ECLI:NL:RBAMS:2021:7000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13/751916-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met afwijzing gelijkstellingsverweer

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door het Kantongerecht Hamburg op 24 augustus 2021. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn beroep op gelijkstelling met een Nederlander afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de opgeëiste persoon aanspraak kon maken op een terugkeergarantie, gezien de verwachting dat zijn verblijfsrecht in Nederland zou kunnen vervallen na overlevering.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De officier van justitie had aangevoerd dat de overlevering niet geweigerd moest worden, ondanks dat het feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd. De rechtbank volgde dit standpunt en concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751916-21
RK nummer: 21/5402
Datum uitspraak: 1 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 augustus 2021 door het Kantongerecht Hamburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd geschorst, omdat er geen tolk beschikbaar was.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 17 november 2021 in de stand waarin het zich bevond op het moment van schorsing van 10 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Turkse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het Kantongerecht Hamburg op 30 juni 2021 (dossiernummer: 163 Gs 1140/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Beroep op gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, zodat hij aanspraak kan maken op een terugkeergarantie om een eventuele straf in Nederland te ondergaan. De opgeëiste persoon heeft sinds november 2016 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en staat sinds januari 2017 ingeschreven in Nederland. Hoewel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij brief van 27 oktober 2021 heeft laten weten dat er een kans is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen, is er onvoldoende aanleiding dat het verblijfsrecht daadwerkelijk wordt ingetrokken nu de opgeëiste persoon niet eerder in aanraking is geweest met Justitie en zijn vrouw en kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Duitsland heeft daarnaast al een terugkeergarantie afgegeven waar gehoor aan dient te worden gegeven.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het beroep op gelijksteling niet kan slagen. Nog daargelaten of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die geldig was tot 10 november 2021, zal worden verlengd, geldt dat uit de brief van 27 oktober 2021 van de IND blijkt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering op te leggen straf of maatregel. Hierbij is van belang dat het gaat om een verwachting en dat zekerheid omtrent het verlies van het verblijfsrecht niet is vereist. Het – niet met stukken onderbouwde – standpunt van de raadsman dat de rechtspraktijk uitwijst dat de IND in vergelijkbare gevallen niet snel overgaat tot intrekking van het verblijfsrecht, geeft geen aanleiding tot een andere conclusie.
Gezien het voorgaande komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit geacht geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de medeverdachten zijn of worden vervolgd in Duitsland;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens de vervolging van de feiten uit het EAB zelf ter hand te nemen;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland in beslag genomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht Hamburg (Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.