3.3.2.Feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen het (bewijs)verweer van de verdediging.
Op 17 juli 2020 is de verdachte met zijn personenauto vanuit zijn woning te [woonplaats] naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] te Amsterdam gereden met de intentie om zijn vriendin [slachtoffer 2] , hierna [slachtoffer 2] , te spreken. Zij had eerder die dag de woning van verdachte verlaten en was met [slachtoffer 1] vanuit Almere naar Amsterdam gereden. De verdachte zag [slachtoffer 1] bij zijn auto staan. Verdachte weet niet hoe hard hij heeft gereden, maar hij zegt snel naar [slachtoffer 1] te zijn toegereden.Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij snel naar [slachtoffer 1] wilde rijden omdat hij anders misschien was weggelopen, dat hij hem heeft geraakt en dat hij denkt dat hij zijn benen heeft geraakt.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft in Amsterdam samen met [slachtoffer 2] spullen uit zijn auto gehaald en naar zijn woning gebracht. [slachtoffer 2] bleef in zijn woning en [slachtoffer 1] liep terug naar zijn auto. Hij had zijn auto achteruit ingeparkeerd in een van de parkeervakken van de [adres 1] , ter hoogte van zijn woning. Hij stond aan de bestuurderskant van zijn auto, voorovergebogen bij het open achterportier in zijn auto, om spullen van de achterbank te pakken. Op dat moment hoorde hij een auto met hoge toeren optrekkend aan komen rijden. Hij zag in een flits iets aankomen uit zijn ooghoek. Het ging heel hard, een harde klap, en hij werd gelanceerd. Hij kwam terecht bij de voordeur van de woning [adres 1] . Hij is opgestaan en zag [verdachte] , de ex-vriend van [slachtoffer 2] , op hem af komen lopen. Het slachtoffer is zijn woning ingerend. In zijn woning werd hij duizelig en hij is later voor controle met de ambulance naar het BovenIJ-ziekenhuis gebracht.
De verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van twee getuigen. Getuige [getuige 1] was aan het werk in de [adres 1] . Hij zat in de keet en hoorde een auto, een blauwe Volkswagen Golf, hard aan komen rijden. Hij had al eerder een man zien staan bij zijn auto, een zwarte Audi, die geparkeerd stond vlak tegenover de keet. Hij zag dat de bestuurder van de Golf met hoge snelheid richting de man bij de Audi reed. Hij zag dat de bestuurder van de Golf hard tegen de Audi reed. Daarna zag hij dat de bestuurder naar achteren reed en weer hard tegen de Audi aan reed. Hij zag dat de bestuurder van de Golf uit de auto stapte en hij hoorde dat hij riep: “Waar is [slachtoffer 2] ”. De man van de Audi lag op de grond. Hierna zag hij dat de bestuurder van de Golf achteruit reed, zijn auto keerde en wegreed.Getuige [getuige 2] heeft gezien dat de man die keihard kwam aanrijden de eigenaar van de andere auto aantikte. Zij zag dat de man op de grond viel. Zij zag dat die auto achteruit reed en met volle snelheid vooruit reed. Zij zag dat de eigenaar opstond en wegrende. De man in de auto stapte uit en rende achter de eigenaar aan. De eigenaar rende naar zijn huis, ging naar binnen en deed de deur dicht. De man uit de auto begon tegen de deur te bonken. Hij schreeuwde en riep twee keer: “Waar is [slachtoffer 2] ”. Hij liep daarna naar zijn auto en reed weg.Op de camerabeelden van de naastgelegen woning van het slachtoffer was te zien dat het slachtoffer zijn woning in rende, waarna hij de deur dicht deed. Vlak achter hem rende de verdachte, die voor een dichte deur stond.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is hard tegen zijn onderbenen geraakt. Hij had een kneuzing aan zijn linker kuit. Na de gebeurtenis had hij hevige pijn aan zijn lichaam met name aan zijn knieën, kuiten, enkels, voeten en aan zijn nek, schouders en onderrug. Hij had de eerste paar weken krukken nodig om te kunnen lopen. Tot op heden (22 november 2021) ervaart het slachtoffer pijn en slikt hij daarvoor dagelijks diclofenac en paracetamol. Het slachtoffer is in de periode van 21 augustus 2020 tot en met 26 januari 2021 voor therapie 32 keer bij de fysiotherapeut geweest en 3 keer bij de manueel therapeut. Hij bleef ook na deze behandelingen pijn houden aan zijn linker kuit, nek, schouders en onderrug. Op 15 juni 2021 zijn er foto’s gemaakt van de linker knie, nek- en wervelkolom. Geconcludeerd werd dat er persisterende klachten zijn na het ongeval en er sprake is van een patellofemoraal pijnsyndroom aan de linkerknie en tendomyogene klachten aan beide kuiten. Het slachtoffer is één maand arbeidsongeschikt geweest en heeft daarna, tot begin december 2020, halve dagen gewerkt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van een poging tot doodslag dan wel (een poging tot) zware mishandeling.
Voor de bewezenverklaring van een poging tot doodslag dan wel (poging tot) zware mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet gebleken is van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor wat betreft de primair ten laste gelegde doodslag is de rechtbank net als de officier van de justitie en de raadsvrouw van oordeel dat dit niet kan worden bewezen, zodat daarvan vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank vindt wel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en overweegt daartoe als volgt. De verdachte is in een geagiteerde situatie vanuit zijn woning te [woonplaats] naar de woning van [slachtoffer 1] te [woonplaats] gereden. Hoewel hij ter zitting heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] wilde praten en dat hij van haar antwoorden op vragen wilden hebben (en zijn aandacht niet op [slachtoffer 1] gericht zou zijn), is hij op het moment dat hij [slachtoffer 1] bij zijn geparkeerde auto zag staan, in de richting van de auto van [slachtoffer 1] toegereden. Dat deed hij zo snel dat hij volgens zijn eigen verklaring ter zitting niet meer in staat was de rijrichting van zijn auto voldoende te corrigeren, met als gevolg dat hij zowel tegen de in het parkeervak geparkeerde auto als tegen die [slachtoffer 1] is aangereden. Ook getuigen hebben verklaard dat verdachte snel reed. Uit algemene ervaringsregels volgt dat als je als bestuurder van een auto op een dergelijke wijze naar een geparkeerde auto en een persoon rijdt, de aanmerkelijk kans bestaat dat een aanrijding niet meer kan worden voorkomen. De rechtbank komt gelet hierop tot de conclusie dat de verdachte bewust te snel naar [slachtoffer 1] is gereden. Die handeling is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het aanbrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De verklaring van verdachte dat zijn voet per ongeluk op het gaspedaal is gekomen in plaats van op de rem acht de rechtbank, gelet op hetgeen door getuigen is waargenomen, niet geloofwaardig.
De rechtbank is verder van oordeel dat het letsel dat slachtoffer [slachtoffer 1] heeft opgelopen door de gedragingen van de verdachte, gelet op de duur van de genezing, welk herstel nog steeds niet volledig is, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.