ECLI:NL:RBAMS:2021:6992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13/145214-21 (A) en 13/035236-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor poging tot zware mishandeling en winkeldiefstal met aandacht voor resocialisatie van verdachte

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot zware mishandeling en winkeldiefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juni 2021 in Amsterdam met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting een aangever, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag of zware mishandeling. De officier van justitie heeft vrijspraak voor doodslag gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. In een tweede zaak, diefstal van flessen wijn op 22 mei 2020, werd de verdachte ook schuldig bevonden. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op zes maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en geen bijzondere voorwaarden opgelegd, omdat een langere detentie de kansen op resocialisatie van de verdachte zou verkleinen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zicht op een woning en de noodzaak om zijn problemen aan te pakken. De rechtbank heeft ook de vordering tot onttrekking aan het verkeer van het gebruikte mes toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/145214-21 (A) en 13/035236-21 (B)
Datum uitspraak: 1 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ) op [geboortedag] 1959,
wonende op het adres [BRP-adres]
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Schiphol

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte zou op 3 juni 2021 betrokken zijn geraakt bij een ruzie en met een mes stekende bewegingen gemaakt hebben richting [naam aangever] Verdachte wordt in dat kader verdacht van een poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling en als dat niet bewezen kan worden van een bedreiging. Daarnaast wordt verdachte verdacht van het plegen van een winkeldiefstal op [datum] 2020.
De tenlastelegging luidt na wijziging daarvan op de zitting:
In zaak A
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes stekende bewegingen naar/in de richting van de nek en/of in de richting van het bovenlichaam van die [naam aangever] heeft gemaakt en/of (daarbij) die [naam aangever] met een mes in de hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes stekende bewegingen naar / in de richting van de nek van die [naam aangever] te maken.
In zaak B
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee, althans één of meer fles(sen) wijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de in zaak A ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht in zaak A een poging tot zware mishandeling en in zaak B de diefstal bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel bij [naam aangever] . Verdachte moet daarom worden vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde in zaak A. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in zaak A en het ten laste gelegde in zaak B.
3.3
Oordeel van de rechtbank
In zaak A
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij met een mes een stekende beweging naar [naam aangever] heeft gemaakt. Verdachte stond ongeveer een meter van [naam aangever] af en had de intentie om [naam aangever] af te schrikken.
De rechtbank stelt op basis van deze verklaring van verdachte, het proces-verbaal van aangifte en de beschrijving van de camerabeelden vast dat verdachte op 3 juni 2021 in Amsterdam een stekende beweging met een mes naar [naam aangever] heeft gemaakt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake is van een poging tot doodslag. Uit de verklaringen van getuigen, het letsel en de camerabeelden is niet af te leiden dat specifiek richting de nek is gestoken. Daarom oordeelt de rechtbank dat niet vast is komen te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [naam aangever] zou komen te overlijden als gevolg van de steekbewegingen.
De rechtbank vindt wel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [naam aangever] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Vast staat dat verdachte een stekende beweging met een groot mes naar [naam aangever] heeft gemaakt. De rechtbank stelt, gelet op het proces-verbaal van aangifte en de beschrijving van de camerabeelden, vast dat dit met kracht is gebeurd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer een meter van [naam aangever] af stond. Dit komt overeen met hetgeen de rechtbank ter zitting heeft waargenomen op de camerabeelden en de verklaring van [naam aangever] dat verdachte zijn fiets ongeveer twee meter bij hem vandaan zette, afstapte en direct op hem af kwam lopen. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte zodanig dichtbij [naam aangever] stond, dat het mes hem had kunnen raken met mogelijk zeer ernstige gevolgen. Door met een groot mes met kracht een stekende beweging te maken in de richting van [naam aangever] , op een zodanige kleine afstand, moet verdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw en acht een poging tot zware mishandeling bewezen.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte [naam aangever] met het mes in zijn hand heeft gestoken. De rechtbank spreekt verdachte daarom partieel vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
In zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 mei 2020 in Amsterdam bij de [naam bedrijf] flessen wijn heeft gestolen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
In zaak A:
op 3 juni 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging naar die [naam aangever] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak B:
op 22 mei 2020 te Amsterdam, twee flessen wijn die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan het winkelbedrijf [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de aard en ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht een straf op te leggen die (meer) in lijn is met de duur van het voorarrest. Verdachte heeft het vanwege zijn fysieke klachten zwaar in detentie, maar hij heeft in detentie ook de nodige structuur gevonden. Verdachte heeft nu zicht op een woning en dat zou voor hem een goed vangnet zijn om terug te keren in de maatschappij.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft met een groot mes met kracht een stekende beweging naar [naam aangever] gemaakt. Hij was die avond – naar eigen zeggen – onder invloed van valium, cocaïne, heroïne en THC. Het spreekt voor zich dat verdachte met zijn agressieve en intimiderende gedrag [naam aangever] en de ooggetuigen vrees heeft aangejaagd. Bovendien veroorzaken dergelijke incidenten gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Hoewel de rechtbank bij de straftoemeting voornamelijk gewicht toekent aan de poging tot zware mishandeling, heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Verdachte heeft daarbij slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om de schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 18 november 2021, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor geweldsfeiten en vermogensdelicten. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
In het Pro Justitia rapport van 5 november 2021, opgesteld door gezondheidszorg-psycholoog [naam] , wordt geconstateerd dat bij verdachte onder andere sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met narcistische, antisociale trekken. Deze stoornis werd ook in 2014 bij verdachte vastgesteld. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van heroïne en cocaïne in ernstige mate en thans in remissie in een gereguleerde omgeving. De deskundige ziet geen reden om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte bagatelliseert zijn daden en legt de schuld van zijn agressie richting het slachtoffer bij het slachtoffer neer. Er lijkt sprake van berekenend delictgedrag en verdachte is bekend met de werking van de door hem op 3 juni 2021 gebruikte heroïne en cocaïne. Er is geen sprake van enige doorwerking van de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in het gebruik van heroïne en cocaïne. De deskundige adviseert daarom het ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Gelet daarop worden geen indicaties gegeven voor behandeling van de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, noch in een vrijwillig kader noch in een strafrechtelijk kader.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van de reclassering van 2 november 2021, waarin de reclassering adviseert verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering stelt dat sprake is van een patroon van geweldsdelicten en vermogensdelicten. Er is bij verdachte sprake van instabiliteit op diverse leefgebieden, waaronder huisvesting. Ook is er sprake van impulscontrole-, agressie- en verslavingsproblematiek. Het ontbreekt verdachte aan een steunend sociaal netwerk en een gezonde financiële situatie. Reclasseringstoezicht heeft in het verleden, zowel in het kader van een voorwaardelijke veroordeling als in het kader van twee ISD-maatregelen, niet geleid tot enige gedragsverandering, resocialisatie of verkleining van het risico op recidive. Verdachte kent bovendien goed de weg naar vrijwillige laagdrempelige hulpverlening.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich in een neerwaartse spiraal bevindt. Verdachte stelt dat hij basiszekerheden, zoals een eigen veilige woonplek, nodig heeft zodat hij vanuit daar op een praktische manier aan zijn andere problemen kan werken. Verdachte heeft zich, onder begeleiding van zijn casemanager, voor verschillende woningen ingeschreven. Hij staat nu voor twee woningen bovenaan op de lijst, hetgeen maakt dat verdachte zicht heeft op een woning. Verdachte zou zich in de toekomst graag op sociaal maatschappelijk vlak voor anderen willen inzetten.
De rechtbank kijkt voor de strafmaat naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS-oriëntatiepunten). Zoals hiervoor overwogen kent de rechtbank voornamelijk gewicht toe aan de poging tot zware mishandeling. De LOVS-oriëntatiepunten indiceren bij een voltooide zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Omdat slechts een poging tot zware mishandeling bewezen is verklaard, zal een derde op deze geïndiceerde straf in mindering worden gebracht. De rechtbank weegt voorts bij de oplegging van de straf de voltooide diefstal en de veelvuldige recidive mee. De rechtbank kijkt ook naar de persoon van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een langere detentie de kansen van verdachte op gedragsverandering en resocialisatie verkleint. Immers heeft verdachte zicht op een woning, hetgeen voor verdachte de eerste basiszekerheid zal zijn. Verdachte kan vanuit zijn woning de instabiliteit die hij ervaart op de andere leefgebieden, eventueel met vrijwillige hulpverlening, aanpakken. De rechtbank zal daarom gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal hierbij, zoals geadviseerd, geen bijzondere voorwaarden opleggen.

8.Beslag

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes en de schede worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen mes en de schede voor het mes worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak A bewezen verklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

9.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Verdachte is in de zaken met parketnummers 13/195441-18 en 21/003841-18 veroordeeld tot onder meer voorwaardelijke gevangenisstraffen. Daarbij is telkens de voorwaarde opgelegd dat hij voor het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Bij de stukken bevinden zich geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
9.2
Standpunten van de officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd om de tenuitvoerlegging te gelasten.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de bewezenverklaarde feiten onder A en B hebben plaatsgevonden voor het einde van de proeftijd van twee jaren. Het tenuitvoerleggen van de vorderingen kan de weg naar een stabiele basis, namelijk een woning waarvoor verdachte nu in aanmerking komt, doorkruisen. De rechtbank acht het met het oog op het beperken van recidive van groot belang dat er voor verdachte een stok achter de deur blijft bestaan. De rechtbank zal daarom de proeftijden verlengen met één jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A:
poging tot zware mishandeling;
In zaak B:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK mes, goednummer G6063201;
  • 1 STK Plastic schede voor vleesmes, goednummer G6063208.
De rechtbank verlengt in de zaken met parketnummers 13/195441-18 en 21/003841-18 de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2021.