ECLI:NL:RBAMS:2021:7058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
C/13/705412 / HA RK 21-259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot onroerend goed en eigendomsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, die in het verleden als hoofd beveiliging werkte in een bordeel, verzocht de rechtbank om getuigen te horen over zijn vermeende eigendomsrechten op het onroerend goed van het bordeel. Hij stelde dat hij in 1999 mondeling was overeengekomen dat hij recht had op 50% van de opbrengst van het onroerend goed, maar dat deze afspraak nooit schriftelijk was vastgelegd. De verweerders, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en hun bestuurders, voerden verweer en betwistten de eigendomsclaim van verzoeker. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet toewijsbaar was, omdat verzoeker misbruik maakte van dit middel en er geen belang was bij de toewijzing ervan. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde verzoeker in de proceskosten van de verweerders, die tot dat moment waren begroot op € 1.793,00. De beslissing benadrukt de noodzaak van een goede procesorde en het belang van duidelijke en relevante bewijsvoering in civiele procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/705412 / HA RK 21-259
Beschikking van 9 december 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. H.J. Oosterhagen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerders,
advocaat mr. N.B.M. Vink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] worden genoemd. [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [verweerders] (in meervoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 32 en een USB-stick, ingekomen ter griffie op
27 juli 2021;
  • de tussenbeschikking van 9 september 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van mr. Vink met producties 1 t/m 15, ingekomen op 15 oktober 2021;
  • het verweerschrift met productie 16, ingekomen op 20 oktober 2021;
  • de brief van mr. Vink met productie 17, ingekomen op 25 oktober 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 oktober 2021 en de daarin genoemde (proces)stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn van de beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.De feiten

2.1.
Op 1 april 1999 heeft [verweerder 1] het bordeel [naam bordeel] met bijbehorend onroerend goed gekocht.
2.2.
[verweerder 2] is de aandeelhouder en bestuurder van [verweerder 1] . [verweerder 3] is de aandeelhouder en bestuurder van [verweerder 2] .
2.3.
[verweerder 3] en [verzoeker] waren zwagers van elkaar. [verzoeker] heeft na 1 april 1999 in [naam bordeel] gewerkt als hoofd beveiliging. Hij was vice-president van een Amsterdamse chapter van motorclub [naam omg] .
2.4.
Bij de processtukken zitten talloze verklaringen die zijn afgelegd in het kader van strafzaken tegen (personen betrokken bij) de onderneming [naam bordeel] . Er zitten ook verklaringen bij die zijn afgelegd in het kader van een in meerdere instanties gevoerde procedure over een vergunning om [naam bordeel] te exploiteren.
2.5.
[verzoeker] zelf heeft op 23 januari 2008 in het kader van een zogenoemd BIBOB-onderzoek, de hierna geciteerde schriftelijke verklaring ondertekend.
“Verklaring
In april 1999 zocht mijn zwager, [verweerder 3] , mij op. Hij vroeg mij of ik een baan wilde hebben als hoofd beveiliging in de [naam bordeel] . Daar heb ik geen nee tegen gezegd, want hij bood mij een zeer goed salaris. Er zat wel een verhaal aan vast. Hij had gehoord van de heer [naam 1] dat er bedreigingen waren die wel eens terug zouden kunnen slaan op de [naam bordeel] . Ik heb gezegd dat ik daar geen problemen mee had. Ik heb hem gezegd de baan te aanvaarden en dat ik van hem wel nadere instructies zou ontvangen.
Mijn rol was om calamiteiten tegen te gaan, waar en wanneer die zich zouden voordoen. Op de werkvloer was ik aanspreekpersoon bij afwezigheid van de baas, mijn zwager [verweerder 3] . Ik bemoeide mij volstrekt niet met administratieve of financiele zaken. Ik heb geen andere inkomsten genoten dan het salaris uit hoofde van mijn dienstverband. Ik heb na mijn non-actiefstelling geen enkele activiteiten voor de [naam bordeel] in welk opzicht ook meer verricht.
Per 1 december 2007 ben ik niet meer in dienst van [naam bordeel] .
Aldus naar waarheid opgemaakt en ondertekend.”
2.6.
Op 21 oktober 2010 is strafvorderlijk beslag gelegd op het onroerend goed aan de [adres 1] en de [adres 2] (hierna: het onroerend goed), dat op dat moment eigendom was van [verweerder 1] . Hierin werd voorheen door [verweerder 1] [naam bordeel] geëxploiteerd. Het strafvorderlijk beslag op het onroerend goed is nog niet opgeheven.
2.7.
In 2011 heeft [naam 2] via zijn vennootschap [naam bv] een overeenkomst gesloten met [verweerder 1] over de (ver)koop van het onroerend goed.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, om de volgende getuigen te horen:
[verweerder 3] als privépersoon en als (indirect) aandeelhouder en statutair bestuurder van [verweerder 1] en [verweerder 2] ;
[verzoeker] zelf;
de advocaat van [verweerders] , mr. Vink;
e heer [naam 3] ;
de heer [naam 2] ;
de heer mr. A. Comans, destijds kantoorgenoot van mr. Vink;
de heer [naam 4] ;
de heer [naam 5] ;
de heer [naam 6] ;
de heer [naam 7] ,
3.2.
[verweerders] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.2.
Een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om opheldering te krijgen over de feiten en om de betrokkenen in staat te stellen hun rechtspositie beter te beoordelen. Doel zou in dit geval dus zijn dat [verzoeker] kan beoordelen of het zinvol is om een gerechtelijke procedure te beginnen tegen [verweerders]
4.3.
In een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet staan wat voor soort vordering de verzoeker denkt te hebben en hoe groot die volgens hem is. Daarbij moet ook staan welke feiten en rechten de verzoeker wil bewijzen. Dit moet op een manier die voldoende duidelijk is voor de rechter en voor de tegenpartij. In principe wijst de rechter het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe als daarnaast ook is voldaan aan de volgende drie voorwaarden: (1) de verzoeker en zijn tegenpartij moeten het oneens zijn over de feiten waarover de verzoeker getuigen wil horen, (2) het bewijs van die feiten mag worden geleverd door getuigenverklaringen en (3) de te bewijzen feiten moeten relevant zijn voor een uiteindelijke beslissing over het geschil tussen verzoeker en zijn tegenpartij.
4.4.
Het verzoek van [verzoeker] voldoet op zich aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Maar dat wil nog niet zeggen dat het ‘dus’ wordt toegewezen. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor moet namelijk worden afgewezen als (1) van dit middel misbruik wordt gemaakt, (2) als toewijzing ervan strijdig is met een goede procesorde, of (3) als tegen toewijzing van het verzoek een ander, zwaarwegend, bezwaar bestaat. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor moet ook worden afgewezen als de verzoeker geen belang heeft bij de toewijzing ervan.
4.5.
[verzoeker] wil getuigen laten horen omdat [verweerders] ontkennen dat hij recht heeft op 50% (van de opbrengst) van het onroerend goed van [naam bordeel] . Hij wil bewijzen dat [verweerder 3] en hij dat in 1999 mondeling hebben afgesproken. [verzoeker] erkent dat [verweerder 3] en hij die afspraak nooit op papier hebben gezet of laten zetten, en dat hij geen aandelen houdt in [verweerder 1] of [verweerder 2] . Dat wilden [verweerder 3] en hij allebei niet omdat zij geen exploitatievergunning voor [naam bordeel] zouden krijgen als de Gemeente wist dat [verzoeker] mede-eigenaar was. Omdat [verzoeker] in werkelijkheid wel als eigenaar was betrokken bij [naam bordeel] , is op papier gezet dat hij daar (alleen) in dienstverband werkte als hoofd beveiliging.
4.6.
Een aantal van de door [verzoeker] genoemde getuigen kan volgens hem verklaren over deze met [verweerder 3] afgesproken ‘schijnconstructie’ en bevestigen dat [verzoeker] in werkelijkheid gewoon mede-eigenaar was van [naam bordeel] en zich ook zo gedroeg. Dan zal ook blijken dat [verzoeker] uit [naam bordeel] contante inkomsten kreeg. Andere getuigen kunnen verklaren dat [verzoeker] en [verweerder 3] later met elkaar hebben gesproken over hoe [verzoeker] alsnog officieel mede-eigenaar kon worden, bijvoorbeeld doordat aandelen zouden worden overgedragen aan Tes B.V. of bij een testament ten behoeve van zijn dochter.
4.7.
[verweerders] betwisten dat [verzoeker] op enige manier mede-eigenaar van of mede-rechthebbende is geworden op (de opbrengst van het onroerend goed van) [naam bordeel] . In hun verweerschrift hebben zij een aantal redenen genoemd waarom zij vinden dat het verzoek om getuigen te horen moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.8.
In het kader van de BIBOP-procedure heeft [verzoeker] nota bene zelf schriftelijk en ondertekend verklaard dat hij géén rechthebbende is op [naam bordeel] (zie het citaat in alinea 2.5.). Tijdens de mondelinge behandeling van zijn verzoek heeft [verzoeker] gezegd dat dit ‘natuurlijk’ nog niet betekent dat die verklaring de waarheid inhoudt. In de door hem verzochte voorlopige verhoren wil hij juist als getuige onder ede verklaren dat en waarom hij in zijn verklaring van 23 januari 2008 heeft gelogen en hoe het wel zat.
4.9.
Dit betekent dat [verzoeker] misbruik maakt van het middel voorlopig getuigenverhoor. Toewijzing van zijn verzoek zou ook in strijd zijn met een goede procesorde. Dat [verzoeker] als hem dat uitkomt als getuige in de ene rechtszaak A verklaart om vervolgens in de volgende rechtszaak als getuige Z te verklaren, heeft geen pas en moet niet worden mogelijk gemaakt. Het verzoek wordt afgewezen.
4.10.
Omdat het verzoek wordt afgewezen, wordt [verzoeker] veroordeeld om de proceskosten aan [verweerders] te vergoeden. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerders] tot op vandaag begroot op:
  • griffierecht € 667,00
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 1.793,00
Ook de kosten die [verweerders] moeten maken om de proceskostenveroordeling te incasseren (de nakosten) worden geschat en toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerders] tot op heden begroot op € 1.793,00;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten aan de zijde van [verweerders] , begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021.