ECLI:NL:RBAMS:2021:6989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13/845161-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake witwassen en valsheid in geschrift

Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en valsheid in geschrift. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar een bankrekening waarop op 12 januari 2016 een bedrag van € 356.527,79 werd bijgeschreven, afkomstig van een bedrijf. De verdachte en een medeverdachte hebben vervolgens een bedrag van € 100.000,- overgemaakt naar een andere vennootschap, waarbij gebruik werd gemaakt van valse documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij het witwassen van dit bedrag en het opmaken van een valse koopovereenkomst. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het witwassen van € 100.000,- en het valselijk opmaken van een geschrift. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat niet was aangetoond dat zij gemachtigd was om deze in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845161-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september en 14 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kristic.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het witwassen van € 356.527,79, althans € 100.000,-; en
valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte feit 1 als medepleger heeft begaan wat betreft het geldbedrag van € 100.000,-. De officier van justitie vindt ook bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan wat betreft het voorhanden hebben van de geschriften onder 1 en 2.
De officier van justitie vindt niet bewezen dat verdachte geschriften valselijk heeft opgemaakt of valse geschriften heeft gebruikt. De officier van justitie vindt eveneens niet bewezen dat het geschrift onder 3 vals is.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraken
De rechtbank vindt net als de officier van justitie niet bewezen dat verdachte meer geld heeft witgewassen dan de € 100.000,- die door [naam B.V. 1] is overgemaakt aan
[naam B.V. 2]
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank niet bewezen dat het onder 2 genoemde geschrift 3 (DOC051) vals is en de rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het voorhanden hebben of gebruiken van dit geschrift. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank ook niet bewezen dat verdachte het onder 2 genoemde geschrift 2 (DOC-006) heeft gebruikt, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt verder niet bewezen dat het onder 2 genoemde geschrift 1 (DOC-004, p. 2) een vals geschrift betreft zoals dit in de tenlastelegging is omschreven. Volgens de tekst van de tenlastelegging zou op deze factuur in strijd met de waarheid zijn vermeld dat [naam B.V. 1] een betaling heeft gedaan aan [naam B.V. 2]
Dat [naam B.V. 1] die betaling daadwerkelijk heeft gedaan blijkt echter niet uit de betreffende factuur, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het valselijk opmaken van deze factuur en van het voorhanden hebben en gebruiken van deze factuur.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte € 100.000,- heeft witgewassen, als medepleger samen met medeverdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ). Ook vindt de rechtbank – anders dan de officier van justitie – bewezen dat verdachte als medepleger het onder 2 genoemde geschrift 2 (DOC-006) valselijk heeft opgemaakt. Tot slot vindt de rechtbank bewezen dat verdachte als pleger het onder 2 genoemde geschrift 2 (DOC-006) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt tot die conclusies op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend uit wettige bewijsmiddelen. [1]
Op 12 januari 2016 wordt op bankrekening [bankrekeningnummer 1] (hierna: [bankrekeningnummer 1] ) ten name van [naam B.V. 1] [2] een bedrag van € 356.527,79 bijgeschreven, afkomstig van [naam bedrijf 1] . Diezelfde dag wordt er € 355.500,- overgeboekt naar de zakelijke spaarrekening van [naam B.V. 1] met hetzelfde rekeningnummer. Tussen 13 en 29 januari 2016 wordt er vanaf de spaarrekening gefaseerd € 278.500,- teruggeboekt naar de betaalrekening, waarvandaan vervolgens gefaseerd € 266.500,- wordt overgeboekt naar andere rekeningen. [3] Over deze overboekingen blijkt het volgende uit het dossier.
Op 19 januari 2016 wordt van de genoemde betaalrekening in totaal € 100.000,- naar [naam B.V. 2] [4] overgemaakt, waarbij in de omschrijving verwezen wordt naar het betalen van een ‘factuur inzake de aankoop van een mann’. Vervolgens wordt op 26 januari 2016 bij twee pintransacties in totaal € 6.000,- contant opgenomen vanaf de rekening van [naam B.V. 2] . Op 29 januari 2016 wordt op een ABN-AMRO-kantoor in Nijmegen € 90.000,- contant opgenomen en tussen 3 en 19 februari 2016 wordt in totaal nog € 3.700,- contant opgenomen. [5] Daarmee is tussen 19 januari en 19 februari 2016 in totaal € 99.700,- contant opgenomen vanaf de rekening van [naam B.V. 2] .
Uit het dossier blijkt het volgende over de herkomst van het geldbedrag van € 356.527,79. Volgens [persoon 2] van [naam bedrijf 2] zou [naam bedrijf 1] voor $ 393.519,25 aandelen overnemen van [naam bedrijf 2] . [6] Uit de betalingsopdracht blijkt dat het geldbedrag, omgerekend € 356.577,79 [7] is overgemaakt naar een bankrekening, eindigend op [bankrekeningnummer 1] en met als rekeninghouder [persoon 2] . [8]
Uit onderzoek van de Belgische politie blijkt dat op de computer van [persoon 2] malware is aangetroffen, waaronder Hawkeye-malware die verantwoordelijk was voor het onderscheppen van e-mailverkeer. [9] In de originele Duitstalige overeenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] is het Belgische bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] vermeld, evenals in de Engelstalige vertaling van de originele overeenkomst. [10] In de door [naam bedrijf 1] per e-mail van [naam bedrijf 2] ontvangen overeenkomsten is [bankrekeningnummer 1] als rekeningnummer vermeld. [11]
Naar aanleiding van de bijschrijving op 12 januari 2016 en de daaropvolgende geldstromen wordt door [naam bank] onderzoek verricht. In dat kader wordt op 4 februari 2016 aan [persoon 1] om informatie gevraagd. [persoon 1] geeft op 15 februari 2016 per e-mail aan dat de bijschrijving van € 356.527,79 terecht is en dat het geld bestemd is voor het oprichten van een transportonderneming in Nederland. [persoon 1] merkt daarbij op dat het eigenlijk de bedoeling was dat op 8 januari 2016 een bedrag van € 737.880,- zou worden overgemaakt, maar dat in plaats daarvan het bedrag van € 356.527,79 is overgemaakt. Nadat [naam bank] om onderbouwende stukken heeft gevraagd, stuurt [persoon 1] op 17 februari 2016 een viertal bijlagen op. [12] Het gaat onder andere om een ondertekende koopovereenkomst tussen [naam B.V. 2] en [naam B.V. 1] (DOC-006). [13]
De hiervoor genoemde koopovereenkomst waarbij verkoper [naam B.V. 2] voor € 100.000,- een gebruikte MAN vrachtwagen verkoopt aan koper [naam B.V. 1] , is, gedateerd op 25 januari 2016, en zowel namens koper als verkoper ondertekend. [14] Verdachte verklaarde dat hij deze overeenkomst heeft ondertekend en dat deze door [persoon 1] is opgesteld. [15] Op de computer van [persoon 1] is ook een Word-versie van de overeenkomst aangetroffen (DOC-099). Uit de document-eigenschappen komt naar voren dat [persoon 3] [de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ] de auteur is. [16] Op 15 november 2018 is in de woning van verdachte eveneens een koopovereenkomst aangetroffen die hetzelfde eruit ziet als DOC-006, te weten DOC-048. [17]
Overwegingen
Uit de hiervoor genoemde gang van zaken rond de bijschrijving op [bankrekeningnummer 1] van het bedrag van € 356.527,79 blijkt dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is (computervredebreuk, oplichting). De vervolgtransacties rondom het geldbedrag van in totaal € 100.000,- laten ook zien dat verdachte en [persoon 1] het geldbedrag voorhanden hebben gehad, hebben overgedragen en hebben omgezet door het contant op te nemen.
Voor de rechtbank staat ook vast dat verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Op de betaalrekening van de eenmanszaak van verdachte komt een heel groot geldbedrag binnen en in de weken daarna wordt het geld grotendeels contant opgenomen. Om naar [naam bank] toe de schijn op te houden dat sprake is van legale transacties wordt gebruik gemaakt van een hierna te noemen vals geschrift.
Daarbij hebben verdachte en [persoon 1] nauw en bewust samengewerkt. Die samenwerking blijkt ook uit het gezamenlijk opmaken van een valse overeenkomst die door [persoon 1] is gebruikt ter onderbouwing voor [naam bank] .
De koopovereenkomst (DOC-006) is een valse overeenkomst en verdachte en [persoon 1] wisten dit ook, omdat in werkelijkheid door [naam B.V. 2] nooit een vrachtwagen is verkocht aan [naam B.V. 1] Dat [naam B.V. 2] over een MAN-vrachtwagen zou hebben beschikt om aan [naam B.V. 1] te kunnen leveren, zou moeten blijken uit een pro-formafactuur van [naam bedrijf 3] aan [naam B.V. 2] (DOC-008) die gelijktijdig met DOC-006 aan [naam bank] is verstrekt. [18]
[persoon 4] heeft verklaard dat de vrachtwagen waarop DOC-008 betrekking heeft uiteindelijk niet is verkocht aan [naam B.V. 2] . [19]
De rechtbank gaat er – zonder aanwijzingen voor het tegendeel – van uit dat verdachte vanaf het moment van ondertekenen van de overeenkomst in januari 2016 tot aan de in beslagname over een exemplaar van de overeenkomst heeft beschikt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 12 januari 2016 tot en met 19 februari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
een geldbedrag van in totaal 100.000 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 2
in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 17 februari 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een koopovereenkomst (DOC-006 en/of DOC-048),
valselijk heeft opgemaakt,
bestaande die valsheid hierin dat hij en zijn mededader op deze koopovereenkomst valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat
[naam B.V. 2] een MAN vrachtwagen aan [naam B.V. 1] heeft verkocht voor 100.000 euro;
en
in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 17 februari 2016 in Nederland,
opzettelijk een vals geschrift voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
een koopovereenkomst (DOC-006 en/of DOC-048),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat geschriften bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
en bestaande die valsheid hierin dat verdachte op deze koopovereenkomst valselijk en in strijd met de waarheid heeft vermeld dat
[naam B.V. 2] een MAN vrachtwagen aan [naam B.V. 1] heeft verkocht voor 100.000 euro,
terwijl genoemde levering van het goed in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 3.2.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden op en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft € 100.000,- witgewassen en daarmee een bijdrage geleverd aan het buiten het bereik van de rechthebbenden brengen van dit geld. Nadat verdachte het geldbedrag vrijwel geheel contant heeft opgenomen is niet meer bekend wat er met het geld is gebeurd. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen in hoeverre verdachte zelf daadwerkelijk heeft kunnen profiteren van het witgewassen geld of dat het geld aan anderen ten goede is gekomen. Daarnaast heeft verdachte een valse overeenkomst opgesteld, waarmee verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachte om de tuin proberen te leiden van de bank in een onderzoek naar de rechtmatigheid van de gepleegde transacties. Hierdoor heeft verdachte mede het toezicht van de bank op de integriteit van het betalingsverkeer gefrustreerd.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen kijkt de rechtbank ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. De rechtbank zal bij dit oriëntatiepunt aansluiting zoeken. Vervolgens kan rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met straf verhogende of straf verlagende omstandigheden. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,- en de € 125.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, of een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals dat ook tot uitdrukking wordt gebracht in genoemd oriëntatiepunt, kan niet worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in het bijzonder in de persoonlijke omstandigheden van verdachte – voor zover die bekend zijn –, zijn proceshouding in de verhoren en zijn afwezigheid op zitting geen aanknopingspunten voor een alternatieve strafsoort of -modaliteit.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat verdachte na een deel van de bewezen feiten strafbeschikkingen heeft opgelegd gekregen voor andersoortige feiten. De rechtbank heeft dit gezien, maar dat heeft verder geen invloed op de hoogte van de straf.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de redelijke termijn in deze strafzaak is overschreden. Verdachte is op 15 november 2018 in verzekering gesteld en de rechtbank doet twee jaar en elf maanden later, op 14 oktober 2021, uitspraak. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om uit te gaan van een langere redelijke termijn dan het uitgangspunt van twee jaar. Gelet daarop is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 4.800,- aan vergoeding van materiële schade.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat de indiener van de vordering hiertoe door de benadeelde partij was gemachtigd. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering.
De rechtbank bepaalt daarbij dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten zullen dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
medeplegen van witwassen;
Feit 2
-
medeplegen van valsheid in geschrift
en
opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2021.
[Bijlage]

Voetnoten

1.[Bijlage]
2.[Bijlage]
3.[Bijlage]
4.[Bijlage]
5.[Bijlage]
6.[Bijlage]
7.[Bijlage]
8.[Bijlage]
9.[Bijlage]
10.[Bijlage]
11.[Bijlage]
12.[Bijlage]
13.[Bijlage]
14.[Bijlage]
15.[Bijlage]
16.[Bijlage]
17.[Bijlage]
18.[Bijlage]
19.[Bijlage]