ECLI:NL:RBAMS:2021:7069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

In deze zaak heeft eiser, wonende te Amsterdam, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Openbaar Ministerie, College van procureurs-generaal, op zijn aanvraag op grond van artikel 18, eerste lid van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De rechtbank Amsterdam heeft op 7 december 2021 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep gegrond is verklaard. Eiser had zijn aanvraag op 28 juli 2021 ingediend, en het bestuursorgaan had uiterlijk op 25 augustus 2021 moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser op 3 september 2021 het bestuursorgaan in gebreke gesteld en is hij op 21 september 2021 in beroep gegaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser tijdig in beroep is gekomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, en dat het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden. De rechtbank heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten vastgesteld.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

Openbaar Ministerie, College van procureurs-generaal, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van Duijn).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De rechtbank doet uitspraak zonder een rechtszitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag vier weken (artikel 18, eerste lid van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Verweerder ontving de aanvraag op 28 juli 2021. Verweerder had dus uiterlijk op 25 augustus 2021 moeten beslissen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Eiser heeft verweerder op 3 september 2021 in gebreke gesteld. Eiser is daarna op
21 september 2021 in beroep gegaan tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag.
3. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en (meer dan) twee weken daarna in beroep is gekomen.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. Eiser heeft niet verzocht om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen. Dat betekent dat verweerder dit met het nieuwe besluit moet doen. [4]
6. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn stellen. [5] In wat verweerder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere termijn dan twee weken te stellen, omdat verweerder op
14 oktober 2021 uitging van de haalbaarheid van een termijn van zes weken om alsnog op de aanvraag te beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze termijn inmiddels is verstreken en dat verweerder daarmee de tijd heeft gehad die hij nodig achtte om alsnog op de aanvraag te beslissen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen op de aanvraag.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft verzocht de hoogst mogelijke dwangsom op te leggen aan verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder een dwangsom van meer dan € 100,- per dag op te leggen, omdat verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat hij voornemens is op de aanvraag te beslissen. Er is daarom geen aanwijzing dat een extra prikkel nodig is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals verweerder heeft verzocht, geen dwangsom op te leggen. De omstandigheid dat eiser nog niet heeft beslist op de aanvraag is voldoende aanleiding om een dwangsom op te leggen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Op grond van artikel 4:18, eerste lid, en artikel 8:55c van de Awb
5.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.