ECLI:NL:RBAMS:2021:7035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
13/302682-20 & 13/074857-20 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor poging tot zware mishandeling, vernielingen en diefstal

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, vernieling en diefstal. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het vernielen van ramen, het gooien van een toiletpot en het stelen van geld met een creditcard. Tijdens de zittingen op 16 juli en 7 oktober 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, en de verdediging van de verdachte, mr. J.A.C. van den Brink, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 en 26 november 2020 in Amsterdam verschillende strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege een autismespectrumstoornis en een ziekelijke stoornis door alcoholgebruik. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank besloot om de verdachte ter beschikking te stellen met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een eerdere voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer gelegd, waardoor de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden moet ondergaan. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens gebrek aan bewijs van vertegenwoordiging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/302682-20 & 13/074857-20 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 juli 2021 en 7 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. van den Brink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zes strafbare feiten, te weten:
op 28 november 2020 in Amsterdam:
vernieling van drie ramen;
poging tot zware mishandeling, subsidiair bedreiging, door het gooien van een glazen fles in de richting van een politieagent;
mishandeling van diezelfde politieagent door het gooien van een blik bier tegen de borstkas;
en op 26 november 2020 in Amsterdam:
4. poging tot zware mishandeling, subsidiair bedreiging, door het lostrekken van en gooien met een toiletpot in de richting van zijn oom;
5. vernieling van een toiletpot en een douchescherm;
6. diefstal van in totaal € 300,30 door gebruik te maken van de creditcard van zijn oom.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1bij dit vonnis. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte alle (primair) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt niet bewezen dat verdachte feit 1, 2 (primair en subsidiair), 3, 4 (primair en subsidiair) en 6 heeft begaan. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een mogelijke bewezenverklaring van feit 5.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 (bewezen)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daarvoor is het volgende van belang.
In het dossier zit een proces-verbaal waarin een verbalisant verklaart dat zij camerabeelden waarop het ten laste gelegde incident staat, heeft bekeken. Deze verbalisant heeft verder verklaard dat zij in de man op de beelden verdachte herkent. Het dossier bevat echter geen schermafdrukken van die camerabeelden. Verder blijkt uit het dossier dat de verbalisant voorafgaand aan het bekijken van de camerabeelden van het incident verdachte heeft bezocht om hem te verhoren over dit incident, waardoor geen sprake is van een spontane herkenning op basis van haar wetenschap omtrent het uiterlijk en de fysieke verschijning van de verdachte. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank deze herkenning door de verbalisant niet doorslaggevend acht.
Daarnaast bevat het dossier als steunbewijs de verklaring van getuige [naam getuige] en het proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [naam verbalisant] .
[naam getuige] is namelijk op 28 november 2020 om 21:00 uur door sekswerker [naam] gebeld dat zij werd lastig gevallen door een klant. Toen [naam getuige] naar haar toe ging, was deze klant er niet (meer). Hij zag dat er drie ramen waren ingegooid. [naam] vertelde [naam getuige] dat dit door dezelfde klant was gedaan. [naam getuige] heeft camerabeelden bekeken en zag daarop de vernieling. Later, om 23:05 uur, is hij opnieuw door [naam] gebeld dat diezelfde man er weer was. Toen hij er direct heen ging, zag hij die man op het speeltuintje van de [straat] in Amsterdam en zag hij dat de man direct agressief reageerde op de politieagent.
Dat verdachte de klant was die eerder die avond de vernielingen aan de ruiten bij de sekswerkers heeft aangericht, wordt ondersteund door de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] . [naam verbalisant] is afgegaan op een melding dat een man die mensen lastig viel op de Ruysdaelkade in de [straat] loopt, waarbij de melder [naam verbalisant] op verdachte heeft gewezen die in de [straat] liep en verdachte direct agressief heeft gereageerd op [naam verbalisant] .
Overige (primaire) feiten (bewezen)
De rechtbank vindt ook de feiten 2 primair en 3 bewezen, gelet op het proces-verbaal van aanhouding en de getuigenverklaring van [naam getuige] .
De rechtbank vindt ten slotte de feiten 4 primair en 5 bewezen, gelet op de aangifte, de eigen verklaring van verdachte en de foto van de ravage in de badkamer die deel uitmaakt van een proces-verbaal van bevindingen.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank het volgende. Wat betreft feit 4 is op de foto te zien dat meer onderdelen van de toiletpot achter het douchescherm in het douchegedeelte terecht zijn gekomen en dat het douchescherm is ontzet. Dat ondersteunt dat de toiletpot in de richting van het douchescherm, waarachter aangever stond, is gegooid. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het gooien met een (zware) toiletpot in de richting van aangever in combinatie met daarvoor geuite bedreigingen zoals dat verdachte aangever helemaal verrot gaat slaan had verdachte met zijn handelen het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wat betreft feit 5 vindt de rechtbank dat de toiletpot is vernield en het douchescherm is beschadigd.
De rechtbank vindt tot slot ook feit 6 bewezen, gelet op de aangifte, de bevindingen bij het tankstation en in de kledingwinkel en de herkenning van verdachte op de camerabeelden van het tankstation.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 28 november 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk ramen, die aan een ander dan aan hem verdachte toebehoorden, heeft vernield;
Feit 2 primair
op 28 november 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een politieambtenaar, te weten [naam verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht een glazen fles in de richting van [naam verbalisant] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 28 november 2020 te Amsterdam een ambtenaar, [naam verbalisant] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door met kracht een blik bier tegen de borstkas van [naam verbalisant] te gooien;
Feit 4 primair
op 26 november 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een aan de vloer bevestigde toiletpot heeft losgetrokken en opgetild en vervolgens deze toiletpot tegen het douchescherm met daarachter die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5
op 26 november 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een toiletpot en een douchescherm, die aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd;
Feit 6
op 26 november 2020 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van € 60,30 en een geldbedrag van € 240 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (creditcard met bijbehorende pincode).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden voor een nadere rapportage van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) en de reclassering om de mogelijkheden te onderzoeken voor minder vergaande alternatieven dan de tbs-maatregel met dwangverpleging. Voor zover daaraan voorbij wordt gegaan, wordt verzocht om af te zien van de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aanhoudingsverzoek
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding voor nadere rapportages af. De rechtbank acht zich op basis van de rapporten van de reclassering en het PBC voldoende voorgelicht. In de rapporten wordt voldoende ingegaan op de vraag of minder vergaande alternatieven dan de tbs-maatregel met dwangverpleging aan de orde zouden kunnen zijn.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van psychiater M. Fluit en GZ-psycholoog T. ’t Hoen, beiden verbonden aan het PBC, dat is opgesteld naar aanleiding van de opname van verdachte in het PBC in de periode van 9 juni tot en met 21 juli 2021. Aan dit rapport ontleent de rechtbank het volgende.
“Zijn beperkt en stereotiep gedrags-, interesse- en activiteitenpatroon stelt hem verminderd tot een sociale interactie in staat. Bovenbeschreven beperkingen vallen onder de twee hoofddomeinen: kwalitatieve beperkingen in sociale communicatie en beperkte, repetitieve gedragspatronen met een insistence on sameness (moeite met veranderingen en de neiging om de leefomstandigheden hetzelfde te houden). Dit komt ook in het contact met de oom nadrukkelijk naar voren, waardoor er meer een vaststaand patroon zichtbaar is. Hier wordt daarom primair een autismespectrumstoornis geclassificeerd.
Als gevolg daarvan worden bij betrokkene problemen in de informatie- en prikkelverwerking vastgesteld. In zijn geval werkt de modulatie (adaptatie op verandering) niet goed. Hij raakt dan snel overprikkeld, ontregelt in zijn reacties en verliest het vermogen om zijn ontstemming en verwarring af te remmen, met agressie, intimidatie en woede tot gevolg. Dit wordt waargenomen tijdens de observatie en wordt beschreven in de collaterale informatie.
Alles overziend is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens (autismespectrumstoornis) en een ziekelijke stoornis der geestvermogens te omschrijven als een tenminste lichte stoornis in alcoholgebruik en/of andere middelen zoals cocaïne en GHB.
Vanwege zijn gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bezit betrokkene gedragspatronen met impuls- en/of agressieregulatieproblemen waarbij hij nauwelijks over een ander repertoire beschikt. Hiervan was ook sprake tijdens de ten laste gelegde feiten, waardoor onderzoekers een verband zien tussen de beschreven beperkingen en de ten laste gelegde feiten.”
De rapporteurs adviseren om verdachte voor wat betreft de feiten 4 tot en met 6 verminderd toe te rekenen. De rapporteurs hebben wat betreft de feiten 2 en 3 niet kunnen onderzoeken in welke mate betrokkene toen over vrijheid van keuze beschikte en afwegingen kon maken. Voor de deskundigen is daarom (vanuit hun professie) geen causaal verband tussen de autismespectrumstoornis en deze feiten vast te stellen. Wel merken zij op dat problemen in de impuls- en/of agressieregulatie passen binnen zijn gebrekkige informatieverwerking door de autismespectrumstoornis en dat dit al dan niet mede alcohol- of middelen gerelateerd is. Voor de rapporteurs is het niet ondenkbaar dat de aanhouding voor betrokkene onvoorzienbaar was en hij dus eveneens overspoeld werd door emoties met invloed op zijn handelen.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (autismespectrumstoornis) en een ziekelijke stoornis der geestvermogens (alcoholgebruik). De rechtbank komt tot de conclusie dat de invloed daarvan zodanig is geweest dat alle bewezen feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De tbs-maatregel met dwangverpleging
De rapporteurs adviseren om aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen en zij stellen daartoe dat verdachte als gevolg van de beschreven pathologie ‘een ongeleid projectiel’ is. De rapporteurs stellen ook dat sprake is van veel risicofactoren wat betreft recidive in agressief, gewelddadig gedrag, terwijl er nauwelijks beschermende factoren zijn in de persoonlijkheid van verdachte of zijn functioneren. Het risico op recidive van het gebruik van geweld zal voor de korte en langere termijn blijven bestaan bij gelijksoortige omstandigheden, aldus de rapporteurs.
Over minder verstrekkende alternatieven dan de tbs-maatregel met dwangverpleging merken de rapporteurs op dat, gelet op de duurzame aard van de problematiek, het niet te verwachten is dat verdachte op eigen kracht een ander pad kan bewandelen. Dit maakt dat de onderzoekers een klinische behandeling noodzakelijk achten, maar daarvoor is verdachte niet gemotiveerd, mede door een gebrekkig ziekte-inzicht. Ook eerdere interventies, zoals een ISD-maatregel en gevangenisstraffen hebben bij verdachte uiteindelijk niet geholpen. Dit maakt volgens de rapporteurs dat een voorwaardelijk kader (zoals behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of een tbs met voorwaarden) geen kans van slagen heeft.
Ook de reclassering schrijft in een advies van 4 oktober 2021 dat zij geen enkele mogelijkheid zien voor interventies en/of effectieve recidivereductie binnen enig ambulant, voorwaardelijk strafkader.
De rechtbank stelt eerst vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en verder).
Op grond van het advies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en het voorkomen van recidive in de vorm van geweldsmisdrijven.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling en mishandeling. Dit betreft de onder 2 primair, 3 en 4 primair bewezen geachte feiten. De maatregel kan op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht daarom langer duren dan vier jaar.
Geen straf naast maatregel
De rechtbank zal naast het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging niet ook nog een (gevangenis)straf aan verdachte opleggen. De rechtbank vindt het in dit geval het belangrijkst dat ingezet wordt op het inperken van het recidiverisico en dus op behandeling. Het opleggen van een aanvullende straf is daarvoor niet nodig. Ook betrekt de rechtbank daarbij de zwaarte van de tbs-maatregel in het licht van straffen die doorgaans voor de bewezen verklaarde feiten zouden worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde] heeft een vordering ingediend voor schade als rechtstreeks gevolg van feit 1. De vordering is onderbouwd met een factuur die is gericht aan [B.V.] Bij de vordering is geen uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel gevoegd, waaruit blijkt dat genoemde [B.V.] en/of [naam benadeelde] namens de [B.V.] gerechtigd was/waren tot het instellen van deze vordering. [naam benadeelde] wordt om die reden niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard. [naam benadeelde] alsnog in de gelegenheid te stellen om de vordering op dit punt nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Zij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam benadeelde] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 7 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/074857-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 10 juli 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 300, 302, 304, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de duur van de voorlopige hechtenis de duur van de op te leggen straf of maatregel zal overschrijden (artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering).
De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat van de door de verdediging gestelde situatie geen sprake is, gelet op door de rechtbank op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 2 primair
-
poging tot zware mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3
-
mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 4
-
poging tot zware mishandeling;
Feit 5
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
Feit 6
-
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13/074857-20, namelijk een gevangenisstraf van drie maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.