ECLI:NL:RBAMS:2021:7034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
13/139968-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag met gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 mei 2021, waarbij de verdachte met zijn auto opzettelijk in de richting van twee voetgangers reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood van de slachtoffers heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met zijn auto achteruit en vervolgens vooruit te rijden, de kans op letsel aan de slachtoffers heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 5.780,62 aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/139968-21
Datum uitspraak: 2 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.M. van Oers, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding die [benadeelde partij 1] heeft ingediend. Op de zitting is deze vordering door hem en [naam medewerker slachtofferhulp] , medewerker slachtofferhulp Nederland, toegelicht.
Ook heeft [benadeelde partij 1] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij, telkens op 29 mei 2021 te Amsterdam:
1.
geprobeerd heeft [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een personenauto achteruit in zijn richting te rijden.
Mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan is deze gedraging ten laste gelegd als een bedreiging.
2.
en geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] van het leven te beroven door met een personenauto tegen hem aan te rijden en, terwijl [benadeelde partij 1] op de grond lag, over zijn (onder)lichaam te rijden.
Mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan zijn beide gedragingen ten laste gelegd als een poging zware mishandeling dan wel mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1. en 2. primair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Uit de verklaringen van de broers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 2] (verder: [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] ) volgt dat zij op de [straatnaam] liepen en een auto hoorden toeteren. De auto passeerde hen, de achteruitrijlichten gingen aan en het toerental liep op. De auto reed vervolgens achteruit richting [benadeelde partij 1] , die net op tijd kon wegspringen. Hierna reed de auto vooruit, waarbij het toerental wederom opliep. De auto reed met piepende banden op [benadeelde partij 2] af, die op de motorkap belandde en vervolgens op de grond viel. Terwijl [benadeelde partij 2] op de grond lag, gaf de bestuurder opnieuw gas. Dat verdachte niet zou hebben gemerkt dat [benadeelde partij 2] op de grond lag is onaannemelijk, gelet op wat ervoor is gebeurd. Verdachte is vervolgens over de benen van [benadeelde partij 2] heengereden.
De verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Door op [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in te rijden en over [benadeelde partij 2] heen te rijden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk of dodelijk letsel zou optreden.
Het letsel van [benadeelde partij 2] , zoals dat uit de foto’s en medische stukken blijkt, past bij wat er volgens aangevers en de getuigen is gebeurd. Dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de broers of dat [benadeelde partij 2] niet is overleden, is een kwestie van geluk en niet aan verdachte te danken.
De vriendin en de zoon van verdachte hebben verklaard dat zij zich door [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] bedreigd voelden en dat sprake was van een panieksituatie, waarin verdachte zo snel mogelijk probeerde weg te komen. Van vervelend gedrag van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] is evenwel niet gebleken. Evenmin blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij, of één van hen, dronken waren of zouden hebben geschreeuwd. In reactie op het toeteren door verdachte reageerde [benadeelde partij 1] met de opmerking “Heb je haast ofzo?”. Die enkele reactie kan en mag nooit een rechtvaardiging zijn voor de gedragingen van verdachte. Verdachte heeft zijn auto als wapen gebruikt en dat is zeer kwalijk.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1. primair, onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Wel kan het onder 2. meer subsidiair tenlastegelegde, de mishandeling van [benadeelde partij 2] , worden bewezen.
Verdachte heeft geclaxonneerd, omdat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] op de weg liepen en daardoor de doorgang van zijn auto blokkeerden. Hierop hebben zij gedrag vertoond dat op verdachte agressief overkwam. Verdachte heeft zijn auto gestopt om te vragen wat er aan de hand was. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zijn toen verbaal de confrontatie met verdachte aangegaan. Daarbij stonden zij op enig moment linksvoor en zijdelings rechtsachter de auto. Zij maakten kabaal en vertoonden agressief gedrag door hun handen omhoog te houden met daarin een wijnfles en wijnglazen. [benadeelde partij 1] heeft ook op de auto geslagen. Verdachte werd op dat moment tevens geconfronteerd met de gedragingen en uitingen van de andere inzittenden, zijn vriendin en minderjarige zoon. Verdachte is in paniek geraakt en had geen zicht meer op de situatie om de auto heen. Hij is in een reflex eerst achteruit en daarna vooruit gereden om de plek waar het zich afspeelde te verlaten. Verdachte heeft niets gemerkt van het aan- dan wel overrijden.
Verdachte heeft lichamelijke en psychische beperkingen en door eerder hersenletsel handelt hij niet altijd rationeel in stresssituaties. Hij heeft gehandeld vanuit een impulsreactie zonder bewustwording van de uiteindelijke gevolgen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij 2] en op zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] heeft aanvaard.
Ook heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit, de bedreiging met zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . De gedragingen zijn onder zodanige omstandigheden geschied dat bij hem niet de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zou worden aangereden met mogelijke fatale gevolgen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals die volgen uit de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en de onafhankelijke getuigen [getuige 2] en [getuige 1] .
Op 29 mei 2021 liepen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] achter elkaar aan de rechterkant van de rijbaan op de [straatnaam] in Amsterdam. Verdachte reed met zijn auto achter hen en toeterde, omdat hij wilde passeren. Terwijl verdachte langsreed zei [benadeelde partij 1] “Heb je haast ofzo?”. Daarop bracht verdachte de auto tussen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in tot stilstand. Vervolgens reed hij hard achteruit in de richting van [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] kon nog net op tijd wegspringen en voorkomen dat hij werd aangereden. Hij sloeg met zijn hand op de achterruit van de auto. [benadeelde partij 2] stond op dat moment voor de auto. Verdachte reed vervolgens met snelheid vooruit, waardoor hij [benadeelde partij 2] schepte. [benadeelde partij 2] belandde op de motorkap en viel aan de linker voorzijde van de auto op straat. Verdachte is wederom vooruit weggereden. [benadeelde partij 2] zag de auto op zich afkomen en kon zijn lichaam nog wegdraaien, maar kon niet voorkomen dat verdachte met het linker voorwiel en het linker achterwiel van de auto over zijn onderbenen heenreed.
Uit de foto’s van het letsel van [benadeelde partij 2] en de medische stukken uit het dossier blijkt dat [benadeelde partij 2] door het aan- en overrijden forse kneuzingen aan zijn schouder, heup, bekken, knieën en enkels heeft opgelopen. Ook is geconstateerd dat zijn linkerenkel en linkerkuit fiks gezwollen waren. Bovendien waren er zowel aan de voor- en achterkant van de linker kuit en knie van [benadeelde partij 2] hematomen (bloeduitstortingen) zichtbaar.
De vriendin en de zoon van verdachte hebben verklaard dat het leek alsof [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] dronken waren en dat zij zich agressief gedroegen door te schreeuwen alsmede dat één van hen dreigde met een fles wijn tegen de auto te slaan. Die verklaringen vinden geen steun in het dossier. Integendeel, ze staan haaks op de verklaringen van aangevers en ook de twee onafhankelijke getuigen hebben dergelijk gedrag niet waargenomen. De rechtbank stelt daarmee vast dat deze door de vriendin en zoon van verdachte beschreven gedragingen van aangevers niet hebben plaatsgevonden.
4.3.2
Bespreking van verweer dat door paniek geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [benadeelde partij 2] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1] . Verdachte handelt door eerder hersenletsel niet altijd rationeel in stresssituaties en heeft ook nu in paniek gehandeld, zonder dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich weinig van de confrontatie met [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] kan herinneren. Hij had met zijn vriendin en zoon boodschappen gedaan en ze waren op weg naar huis. Toen hij zijn auto de [straatnaam] instuurde, zag hij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] op straat lopen. Hij toeterde omdat hij er niet langs kon. Hij hoorde geschreeuw of gescheld. Ook zijn vriendin en zoon gilden. Hij is gestopt en achteruit gereden om te vragen wat er aan de hand was. Volgens verdachte weet hij door een black-out niet meer wat er daarna is gebeurd. Hij kan zich nog wel herinneren dat hij de straat uit is gereden en naar het politiebureau is gereden. Van zijn vriendin heeft hij naderhand gehoord dat zij en zijn zoon zich door de aangevers bedreigd voelden, gilden en in paniek waren en dat hij daardoor ook in paniek zou zijn geweest. Verdachte kan zich dit zelf niet herinneren.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat opzet alleen dan is uitgesloten, als blijkt van een zo ernstige geestelijke afwijking bij de dader dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Van zo’n ernstige geestelijke afwijking bij verdachte is niet gebleken, zo volgt uit de verderop in dit vonnis te bespreken Pro Justitia-rapportage. Verdachte is als gevolg van zijn hersenbloeding in 2007 gediagnosticeerd met een beperkte neurocognitieve stoornis. Naar de mening van de psycholoog is echter geen sprake geweest van een doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde gedrag en werden de gedragskeuzemogelijkheden van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet door de stoornis beperkt.
Verdachte verklaart dat hij zich niet herinnert dat hij op aangevers is ingereden. De rechtbank constateert dat verdachte, gelet op zijn verklaringen bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter zitting, wisselend heeft verklaard over hetgeen hij zich nog wel en niet zou herinneren. Wat daar verder van zij, een gebrek aan herinnering achteraf betekent nog niet dat verdachte op het moment zelf niet kan hebben beseft dat hij door zo te handelen iemand zou kunnen doden en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat evenmin is gebleken dat verdachte zo in paniek was dat daardoor elk inzicht in de reikwijdte van zijn handelen heeft ontbroken. De reden voor paniek bij verdachte zou volgens zijn raadsman het agressieve gedrag van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zijn geweest in combinatie met het daardoor veroorzaakte gegil van zijn vriendin en zoon. De rechtbank heeft hiervoor echter al vastgesteld dat deze gestelde agressie van aangevers zich niet heeft voorgedaan. Verder is de vriendin van verdachte de enige die over paniek bij verdachte heeft verklaard. Volgens haar zag verdachte er rustig uit, maar kent zij hem goed genoeg om te weten dat ook verdachte in paniek was. Verdachte zelf heeft op geen enkel moment, noch kort na het incident op het politiebureau noch later bij de psycholoog, verklaard dat hij in paniek zou zijn geweest. Volgens de verklaring van verdachte ter zitting is hij na de opmerking “Heb je haast ofzo?” van [benadeelde partij 1] gestopt en achteruit gereden met de bedoeling om te vragen wat er aan de hand was. De rechtbank vindt deze verklaringen van verdachte en zijn vriendin onaannemelijk. Uit de verklaringen van [getuige 2] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] blijkt dat verdachte inderdaad na deze opmerking is gestopt, maar dat hij vervolgens met hoge snelheid achteruit richting [benadeelde partij 1] is gereden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit geen paniek, maar eerder boosheid.
Daarom verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat verdachte in paniek heeft gehandeld waardoor geen sprake zou kunnen zijn van (voorwaardelijk) opzet.
4.3.3
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (feit 1, primair)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] zwaar te mishandelen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel vindt de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte was de bestuurder van een personenauto en heeft geclaxonneerd naar de voetgangers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . Vastgesteld kan worden dat verdachte in reactie op de opmerking van [benadeelde partij 1] is gestopt en vervolgens met toenemende snelheid achteruit is gereden, terwijl hij [benadeelde partij 1] even daarvoor was gepasseerd. De rechtbank vindt dan ook dat verdachte moet hebben geweten dat [benadeelde partij 1] zich nog ergens aan de achterkant van de auto bevond. Het is algemeen bekend dat bij een aanrijding tussen een personenauto en een voetganger, de voetganger zeer kwetsbaar is. Het kan dus niet anders zijn dan dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij [benadeelde partij 1] zou raken en dat [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen toen hij met toenemende snelheid achteruit in zijn richting reed. Dit heeft hem echter niet weerhouden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 1] heeft aanvaard.
4.3.4
Bewezenverklaring poging tot doodslag (feit 2, primair)
De rechtbank vindt tevens bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [benadeelde partij 2] opzettelijk van het leven te beroven.
Nadat verdachte achteruit in de richting van [benadeelde partij 1] was gereden, heeft hij zijn auto weer in z’n vooruit gezet. Op dat moment bevond [benadeelde partij 2] zich aan de voorzijde van de auto. Verdachte is met hoge snelheid tegen [benadeelde partij 2] aangereden waardoor [benadeelde partij 2] op de motorkap van de auto is beland. Het kan niet anders dan dat verdachte dit heeft gezien. [benadeelde partij 2] is vervolgens van de auto afgevallen en aan de linker voorzijde op de grond gevallen. Hoewel het mogelijk is dat verdachte op dat moment niet precies wist waar [benadeelde partij 2] zich bevond, moet hij hebben geweten dat [benadeelde partij 2] zich ergens voor de auto bevond. Door op dat moment niet te stoppen (en uit te stappen), maar wederom verder te rijden en over [benadeelde partij 2] heen te rijden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank vol opzet gehad op de dood van [benadeelde partij 2] . Dat [benadeelde partij 2] niet is overleden, maar ‘slechts’ lichamelijk letsel heeft opgelopen, is niet aan verdachte, maar aan de snelle reflex van [benadeelde partij 2] te danken.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage 2opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 29 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een personenauto, een Renault Scenic met kenteken [kentekennummer] , met toenemende snelheid achteruit in de richting van [benadeelde partij 2] is gereden en is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen en te remmen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 29 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- met een personenauto, een Renault Scenic met kenteken [kentekennummer] , met
toenemende snelheid tegen [benadeelde partij 1] is aangereden en is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen en te remmen en
- terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag, met die personenauto, over de benen van die [benadeelde partij 1] heen is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest moet worden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden gevorderd.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht bepleit, gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Aangevers hebben op verbaal agressieve wijze de confrontatie met verdachte gezocht. Dat heeft geleid tot een noodweer(exces)situatie voor verdachte. Aangevers hebben er daardoor mede zelf voor gezorgd dat verdachte in paniek is geraakt. Verdachte heeft zich rechtvaardig proberen te verdedigen door weg te komen van de plaats delict. De raadsman heeft toegelicht dat verdachte hiermee geen beroep doet op noodweer(exces), maar dat het verzoek is deze omstandigheden mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat.
Verder blijkt uit de psychologische rapportage dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een psychische stoornis onder meer bestaande uit een trage verwerkingssnelheid en een beperkt vermogen om te plannen. De conclusie van de psycholoog is dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dus speelt deze stoornis geen rol bij de strafbaarheid van verdachte. De raadsman betoogt dat deze stoornis wel haar doorwerking dient te hebben in de aan verdachte op te leggen straf.
De raadsman vraagt voorts rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden. Verdachte revalideert van een recente rugoperatie, is afhankelijk van medicatie na een eerdere hersenbloeding en heeft een psychische stoornis. Detentie is, gelet op de medische situatie van verdachte, zwaar en bovendien kan verdachte bij een langdurige detentie zijn woning verliezen. Verdachte draagt de zorg voor zijn minderjarige zoon en stiefdochter en kan thuis niet worden gemist.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een straf dient te volgen, dan verzoekt de raadsman aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen. De reclassering heeft weliswaar geadviseerd dat verdachte vanwege zijn fysieke beperkingen en chronische pijnklachten niet in staat is om een taakstraf te verrichten, maar in overleg moet een taakstraf mogelijk zijn en verdachte is bereid daaraan mee te werken.
Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij een oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, de duur daarvan te beperken vanwege de noodzakelijkheid van een auto voor de medische bezoeken van verdachte en voor de zorg voor zijn minderjarige zoon.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag door met een personenauto in de richting van [benadeelde partij 1] en tegen [benadeelde partij 2] aan te rijden, terwijl zij te voet waren. Nadat [benadeelde partij 2] op de motorkap van de auto van verdachte was beland, is hij op de grond terechtgekomen en is verdachte over zijn onderbenen gereden. Dat [benadeelde partij 1] niet gewond is geraakt en dat [benadeelde partij 2] geen ernstiger letsel heeft opgelopen of zelfs is overleden, is een gelukkige omstandigheid die in het geheel niet aan verdachte is te danken. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers. Doordat dit geweld plaatsvond in het verkeer heeft verdachte ook een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
Uit de op de zitting voorgelezen verklaring van [benadeelde partij 2] blijkt dat hij tot op de dag van vandaag gevolgen ondervindt van wat er op 29 mei 2021 is gebeurd. Hij omschrijft dat hij zowel fysiek als mentaal nog niet de oude is. Door de pijn aan zijn voet kan hij nog steeds niet sporten en werken kost hem veel energie. Ook is hij, met name in verkeerssituatie, nog heel angstig. Bij hem is PTSS vastgesteld en hij geeft aan dat zijn levensvreugde, energie en geluk ernstig zijn aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 18 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor (vergelijkbare) strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 23 september 2021, opgesteld door drs. G.J.W. Pol, (neuro)psycholoog. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van een beperkte neurocognitieve stoornis door waarschijnlijke vasculaire ziekte (een hersenbloeding in 2007). De neurocognitieve stoornis bestaat uit een trage verwerkingssnelheid, een beperkt visuo-constructief vermogen, een beperkt vermogen om te plannen en een suboptimaal verbaal-declaratief geheugen. Van deze psychische stoornis was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens de (neuro)psycholoog mag echter worden aangenomen dat er ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake is geweest van een doorwerking van de bij verdachte bestaande beperkte neurocognitieve stoornis in het hem ten laste gelegde gedrag, ofwel dat de gedragskeuze-mogelijkheden van betrokkene ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde niet door genoemde stoornis werden beperkt. Verdachte kan het plegen van het hem tenlastegelegde dan ook volledig worden toegerekend.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 24 september 2021, opgemaakt door [medewerker reclassering] . Hieruit blijkt dat het risico op recidive (en op letselschade) wordt ingeschat als laag. Wel zou een risicofactor kunnen zijn dat verdachte bij een onverwachte situatie handelt zonder de gevolgen goed in te schatten. De reclassering vindt het positief dat verdachte hulp ontvangt van zijn partner en dat hij voor zijn medische problemen is ingebed in zorg.
Verdachte is vanwege zijn fysieke beperkingen en chronische pijnklachten niet in staat om een taakstraf te verrichten. Voor het opleggen van een geldboete zijn geen zwaarwegende contra-indicaties. Mede gelet op de uitkomst van de Pro Justitia-rapportage ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor reclasseringsbemoeienis. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3.3
Straffen
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid de enige passende straffen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om tot een andersluidend oordeel te komen.
De rechtbank vindt dat twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, recht doet aan de ernst van de feiten waarbij verdachte zijn auto heeft ingezet als wapen in een op zich verder alledaags verkeersconflict. Daarnaast vindt de rechtbank een voorwaardelijk deel van zes maanden, in plaats van de twaalf maanden zoals door de officier van justitie is gevorderd, afdoende om de kans op recidive te voorkomen. Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren is daarom passend en geboden.
De rechtbank zal verdachte daarnaast, als bijkomende straf, een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van drie jaren. Verdachte heeft op de zitting wel verklaard dat hij het – als het is gegaan zoals is tenlastegelegd – heel erg vindt voor de slachtoffers. Verdachte lijkt zich er echter weinig van bewust dat hij als bestuurder van een auto een grote verantwoordelijkheid voor de veiligheid van anderen heeft, dat hij anders had moeten handelen en dat híj verantwoordelijk is voor het leed dat hij heeft aangericht. Het handelen van verdachte is voor de rechtbank oninvoelbaar en baart de rechtbank zorgen. De rechtbank vindt het van belang verdachte met een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid te doordringen van de ernst en het gevaar van het gebruik van een auto in een conflict.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 780,62 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring bepleit wegens het eigen aandeel van de benadeelde partij. De raadsman heeft verder bepleit dat de benadeelde partij de schade kan verhalen via de WA-verzekering van het voertuig van verdachte. Ten aanzien van de schade aan de mobiele telefoon heeft de raadsman bepleit dat deze kostenpost nieuw is en niet in de aangifte is terug te vinden. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat deze schade feitelijke onderbouwing mist en daardoor niet kan worden toegewezen. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is volgens de raadsman gelet op de financiële draagkracht van verdachte niet gepast.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de bewezen verklaarde poging tot doodslag en hetgeen onder 6.3 is overwogen, geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Verder kan de benadeelde partij ervoor kiezen zijn schade op verdachte te verhalen en is hij niet gehouden die (eerst) te verhalen op de WA-verzekering van verdachte. Deze verweren wijst de rechtbank dan ook af.
7.1
Materiële schade
Het is onbetwist dat de benadeelde partij als gevolg van de aan- en overrijding zorgkosten heeft gemaakt voor een bedrag van € 239,51 (eigen risico zorgverzekering en medicatie). Anders dan de raadsman van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden vastgesteld dat de mobiele telefoon van de benadeelde partij als gevolg van de aan- en overrijding is beschadigd en dat die schade kan worden begroot op € 541,11. De benadeelde partij heeft toegelicht dat hij bij zijn aangifte vanwege de schok was vergeten te melden dat zijn telefoon was beschadigd. In het aanvullende politieverhoor van 1 juli 2021 heeft hij de schade wel genoemd en er bevinden zich ook foto’s van de beschadigde telefoon in het dossier. Het staat dan ook vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2. bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht voor een bedrag van € 780,62.
7.2
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot doodslag. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 5.000,- redelijk en zal de schade naar billijkheid in elk geval op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De beperkte financiële draagkracht van verdachte staat daar niet aan in de weg.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1. en 2. bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
3 (drie) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 5.780,62 (vijfduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 780,62 (zevenhonderdtachtig en tweeënzestig cent) en uit immateriële schade voor een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen de som van € 5.780,62 (vijfduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 63 (drieënzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 780,62 (zevenhonderdtachtig en tweeënzestig cent) en uit immateriële schade voor een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro).
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en A. Köhler, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2021.
[(...)]
[(...)]
[(...)]
.