In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, over de beëindiging van haar Wajong-uitkering. Eiseres, die naar België was verhuisd voor haar studie diergeneeskunde, ontving een Wajong-uitkering die per 1 november 2020 was beëindigd. Verweerder had dit besluit genomen op basis van de wetgeving die stelt dat het recht op een Wajong-uitkering eindigt bij vertrek naar het buitenland. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Echter, na een wijzigingsbesluit op 17 augustus 2021, werd haar bezwaar alsnog gegrond verklaard en werd de uitkering met terugwerkende kracht hervat.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar moeder, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat de voorwaarde die verweerder aan de voortzetting van de uitkering verbond, namelijk dat deze alleen zou voortduren zolang zij haar studie in België volgde, niet toegestaan was. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, omdat haar uitkering inmiddels was hervat. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en oordeelde dat de mededeling van verweerder over de voorwaarde van de studie geen gevolgen had, omdat de uitkering nog steeds liep.
De rechtbank benadrukte dat als eiseres haar studie zou moeten staken, dit niet automatisch zou betekenen dat de uitkering beëindigd zou worden. Verweerder zou alle relevante omstandigheden moeten overwegen bij een eventuele toekomstige beslissing over de uitkering. De rechtbank besloot dat verweerder het griffierecht dat eiseres had betaald, moest vergoeden, omdat hij pas in de beroepsfase aan haar bezwaar tegemoet was gekomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2021.