ECLI:NL:RBAMS:2021:7037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/13/705514
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en de belangen van de minderjarige in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling (GI) tot voogd over [minderjarige] te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de criteria voor beëindiging van het gezag is voldaan, maar heeft het verzoek afgewezen na belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat toewijzing van het verzoek meer onrust bij de minderjarige zou veroorzaken dan afwijzing daarvan. De minderjarige, die sinds 2013 uit huis is geplaatst, heeft een complexe achtergrond met hechtings- en traumaproblematiek. De rechtbank benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige en concludeerde dat de huidige situatie bij De Glind, waar hij de nodige ondersteuning en behandeling ontvangt, het beste is voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft de ouders en betrokken hulpverleners aangespoord om samen te werken in het belang van de minderjarige en om de mogelijkheden voor toekomstig contact met de vader te onderzoeken. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op de emotionele en psychologische stabiliteit van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaakgegevens : C/13/705514 / FA RK 21-4803
datum uitspraak: 1 december 2021

beschikking

in de zaak van:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. R. Gardeslen te Amsterdam
en

Jeugdbescherming Regio Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
De rechtbank merkt als informant aan:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
de biologische vader van [minderjarige] ,
hierna te noemen de vader.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 juli 2021, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 30 juli 2021.
Op 2 november 2021 heeft de rechtbank de zaak mondeling met gesloten deuren
behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • mw. [naam 1] als vertegenwoordigster van de Raad;
  • mw. [naam 2] als vertegenwoordigster van de GI.
De advocaat van de moeder heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld in een afzonderlijk gesprek zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] is in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst sinds mei 2013. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] lopen tot 21 januari 2022.
[minderjarige] woont op een woongroep van De Glind.

De verzoeken

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
De GI heeft zich bij brief van 9 juli 2021 bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

De standpunten

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek onder meer het volgende aangevoerd. [minderjarige] is een jongen met een zeer belast verleden en heeft als kind veelal te maken gehad met onveiligheid en instabiliteit. [minderjarige] heeft hechtings- en traumaproblematiek. Door zijn gedragsproblemen woont hij sinds 2012 niet meer bij moeder. [minderjarige] heeft op veel verschillende plekken gewoond, zowel in gezinssituaties, gespecialiseerde pleeggezinnen en op professionele woongroepen, waarbij hij geen langdurige stabiliteit heeft gekend. Sinds 2008, toen hij twee jaar oud was, is hulpverlening ingezet. Toen er eindelijk een passende plek voor [minderjarige] was op de open groep van Hoenderloo, kon hij daar vanaf 2020 niet langer verblijven omdat de Hoenderloo groep werd gesloten. Sindsdien verblijft hij op De Glind, een kleine woongroep voor kinderen met hechtingsproblematiek. In oktober 2020 is [minderjarige] bij De Glind gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en kenmerken van PTSS met uitgestelde expressie. Bij [minderjarige] uit zich dat volgens De Glind onder andere in dat hij prikkelbaar kan zijn en verbale agressie laat zien als hij onrust ervaart. Ook kan hij angstiger zijn met betrekking tot alleen zijn en claimend zijn in zijn gedrag. Sinds [minderjarige] op de groep verblijft, ziet De Glind een positieve verandering en ontwikkeling. Hij lijkt passende ondersteuning en onderwijs te krijgen. [minderjarige] heeft veel duidelijkheid en aansturing van groepsleiding nodig. Als [minderjarige] hoofd vol zit, zoals bij het raadsonderzoek, wordt het lastig voor hem en komt hij moeilijk tot rust en leren. Hij heeft dan sturing, bevestiging en begrip van anderen nodig. Ook moet hij afgeremd worden op de momenten dat hij zichzelf dreigt te verliezen. Dat heeft de Raad ook tijdens het kindgesprek waargenomen. De wens van [minderjarige] om bij vader op te groeien en de onduidelijkheid hierover, belemmeren hem op dit moment op de groep en op school. [minderjarige] problematiek, zijn ervaringen en diagnose vragen om specifieke begeleiding en sturing door volwassenen. Om [minderjarige] goed te kunnen begeleiden zijn bovengemiddelde opvoedvaardigheden nodig. Ouders zijn zeer betrokken bij [minderjarige] en hebben onderling momenteel goed contact. Er is een goede samenwerkingsrelatie met De Glind. De contactmomenten van [minderjarige] met ouders lopen al geruime tijd stabiel en zijn onlangs ook uitgebreid. De Raad is van mening dat ouders onvoldoende erkennen of begrijpen wat [minderjarige] nodig heeft in een opvoedsituatie. Zij zijn van mening dat een langere plaatsing bij De Glind niet nodig is en dat begeleiding vanuit de thuissituatie bij vader kan worden geboden. De Raad ziet het als grote zorg dat er in het verleden meerdere malen en door verschillende instanties is gesteld dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet bij ouders of één van hen ligt en dat het gezin dit niet lijkt te accepteren en nu vasthoudt aan de wens van [minderjarige] om bij vader te wonen. Dit maakt dat [minderjarige] geen ruimte kan voelen om de huidige plaatsing te accepteren, te profiteren van de geboden hulp en onduidelijkheid blijft ervaren over zijn toekomstperspectief.
De Raad is van mening dat gesteld kan worden dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij moeder ligt. Dit omdat er vanaf 2008 hulpverlening ingezet is geweest, eerder mogelijkheden zijn onderzocht voor terugplaatsing, vanwege de opvoedbehoefte van [minderjarige] en omdat hij bij moeder in het verleden lange tijd veel onveiligheid heeft meegemaakt. Dat moeder is gegroeid als opvoeder en in staat is voor Liffy en mogelijk ook Callinde te zorgen, betekent niet dat moeder ook in staat is om voor [minderjarige] een veilige, stabiele woonplek te creëren die tegemoet komt aan wat hij nodig heeft. Vader voelt zich enerzijds gepasseerd als ouder, maar heeft de afgelopen jaren weinig initiatief genomen en neemt ook nu geen regie. Naar de indruk van de Raad is het niet reëel om binnen afzienbare tijd te verwachten dat een plaatsing van [minderjarige] bij vader volledig tegemoet komt aan wat hij nodig heeft, omdat de opvoedsituatie bij vader nu niet aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat [minderjarige] een drie-milieus voorziening of een andere professionele setting nodig heeft. [minderjarige] zit op een passende en perspectief biedende plek op De Glind met een behandelplan waar het gezin achter staat. Hoewel vader op dit moment geen passende opvoedsituatie kan bieden, denkt de Raad wel dat er meer mogelijkheden voor vader zijn om bij te dragen aan wat [minderjarige] nodig heeft en nog meer zijn vaderrol te vervullen. Daarbij wordt nu gedacht aan het uitbreiden van omgang. De Raad wil [minderjarige] en ouders geen valse hoop geven dat [minderjarige] in de komende jaren bij vader kan gaan opgroeien. Omdat [minderjarige] nu 14 jaar oud is en nog volop in ontwikkeling, sluit de Raad niet uit dat op de lange termijn, richting volwassenheid en met de juiste begeleiding en na succesvolle behandeling, er verandering kan komen in wat [minderjarige] nodig heeft.
Gezien de problematiek van [minderjarige] en zijn verschillende woonplekken in het verleden, heeft hij een gespecialiseerde, voorspelbare en professionele opvoedomgeving nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen. Het is belangrijk en essentieel voor [minderjarige] dat hij en ouders de plaatsing bij De Glind kunnen accepteren. [minderjarige] heeft emotionele toestemming van ouders nodig om daar te mogen opgroeien. Mogelijk dat de gezinsbehandeling daaraan bijdraagt. Als [minderjarige] meer rust ervaart over zijn woonsituatie, kan de geadviseerde traumabehandeling het meeste effect behalen. Daarbij dient te worden gekeken naar de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang, met name met vader en op welke manieren ouders kunnen aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Bij de uitvoering van de hulpverlening is het noodzakelijk dat de samenwerking tussen De Glind en het gezin goed blijft en dat ouders betrokken en geïnformeerd blijven. De Raad is van mening dat beëindiging van het gezag van moeder nodig is. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen onzekerheid over het opvoedperspectief voortduren. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is ruimschoots verstreken. De Raad vindt duidelijkheid op dit moment in het belang van [minderjarige] . Er is een patroon zichtbaar waarbij moeder niet achter plaatsingen en behandelingen staat en van mening is dat [minderjarige] een andere plaatsing of behandeling nodig heeft. Daarmee belast de moeder [minderjarige] en veroorzaakt zij onrust bij hem. Dat is niet in zijn belang. De mogelijkheid van plaatsing van [minderjarige] bij vader ligt wat de Raad betreft in de verdere toekomst, vermoedelijk pas tegen of na de meerderjarigheid van [minderjarige] .
De Raad is van mening dat het voor [minderjarige] het beste is als de voogdij op een neutrale plek komt te liggen. Dat kan er mede voor zorgen dat de band tussen [minderjarige] en ouders goed blijft en niet onder druk komt te staan bij het nemen van gezagsbeslissingen. Ook is het belangrijk dat een onafhankelijke derde de hulpverlening blijft monitoren, bijvoorbeeld om te kunnen constateren of het ouders lukt zich aan de adviezen te houden die uit de behandelingen naar voren komen.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling gepersisteerd bij het verzoek.

De GI

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. De GI heeft naar voren gebracht dat er bij [minderjarige] veel onrust is, met name vanwege de mondelinge behandeling van het verzoek van de Raad. [minderjarige] vindt het spannend en heeft duidelijkheid nodig over zijn toekomstperspectief. Moeder staat niet volledig achter plaatsing van [minderjarige] bij De Glind en het bijzonder onderwijs dat hij volgt. Moeder doet dergelijke uitspraken ook tegen [minderjarige] en daar belast zij hem mee. [minderjarige] kan bij De Glind blijven wonen tot zijn meerderjarigheid. Hier kan [minderjarige] de behandeling en begeleiding krijgen die hij nodig heeft. Ook is er gezinsbehandeling gestart vanuit De Glind. Mocht het eerder in zijn belang zijn om bijvoorbeeld bij vader of bij moeder te gaan wonen, dan kan dat, ook in geval van toewijzing van het verzoek van de Raad. Er is niet eerder onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van plaatsing bij vader en vader is onvoldoende meegenomen in de hulpverlening. Vader was ook toen [minderjarige] nog bij moeder woonde op de achtergrond betrokken. De GI is van mening dat vader de complexe problematiek van [minderjarige] nog onvoldoende erkent en deze problematiek als opvoeder niet aan kan. Plaatsing bij moeder is op dit moment evenmin aan de orde, omdat moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op dit moment niet aankan en dat ten koste zou gaan van de andere kinderen die bij moeder wonen.

De moeder

De moeder heeft zich verweerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder is van mening dat dit geen goed moment is om haar gezag te beëindigen. Zij kan op dit moment niet zelf voor [minderjarige] zorgen en het is ook niet haar wens dat [minderjarige] nu bij de vader of ergens anders geplaatst wordt. [minderjarige] komt bij De Glind nu toe aan de behandeling die hij al zo lang nodig heeft en hij ontwikkelt zich daar positief. De moeder wil wel dat wordt onderzocht of het mogelijk is [minderjarige] op termijn bij de vader te plaatsen, omdat zij van mening is dat De Glind niet de juiste plek is voor [minderjarige] . [minderjarige] verdient een eerlijke kans om bij de vader te gaan wonen. Misschien kan de moeder in de toekomst weer zelf voor [minderjarige] zorgen, eventueel samen met de vader. De moeder wil het beste voor [minderjarige] en is bang dat er helemaal niet meer naar haar zal worden geluisterd als zij geen gezag meer over [minderjarige] heeft.
Haar advocaat heeft mede daarom afwijzing van het verzoek van de Raad bepleit. Aan de criteria die de wet voor beëindiging van het gezag stelt, is niet voldaan. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is nog niet verstreken. Beëindiging van het gezag van de moeder is niet in het belang van [minderjarige] en toewijzing van het verzoek van de Raad zal niet leiden tot stabiliteit in het leven van [minderjarige] , integendeel. Niet is onderzocht of de vader [minderjarige] een stabiele opvoedomgeving kan bieden, terwijl dat de grootste wens van [minderjarige] is.

De vader

De vader heeft zich ook verweerd tegen het verzoek van de Raad. Hij betreurt het dat nooit is onderzocht of [minderjarige] bij hem zou kunnen wonen, met de nodige hulpverlening en begeleiding. De vader wil graag dat dit onderzoek alsnog wordt uitgevoerd. De vader is bereid mee te werken aan alle in te zetten hulpverlening en begeleiding die nodig is om [minderjarige] bij hem te kunnen laten wonen. De vader werkt op dit moment al mee aan gezinsbehandeling vanuit De Glind.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Sinds de meest recente wetswijziging is het uitdrukkelijk niet langer de bedoeling van de wetgever dat minderjarigen jarenlang onder toezicht staan en uit huis geplaatst zijn. Als niet te verwachten is dat ouders binnen een aanvaardbare termijn zelf de verzorging en opvoeding op zich kunnen nemen, ligt gezagsbeëindiging in de rede. Het verzoek van de Raad is daar op gebaseerd. De vraag die moet worden beantwoord is of de moeder binnen aanvaardbare termijn de zorg voor [minderjarige] kan dragen. Die aanvaardbare termijn is de periode waarin [minderjarige] kan omgaan met onzekerheid over zijn toekomstige opvoedsituatie, zonder daar ernstige schade door op te lopen. Deze termijn is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Andere factoren die van belang zijn, zijn bijvoorbeeld persoonlijke kenmerken, draagkracht en gehechtheid op de huidige woonplek.
Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) stelt zware eisen aan inmenging in het gezinsleven. Het EVRM vereist dat moet worden gekozen voor een zo licht mogelijke maatregel waarmee het doel kan worden bereikt. Inmenging moet bovendien in redelijke verhouding staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit). De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verzoek van de Raad deze vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit betrokken.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank het volgende gebleken. Het is voor alle betrokkenen duidelijk dat de ouders en [minderjarige] veel van elkaar houden. De ouders zijn betrokken ouders, die het beste voor hun kind willen. [minderjarige] houdt veel van de ouders en het is zijn liefste wens om in gezinsverband, bij de vader, op te groeien. De rechtbank heeft deze wens goed gehoord. Bij het nemen van beslissingen die kinderen aangaan, dient de rechtbank het belang van een kind altijd voorop te stellen. Dat doet de rechtbank in deze zaak uiteraard ook. Het is belangrijk om op te merken dat de liefste wens van [minderjarige] , niet ook automatisch in zijn belang is. De rechtbank is van oordeel dat er, voordat er op enig moment in de toekomst kan worden nagedacht over plaatsing van [minderjarige] bij de vader, heel goed onderzocht moet worden of het wonen bij de vader in het belang van [minderjarige] is en wat er voor nodig is om [minderjarige] daar goed te laten opgroeien. Voor zover de rechtbank heeft kunnen zien, heeft een dergelijk onderzoek naar de mogelijkheden bij of met vader niet of nauwelijks plaatsgevonden, en dient dat wel te gebeuren.
Alle betrokkenen zijn het er eigenlijk wel over eens dat [minderjarige] op dit moment krijgt wat hij nodig heeft bij De Glind. Het is in het belang van [minderjarige] dat daarin op dit moment geen wijziging komt. Eigenlijk heeft ook niemand daar, behalve moeder in verkapte zin, om gevraagd. De moeder heeft aangegeven dat zij op dit moment niet in staat is om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
De rechtbank is het met de Raad eens dat ook niet valt te verwachten dat de moeder, binnen de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn, in staat zal zijn zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Daarmee is aan de criteria voor beëindiging van het gezag van de moeder voldaan, maar dat maakt echter niet automatisch dat aldus moet worden beslist. De rechtbank kan ook een andere beslissing nemen en dat zal zij in deze zaak ook doen. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom.
Het is duidelijk geworden dat [minderjarige] onrust ervaart, zowel van deze procedure als van de tegenstrijdige meningen over wat goed voor hem is. Daarbij kan worden gedacht aan het wel of niet wonen bij De Glind, het wel of niet volgen van regulier onderwijs, zijn medicijngebruik en allerlei andere zaken. Het is duidelijk dat de ouders, vooral de moeder, kritische ouders zijn die niet zomaar alles voor waar aannemen en die een duidelijke mening hebben over wat in het belang van [minderjarige] is. Dat is hun goed recht en gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis van [minderjarige] heeft de rechtbank daar ook alle begrip voor. De rechtbank merkt hierbij wel op dat de ouders ook ruimte moeten laten voor andere argumenten en meningen, in dit geval de mening van professionals. Daartegenover staat dat de ouders het recht hebben om serieus genomen te worden in de zorgen die zij hebben over [minderjarige] en over het pad dat de professionals voor hem uitstippelen. Uiteindelijk is het meest in het belang van [minderjarige] te achten wanneer de ouders en de GI in samenwerking tot vervolgstappen komen en tot een passende behandeling. Dat zij het daarin niet altijd met elkaar eens zijn hoeft op zichzelf geen bezwaar te zijn, zolang het voor alle betrokkenen maar volstrekt helder is dat zij [minderjarige] niet en nooit met hun verschillen van inzicht mogen belasten. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat hij onrust ervaart door de volwassenen om hem heen, waardoor hij minder ruimte heeft om toe te komen aan zijn eigen ontwikkeling. De rechtbank wijst de volwassenen in het leven van [minderjarige] er met nadruk op dat zij verantwoordelijk zijn voor het welzijn van [minderjarige] en dat daarbij ook hoort het niet belasten van [minderjarige] met volwassen problemen.
[minderjarige] heeft, net als alle kinderen, behoefte aan rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Die wordt hem op dit moment geboden bij De Glind. Of hij daar tot zijn meerderjarigheid zal moeten blijven, of dat hij mogelijk ergens anders verder kan opgroeien kan op dit moment onmogelijk worden voorspeld. De vraag waar de rechtbank zich samengevat voor gesteld ziet, is welke beslissing bij [minderjarige] rust en duidelijkheid zal geven: toewijzing van het verzoek, of afwijzing daarvan. Nu toewijzing van het verzoek zo duidelijk ingaat tegen de wens van [minderjarige] en zijn ouders, komt de rechtbank tot de conclusie dat toewijzing van het verzoek mogelijk meer onrust bij [minderjarige] veroorzaakt dan afwijzing daarvan. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat zij niet verwacht dat toewijzing van het verzoek verandering zal brengen in de kritische houding die de ouders nu laten zien, maar in tegendeel veeleer tot een verharding daarvan zal leiden. Dit is geenszins in het belang van [minderjarige] te achten. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
Dat betekent dat de geldende jeugdbeschermingsmaatregelen – de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] – in zijn belang blijven bestaan. Binnen die maatregelen moeten de volwassenen die verantwoordelijk zijn voor [minderjarige] – de ouders, de GI, de behandelaren en de andere betrokken hulpverleners – zich met elkaar blijven inspannen in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij zullen zoals gezegd met elkaar moeten samenwerken en een balans vinden in het belang van [minderjarige] die voor hem betekent dat hij zich positief kan blijven ontwikkelen. Expliciet geeft de rechtbank de GI en vader in overweging de hiervoor genoemde mogelijkheden met en/of bij vader nader te onderzoeken; daarmee zou in ieder geval onderzoek naar wat wel of niet kan ten aanzien van [minderjarige] ’s grootste wens meer duidelijkheid kunnen geven. De balans en de positieve ontwikkeling zijn er nu, zij het precair. Toewijzing van het verzoek zou die balans en ontwikkeling mogelijk doorbreken en is daarom niet in het belang van [minderjarige] .
Daarom beslist de rechtbank het volgende.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.P.E. Has, tevens kinderrechter, mrs. E.M. Devis en P. de Geus, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 1 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam