In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Naarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen een leegstandmelding die door de gemeente was opgelegd. De gemeente had geconstateerd dat er sinds 26 maart 2018 niemand op het adres van de woning was ingeschreven en had een onderzoek ingesteld naar het feitelijk gebruik van de woning. Na een inspectie op 8 januari 2020, waarbij werd vastgesteld dat de woning verbouwd werd, heeft de gemeente de eiser op 16 januari 2020 geïnformeerd over de verplichting om een leegstandmelding te doen, met de waarschuwing dat bij het uitblijven van deze melding een boete en een last onder dwangsom opgelegd zouden worden.
De eiser was het niet eens met deze verplichting en heeft in verschillende e-mails aan de gemeente zijn bezwaren geuit. De rechtbank heeft beoordeeld of het beroep van de eiser ontvankelijk was, waarbij werd vastgesteld dat de eiser zijn bezwaar niet schriftelijk had ingediend, maar dit later in e-mails heeft gedaan. De rechtbank concludeerde dat deze e-mails als bezwaarschrift konden worden aangemerkt. Vervolgens werd beoordeeld of de mededelingen van de gemeente als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de gemeente enkel informatief van aard waren en geen rechtsgevolg hadden, waardoor het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.