ECLI:NL:RBAMS:2021:7007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 969
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen leegstandmelding en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Naarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen een leegstandmelding die door de gemeente was opgelegd. De gemeente had geconstateerd dat er sinds 26 maart 2018 niemand op het adres van de woning was ingeschreven en had een onderzoek ingesteld naar het feitelijk gebruik van de woning. Na een inspectie op 8 januari 2020, waarbij werd vastgesteld dat de woning verbouwd werd, heeft de gemeente de eiser op 16 januari 2020 geïnformeerd over de verplichting om een leegstandmelding te doen, met de waarschuwing dat bij het uitblijven van deze melding een boete en een last onder dwangsom opgelegd zouden worden.

De eiser was het niet eens met deze verplichting en heeft in verschillende e-mails aan de gemeente zijn bezwaren geuit. De rechtbank heeft beoordeeld of het beroep van de eiser ontvankelijk was, waarbij werd vastgesteld dat de eiser zijn bezwaar niet schriftelijk had ingediend, maar dit later in e-mails heeft gedaan. De rechtbank concludeerde dat deze e-mails als bezwaarschrift konden worden aangemerkt. Vervolgens werd beoordeeld of de mededelingen van de gemeente als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de gemeente enkel informatief van aard waren en geen rechtsgevolg hadden, waardoor het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Naarden, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(hierna: de gemeente)
(gemachtigde: mr. J.E. Carter).

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiser
niet in het gelijken verklaart het beroep ongegrond. rechtbank legt hier onder uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Wat is de aanleiding van deze procedure en wat is er gebeurd?

2. Eiser is eigenaar van de woning aan het [adres] (de woning). Omdat er sinds 26 maart 2018 niemand staat ingeschreven op het adres van de woning is de gemeente een onderzoek begonnen naar het feitelijk gebruik van de woning. Op 8 januari 2020 is een toezichthouder van de gemeente langs geweest bij de woning, waarbij geconstateerd is dat de woning wordt verbouwd.
3. Vervolgens heeft de gemeente op 16 januari 2020 en brief gestuurd naar eiser waarin de gemeente eiser wijst op de verplichting om een melding van leegstand te maken, als de leegstand langer duurt dan zes maanden. De gemeente heeft laten weten dat zij er vanuit gaat dat de woning van eiser langer dan zes maanden leegstaat en medegedeeld dat de melding van leegstand binnen twee weken na dagtekening van de brief moet worden gedaan, bij gebreke waarvan de gemeente een boete en een last onder dwangsom zal opleggen.
4. Naar aanleiding van deze brief heeft op 22 januari 2020 een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij eiser aan de gemeente heeft laten weten het niet eens te zijn met de gestelde noodzaak tot het doen van een melding van leegstand, omdat hij bezig is met een verbouwing, die door omstandigheden is vertraagd, maar wel bijna is voltooid.
5. De gemeente heeft hierop aan eiser een e-mail gestuurd, ook op 22 januari 2020, waarin wordt medegedeeld dat er intern overleg is geweest, maar dat het essentieel is dat eiser de leegstandmelding maakt. Vermeld is dat deze melding een administratief karakter heeft, maar dat eiser, als deze de melding niet of niet op tijd maakt, het risico loopt een boete en dwangsom opgelegd te krijgen. Tot slot is vermeld dat eiser dan tegen de eventuele boete en/of dwangsom in bezwaar kan gaan.
6. Eiser heeft hierop bij e-mails van 23, 26 en 28 januari 2021 nogmaals aan de gemeente laten weten het niet eens te zijn met de constatering dat er sprake is van leegstand van de woning. Uit zijn brief blijkt dat eiser de e-mail van 22 januari 2021 als een afwijzend besluit op zijn telefonische bezwaren aanmerkt. Hij kondigt daarbij aan op korte termijn beroep in te zullen stellen bij de rechtbank. Eiser heeft laten weten daadwerkelijk tot leegmelding van de woning over te zullen gaan, maar de gemeente aansprakelijk te stellen voor alle gevolgen die deze melding tot gevolg heeft (zoals een verhoogd risico op kraken).
7. De gemeente heeft hierop nog bij brief gereageerd. De gemeente heeft laten weten dat eiser zich geen zorgen hoeft te maken over een verhoogd risico op kraken, aangezien de informatie rond de leegstandmelding enkel binnen het team leegstand blijft en niet wordt gedeeld met derden of wordt geopenbaard. Verder is vermeld dat het niet mogelijk is bezwaar of beroep tegen de mail van 22 januari 2020 in te dienen, omdat deze mail geen besluit is, maar een informatief karakter heeft inzake de geldende wet- en regelgeving.

Was eiser ontvankelijk in zijn bezwaar?

Standpunt eiser
8. Eiser is het – kort samengevat – oneens met het standpunt van de gemeente dat er geen beroep mogelijk is tegen de e-mail van 22 januari 2020. Immers, eiser wordt door de gemeente gedwongen een melding te maken van leegstand op straffe van boete, terwijl er geen sprake is van leegstand. Eiser voert daarbij aan dat de waarschuwing vervat in de brief van 16 januari 2020 onderdeel is van het sanctieregime en daarom een besluit omvat.
Beoordeling door de rechtbank
9.1
De rechtbank moet allereerst beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is.
9.2
Op grond van artikel 8:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Hierbij is van belang dat in artikel 7:1, eerste lid van de Awb is bepaald dat alvorens beroep kan worden ingesteld, bezwaar moet worden gemaakt. Uit de artikelen 6:4 en 6:5 van de Awb volgt dat het maken van bezwaar schriftelijk dient te gebeuren. Omdat eiser zijn bezwaar in eerste instantie telefonisch aan de gemeente heeft meegedeeld, dient de rechtbank eerst te beoordelen of eiser in deze procedure wel bezwaar heeft gemaakt.
9.3
Anders dan eiser betoogt, kan hetgeen eiser telefonisch aan de gemeente heeft meegedeeld op 22 januari 2021 niet als bezwaarschrift in de zin van artikel 6:4 van de Awb worden aangemerkt, omdat dit niet schriftelijk is gebeurd. Echter, de rechtbank constateert dat eiser zijn bezwaren vervolgens nog in een aantal e-mails heeft herhaald (zie hiervoor onder 6.), waarop de gemeente heeft gereageerd (zie hiervoor onder 7.). In deze reactie heeft de gemeente niet gerept over de wijze waarop de bezwaren naar voren zijn gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bezwaren, naar voren gebracht in de e-mails van
23 januari 2020, 26 januari 2020 en 28 januari 2020, kunnen worden aangemerkt als het bezwaarschrift.
9.4
De rechtbank beschouwt vervolgens de laatste brief van de gemeente (zie hiervoor onder 7.), inhoudende een reactie op de ‘het bezwaarschrift’ van eiser, als een beslissing op bezwaar, waartegen dit beroep openstaat. De rechtbank acht eiser dus ontvankelijk in zijn beroep.
9.5
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de gemeente in de beslissing op bezwaar terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.
9.6
Bezwaar moet gericht zijn tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een ‘besluit’ verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
9.7
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 16 januari 2021 geen ‘besluit’ betreft in de zin van artikel 1:3 Awb. Het betreft hier uitsluitend een informatieve mededeling, niet gericht op rechtsgevolg. De mededeling gaat wel aan eventuele latere beslissingen tot het opleggen van een boete of een last onder dwangsom vooraf, maar vormt geen essentieel en onlosmakelijk onderdeel van het sanctieregime. Ook is niet gebleken van redenen om aan te nemen dat de mededeling vanuit het oogpunt van rechtsbescherming aan een besluit gelijk gesteld zou moeten worden, bijvoorbeeld dat de bestaande situatie voor eiser onredelijk bezwarend zou zijn. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiser inmiddels de betreffende melding wel heeft gedaan (zij het onder protest). Ook de e-mail van de gemeente van 22 januari 2021 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb worden aangemerkt.
9.8
De rechtbank deelt daarmee de conclusie van de gemeente dat de eerdere mededelingen van 16 en 22 januari 2021 enkel informatief van aard waren en eiser daarom in zijn bezwaar niet-ontvankelijk was. Het beroep is daarom ongegrond. Aan een bespreking van de inhoudelijke gronden van eiser komt de rechtbank als gevolg daarvan niet toe.
Conclusie
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.L. van Egmond, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.