ECLI:NL:RBAMS:2021:6998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13/752070-2
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van nationale en internationale rechtsregels met betrekking tot resocialisatie

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Paderborn in Duitsland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 28 september 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Duitsland een vrijheidsstraf van twee jaren en vijf maanden heeft gekregen voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse en Libanese nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 17 november 2021 heeft de raadsvrouw betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de weigeringsgrond van toepassing is en of de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft om resocialisatie mogelijk te maken. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon, die in Nederland is opgegroeid en daar familie heeft, in aanmerking komt voor resocialisatie in Nederland. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752070-21
RK nummer: 21/5320
Datum uitspraak: 1 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juni 2021 door het
Landgericht Paderborn(Duitsland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R. Shahbazi, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikeluitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Libanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van Arrondissementsrechtbank Paderborn van 4 mei 2018, onherroepelijk op 12 mei 2018 (referentienummer: 01 KLs 22 Js 1430/17 (518)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en vijf maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 517 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
Uit het EAB volgt dat op het feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering om die reden op grond van 6a OLW dient te worden geweigerd, met bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Ter zitting van 17 november 2021 heeft de officier van justitie de vraag aan de orde gesteld of de weigergrond als bedoeld in artikel 6a OLW terecht is, gelet op het feit dat de opgeëiste persoon in de periode van 2006 tot 2018 in Duitsland woonde, daar ingeschreven stond en aldaar inkomen genoot en vervolgens enkele jaren in Libanon woonde. De officier van justitie heeft betoogd dat de weigeringsgrond ex artikel 6a OLW aan orde is nu de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, en heeft zich met betrekking tot de vraag of van de weigeringsgrond gebruik moet worden gemaakt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. De vervolgvraag is of er aanleiding bestaat om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank stelt voorop dat met de mogelijkheid van strafovername als bedoeld in artikel 6a OLW onder meer wordt beoogd dat een Nederlandse onderdaan of ingezetene in Nederland resocialiseert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland om de tenuitvoerlegging in Nederland van de in Duitsland opgelegde vrijheidsbenemende straf met het oog op die resocialisatie te kunnen rechtvaardigen. Hierbij is van belang dat de opgeëiste persoon is opgegroeid in Nederland, dat de familie van zijn partner in Nederland woont, dat hij pas op latere leeftijd naar Duitsland is vertrokken, dat hij familieleden in Nederland heeft wonen, dat hij gedurende de afgelopen jaren meermaals in Nederland is geweest en dat hij het voornemen heeft om zijn toekomst in Nederland verder op te bouwen. De rechtbank ziet de kansen op resocialisatie van de opgeëiste persoon toenemen als hij de straf waartoe hij is veroordeeld, uitzit in Nederland.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Landgericht Paderborn(Duitsland).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[de opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.[…]