidive verlagend werkt. De vordering tot uitstel van de v.i. strekt ertoe de reclassering de tijd te bieden om een nieuw plan van aanpak op te stellen en een begeleid wonen instelling voor hem te vinden.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling (OUD)
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is dus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (OUD), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (OUD) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2
Het advies van de deskundigen
In het reclasseringsadvies van 7 augustus 2021 heeft de reclassering geadviseerd de veroordeelde te plaatsen in een beschermde woonvorm met ambulante behandeling, een locatieverbod en meewerken aan middelencontrole. Dit omdat de veroordeelde op verschillende leefgebieden problemen ondervindt. Plaatsing zou volgens dit rapport per 1 juli 2021 kunnen plaatsvinden in de zorginstelling [de zorginstelling] in [plaats 3] .
De deskundige [naam 2] heeft ter terechtzitting namens de Reclassering Nederland het
v.i.-advies van 7 augustus 2021 bevestigd en nader toegelicht. In dat kader gelden ruime(re) verlofregels. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet straffen en Beschermen op 1 juli 2021 wordt een dergelijk begeleid wonen traject in een zorginstelling tijdens de v.i. niet meer gefinancierd. De Penitentiaire Inrichting heeft nagelaten de veroordeelde tijdig vóór de genoemde datum te plaatsen in [de zorginstelling] . Als gevolg daarvan is hij om administratieve redenen op basis van een zogeheten ‘artikelplaatsing’ op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet in [de zorginstelling] geplaatst. De laatstgenoemde plaatsing brengt echter strengere, door de PI te stellen verlofregels met zich mee, en dat is onvoldoende met de veroordeelde gecommuniceerd. Hierdoor zijn verwachtingen over het verlof niet zijn waargemaakt en hij gefrustreerd is geraakt. De veroordeelde is daarom per 6 oktober 2021 teruggeplaatst in de PI. De veroordeelde kan mogelijk nog steeds bij [de zorginstelling] worden geplaatst.
In het v.i.-advies van de directeur van de Penitentiaire Inrichting van 26 augustus 2021 is - kort weg - vermeld dat de veroordeelde tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf verschillend keren een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen en de afgelopen maanden een aantal waarschuwingen heeft ontvangen in verband met het overtreden van de voorwaarden die hem in het kader van het PP zijn opgelegd. Zo heeft de veroordeelde niet op tijd zijn urine ingeleverd, heeft hij geweigerd urine in te leven, en is hij langer weggebleven onder werktijd dan was toegestaan. De getuige deskundige [naam 3] heeft op de zitting dit advies aangevuld en verklaard dat de veroordeelde in de PI positief is getest op cocaïne en dat hij op de hoogte was van de strengere regels.
4.3.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. gehandhaafd.
4.4.
Het standpunt van de veroordeelde en de verdediging
De veroordeelde heeft zich ter terechtzitting verzet tegen de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de v.i. De waarschuwing van de PI van 10 september 2021 omdat zijn urine te waterig was, is onterecht omdat zijn lichaam vocht vasthield als gevolg van hartproblemen. De waarschuwing van 20 september 2021 omdat de veroordeelde langer weg was van activering was eveneens onterecht, omdat hij moest omfietsen door een verbouwing. Wel is hij op 3 oktober 2021 de fout in gegaan door zijn urine niet in te leveren. Hij was toen boos, omdat zijn verlofaanvraag (weer) was afgewezen.
De raadsman heeft aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitnota ter terechtzitting namens de veroordeelde primair verzocht de vordering tot uitstel van de v.i. af te wijzen. Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat het uitstel van de v.i. buitenproportioneel is, in ieder geval voor de gevorderde duur van 120 dagen. De conclusie of aanname dat het gevaar voor recidive onvoldoende kan worden ingeperkt, verhoudt zich slecht tot het schone penitentiair dossier alsmede de (positieve) bevindingen van de reclassering in het rapport van 7 augustus 2021. Bovendien hoeft er niet een geheel nieuw plan van aanpak te komen, omdat slechts een verblijfplaats ontbreekt. De moeder van de veroordeelde is bereid hem in huis te nemen totdat er een begeleid wonen instelling is gevonden.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de vordering voor een kortere duur uit te stellen, te weten voor een periode van ten hoogste 30 dagen.
Tot slot heeft de raadsman in gesteld dat hij telefonisch contact heeft gehad met [de zorginstelling] . De instelling heeft zich bereid verklaard binnen twee tot vier weken een intakegesprek met de veroordeelde in te plannen en hem daarna zo spoedig mogelijk te plaatsen.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Recidiverisico
De veroordeelde is op 13 juli 2019 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor het medeplegen van een overval op een bedrijf en een poging tot woningoverval. Uit het rapport van de reclassering van 7 augustus 2021 blijkt ook dat sprake is van een justitiële voorgeschiedenis op het gebied van vermogens- en geweldsdelicten, dat hoofdzakelijk werd ingegeven door financiële motieven, al dan niet in combinatie met middelengebruik en negatieve sociale contacten. In het bijzonder is de veroordeelde op 28 januari 2020 onherroepelijk veroordeeld in [land] voor illegale handel in verdovende middelen, terwijl hij in een proeftijd liep.
Verder blijkt uit het rapport van de PI van 26 augustus 2021 dat de veroordeelde tijdens de huidige detentie meermaals disciplinair is gestraft. Bovendien volgt uit het rapport van de PI van 6 oktober 2021 dat de veroordeelde recent diverse waarschuwingen heeft ontvangen in verband met het overtreden van de voorwaarden die hem in het kader van het penitentiair programma zijn opgelegd. Dit alles heeft ertoe geleid dat zijn verblijf bij [de zorginstelling] op
4 oktober 2021 is beëindigd en dat hij op 6 oktober 2021 is teruggeplaatst in de PI.
Gelet op het voorgaande bestaan geen aanwijzingen dat het recidiverisico voor het plegen van misdrijven is verminderd en dat het recidiverisico kan worden ingeschat op hoog.
Inperken recidiverisico niet mogelijk zonder passende verblijfplaats
Het risico dat de veroordeelde zich tijdens de v.i. aan soortgelijke feiten als waarvoor hij eerder is veroordeeld schuldig zal maken, zou door het stellen van voorwaarden kunnen worden ingeperkt. De reclassering heeft positief geadviseerd over de v.i. Omdat de veroordeelde onder de ‘overvallers-doelgroep’ valt acht de reclassering - onder meer - intensief toezicht en een begeleid wonen traject noodzakelijk. De veroordeelde kent immers problemen op verschillende leefgebieden en een dergelijke stabiele basis werkt recidiveverlagend. Ondersteuning in het kader van financiën en structurele dagbesteding worden door de reclassering nodig gevonden.
Nu het verblijf bij [de zorginstelling] op 4 oktober 2021 is beëindigd, beschikt de veroordeelde niet (meer) over een stabiele verblijfplaats die een intensieve begeleiding mogelijk maakt. De rechtbank is van oordeel dat, zolang er geen passende verblijfplaats beschikbaar is voor de veroordeelde, het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt en de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Op de terechtzitting heeft de raadsman van de veroordeelde kenbaar gemaakt dat hij contact heeft gehad met [de zorginstelling] en dat de instelling zich bereid heeft verklaard binnen twee tot vier weken een intakegesprek met de veroordeelde in te plannen, teneinde hem daarna zo spoedig mogelijk te plaatsen. De rechtbank gaat ervanuit dat de reclassering de komende periode voortvarend te werk gaat, zodat de veroordeelde na de hierna te noemen periode bij [de zorginstelling] , dan wel op een andere voor hem geschikte plek terecht kan.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het voorgaande – de vordering tot uitstel van de v.i. dient te worden toegewezen, maar voor een kortere periode dan door de officier van justitie gevorderd.
Periode uitstel v.i.
De rechtbank stelt de v.i. uit met een periode van 60 dagen, zodat de reclassering tijd en gelegenheid heeft om een passende verblijfplaats voor de veroordeelde te vinden.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een periode van
60 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde komt daardoor, gelet op artikel 6:2:10 Sv (OUD), op
29 december 2021in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2021.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.