ECLI:NL:RBAMS:2021:7032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
13/190123-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel voor fietsendiefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fietsendiefstal. De tenlastelegging omvatte zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte op of omstreeks 18 juli 2021 in Diemen een fiets heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij de verklaringen van de verdachte en de officier van justitie zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van de fiets, ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij de fiets had gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder veroordeeld was voor meerdere diefstallen en dat hij in het bezit was van inbrekerswerktuigen, wat zijn verklaringen ondermijnde.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de verdediging had gepleit voor een alternatieve behandeling. De rechtbank heeft echter besloten de ISD-maatregel op te leggen, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, waaronder een narcistische persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de in beslag genomen goederen ten behoeve van de rechthebbende bewaard.

De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank hoopt dat de verdachte zal meewerken aan zijn behandeling en dat deze keer de vooruitgang blijvend zal zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/190123-21 (Promis)
Datum uitspraak: 4 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorte plaats] ) op [geboorte dag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A. Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige R. Mandjes (reclasseringswerker) naar voren heeft gebracht.
De officier van justitie heeft voorts te kennen gegeven dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-273852-19, waar verdachte een oproep voor heeft ontvangen, niet aanhangig zal worden gemaakt. Gebleken is namelijk dat de voorwaardelijke straf onder dit parketnummer al ten uitvoer is gelegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat,
primair:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Diemen, in elk geval in Nederland, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij op of één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 20 juni 2021 tot en met 18 juli 2021 te Duivendrecht, in de gemeente Ouder-Amstel en/of Diemen, in elk geval in Nederland, een fiets, althans een goed, (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed (telkens) wist, althans (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een
door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigd kan worden bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slot niet heeft opengebroken, maar dat hij de fiets slechts heeft weggenomen en korte tijd heeft gebruikt. Dat is voldoende voor een voltooide diefstal. Bovendien heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd, is hij eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen en had hij een tas vol inbrekerswerktuigen bij zich.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de fiets te hebben gestolen. Hij heeft verklaard dat de fiets niet op slot stond en dat hij er slechts een rondje op heeft gefietst. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk op toe-eigening van de fiets heeft gehad. Hij heeft slechts gebruik gemaakt van de fiets. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde heling heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen – kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten de diefstal van een fiets. Door – zonder toestemming van de rechthebbende – de fiets te pakken en daarop weg te rijden – is verdachte als heer en meester over de fiets gaan beschikken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte dan ook het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Pas toen de politieambtenaren langsreden heeft verdachte de fiets onafgesloten in een fietsenrek gezet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
op 18 juli 2021 te Diemen, een fiets die aan [naam] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het door hem primair bewezen geachte feit aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest zal worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat aan verdachte tweemaal eerder de ISD-maatregel is opgelegd en dat dit blijkbaar niet succesvol is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na afloop van de ISD-maatregel steeds gedesillusioneerd op straat terechtkomt en weer vervalt in oude gewoontes. Daarnaast neemt de verdediging het standpunt in dat de oplegging van de ISD-maatregel disproportioneel is, omdat verdachte sinds hij al zijn straffen heeft uitgezeten slechts driemaal is veroordeeld. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat het beter is om het traject van de ISD-maatregel over te slaan en meteen over te gaan tot een langdurige klinische behandeling in de vorm van een bijzondere voorwaarde of de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal aan verdachte de ISD-maatregel opleggen en heeft bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Verdachte heeft zich daarbij kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin, zonder stil te staan bij de hinderlijke gevolgen van zijn handelen voor de eigenaar van de fiets.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het NIFP-consult van 22 juli 2021, opgemaakt door psychiater S. Rakhsandehroo. Deze psychiater heeft daarin gerapporteerd dat eerder bij verdachte vastgestelde psychische problematiek − een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken – en verslavingsproblematiek binnen het kader van de ISD-maatregel kunnen worden behandeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa van 11 oktober 2021, opgemaakt door [reclassering medewerker] . Dit advies houdt onder meer in dat het delictgedrag van verdachte voortkomt uit ernstige psychiatrische- en verslavingsproblematiek. Verdachte is gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en er is sprake van langdurig misbruik van drugs, met name van cocaïne, en alcohol. Genoemde problematiek is dusdanig complex dat de inzet van hulpverlening in de afgelopen jaren niet heeft geleid tot een vermindering van delictgedrag. Verdachte lijkt zijn eigen vaardigheden om een gewoon en gestructureerd leven te realiseren te overschatten en zijn problematiek te onderschatten. Om deze complexe problematiek en persoonlijkheidsstructuur om te buigen naar een delictvrij en rustig leven is een strikt kader vereist. Verder schat de reclassering het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden in als hoog. Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar. De reclassering adviseert daarbij om verdachte – gedurende zijn verblijf in de ISD in de intramurale fase – psychologisch te onderzoeken (waaronder intelligentie en neuropsychologisch), zodat er een diagnostisch referentiepunt is waarvan kan worden uitgegaan bij de inschatting van de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Aan de hand hiervan kan bovendien worden onderzocht wat de meest passende behandelsetting is. Ten aanzien van de extramurale fase wordt geadviseerd om verdachte – middels psycho-educatie en in een kader waaraan hij zich niet kan onttrekken – te proberen te motiveren tot deelname aan de voorgestelde interventies.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen reclasseringswerker R. Mandjes als deskundige ter zitting heeft verklaard. Zijn verklaring houdt onder meer in dat de ISD-maatregel ten dele is geadviseerd omdat verdachte heeft aangegeven dat hij klinisch wil worden behandeld en de ISD-maatregel hiervoor mogelijkheden biedt en het vinden van een plek zelfs kan vergemakkelijken. Ook wordt als meerwaarde van de ISD-maatregel gezien dat bij een dergelijke maatregel de mogelijkheid bestaat voor een time-out. Bovendien is het van belang dat er onderzocht wordt of de eerder gestelde diagnoses nog actueel zijn en kan dit onderzoek binnen de ISD-maatregel plaatsvinden. Mandjes vindt het niet raadzaam om in plaats van een ISD-maatregel een klinische opname als bijzondere voorwaarde op te leggen, omdat er waarschijnlijk niet direct een plek beschikbaar zal zijn voor een klinische behandeling en de reclassering het van belang vindt dat de behandeling direct aansluit op de detentie van verdachte.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemd reclasseringsrapport en neemt het advies over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 22 september 2021 blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer dan drie keer onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf vanwege een misdrijf. Ook is het bewezenverklaarde begaan na tenuitvoerlegging van die straffen. Uit voornoemde uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal ter zake van misdrijven tegen zich zag opgemaakt, waarvan meerdere binnen de laatste twaalf maanden teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane misdrijven. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht, zonder interventies, de kans groot dat verdachte wederom de fout in gaat. De gevangenisstraffen en ISD-maatregelen die in het verleden aan verdachte zijn opgelegd, hebben tot nu toe niet geleid tot het voorkomen van recidive. Interventies in een ambulant kader of een klinische opname middels een op te leggen bijzondere voorwaarde zijn, zo blijkt ook uit de verklaring van de deskundige op zitting, niet raadzaam. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen alternatieven zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de twee eerder opgelegde ISD-maatregelen niet hebben geleid tot voorkoming van recidive terwijl wel op allerlei gebieden vooruitgang was geboekt. De rechtbank hoopt dat verdachte zal meewerken aan zijn behandeling en dat de vooruitgang deze keer wel blijvend zal zijn. Zoals voorgesteld door de reclassering, kan daarbij allereerst ingezet worden op psychologisch onderzoek van verdachte, zodat er een actueel diagnostisch referentiepunt is waarvan kan worden uitgegaan bij de inschatting van de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Aan de hand hiervan kan bovendien worden onderzocht wat de meest passende behandelsetting is. In de extramurale fase kan geprobeerd worden om verdachte – middels psycho-educatie en in een kader waaraan hij zich niet kan onttrekken – te motiveren tot deelname aan voorgestelde interventies.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Breekijzer (2 stuks) (Omschrijving: g6080447)
Waterpomptang (1 stuk) (Omschrijving: G6080450, grijs)
Slijpmachine (1 stuk) (Omschrijving: g6080451 met 2 accu's; 6x slijpschijf, de Walt)
Baco (1 stuk) (Omschrijving: g6080452)
Tang(1 stuk) (Omschrijving: g6080453)
Gereedschap (1 stuk) (Omschrijving: g6080456, zwart/rood)
Schaar (1 stuk) (Omschrijving: g6080454)
De rechtbank constateert dat – anders dan door de officier van justitie is gesteld – uit het dossier niet blijkt dat verdachte schriftelijk afstand heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 116 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de rechtbank ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen een beslissing zal nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen goederen (onder 1 t/m 7) dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien verdachte heeft verklaard dat niet alle goederen van hem zijn. Nu niet kan worden vastgesteld welke goederen van verdachte zijn en welke niet, kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
Breekijzer (2 stuks) (Omschrijving: g6080447)
Waterpomptang (1 stuk) (Omschrijving: G6080450, grijs)
Slijpmachine (1 stuk) (Omschrijving: g6080451 met 2 accu's; 6x slijpschijf, de Walt)
Baco (1 stuk) (Omschrijving: g6080452)
Tang(1 stuk) (Omschrijving: g6080453)
Gereedschap (1 stuk) (Omschrijving: g6080456, zwart/rood)
Schaar (1 stuk) (Omschrijving: g6080454)
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.M. Georgiades en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage […]
.