ECLI:NL:RBAMS:2021:6988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13/845163-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake witwassen en valsheid in geschrift

Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 356.527,79 en het valselijk opmaken van documenten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M. Berndsen. Tijdens de zittingen op 23 september en 14 oktober 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig was uit misdrijf, en dat de verdachte dit geld heeft witgewassen door het te verplaatsen naar verschillende rekeningen en contant op te nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte valse documenten heeft gebruikt om de herkomst van het geld te verdoezelen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het witwassen van het geld en het valselijk opmaken van een koopovereenkomst. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op een vordering op een bankrekening van de dochter van de verdachte en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845163-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september en 14 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kristic en van wat de raadsman van verdachte, mr. M. Berndsen, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het witwassen van € 356.527,79; en
valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte feit 1 als medepleger heeft begaan.
De officier van justitie vindt ook bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan voor zover het valselijk opmaken betreft van de geschriften onder 1, 2 en 3 en het gebruiken/voorhanden hebben van de geschriften onder 1, 2, 3 en 4. De officier van justitie vindt niet bewezen dat verdachte het geschrift onder 4 valselijk heeft opgemaakt en ook niet dat het geschrift onder 5 vals is.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt voorop dat vast staat dat het geldbedrag van € 356.527,79 dat op de rekening van [naam B.V. 1] is bijgeschreven, uit misdrijf afkomstig is. De verdediging verzoekt verdachte echter vrij te spreken van het ten laste gelegde (schuld)witwassen, omdat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat verdachte de geschriften onder 1, 2 en 4 valselijk heeft opgemaakt, ook niet als medepleger, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd wat betreft het valselijk opmaken van het geschrift onder 3.
De verdediging heeft niet betwist dat verdachte de ten laste gelegde geschriften heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad. De verdediging betwist wel dat sprake is van medeplegen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraken
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank niet bewezen dat het onder 2 genoemde geschrift 5 (DOC008) vals is en de rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het voorhanden hebben of gebruiken van dit geschrift. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank ook niet bewezen dat verdachte het onder 2 genoemde geschrift 4 (DOC-007) valselijk heeft opgemaakt, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt verder niet bewezen dat de onder 2 genoemde geschriften 1 en 2 (DOC-004, p. 1 en 2. en DOC-005) valse geschriften betreffen zoals dit in de tenlastelegging is omschreven. Volgens de tekst van de tenlastelegging zou op deze facturen in strijd met de waarheid zijn vermeld dat [naam B.V. 1] betalingen heeft gedaan aan [naam B.V. 2] Dat [naam B.V. 1] die betalingen daadwerkelijk heeft gedaan blijkt echter niet uit de betreffende facturen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het valselijk opmaken van deze facturen en van het voorhanden hebben en gebruiken van deze facturen.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte € 356.527,79 heeft witgewassen, waarvan € 100.000,- als medepleger samen met medeverdachte [persoon 1] . Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte als medepleger het onder 2 genoemde geschrift 3 (DOC-006) valselijk heeft opgemaakt en dat hij als pleger de onder 2 genoemde geschriften 3 (DOC-006) en 4 (DOC-007) heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt tot die conclusies op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend uit wettige bewijsmiddelen. [1]
Op 12 januari 2016 wordt op bankrekening [bankrekeningnummer 1] (hierna: [bankrekeningnummer 1] ) ten name van [naam B.V. 1] [2] een bedrag van € 356.527,79 bijgeschreven, afkomstig van [naam bedrijf 1] . Diezelfde dag wordt er € 355.500,- overgeboekt naar de zakelijke spaarrekening van [naam B.V. 1] met hetzelfde rekeningnummer.
Tussen 13 en 29 januari 2016 wordt er vanaf de spaarrekening gefaseerd € 278.500,- teruggeboekt naar de betaalrekening, waarvandaan vervolgens gefaseerd € 266.500,- wordt overgeboekt naar andere rekeningen. [3] Over deze overboekingen blijkt het volgende uit het dossier.
Op 19 januari 2016 wordt van de genoemde betaalrekening in totaal € 100.000,- naar [naam bedrijf 2] [4] overgemaakt, waarbij in de omschrijving verwezen wordt naar het betalen van een ‘factuur inzake de aankoop van een mann’. Vervolgens wordt op
26 januari 2016 bij twee pintransacties in totaal € 6.000,- contant opgenomen vanaf de rekening van [naam bedrijf 2] . Op 29 januari 2016 wordt op een ABN-AMRO-kantoor in Nijmegen € 90.000,- contant opgenomen en tussen 3 en 19 februari 2016 wordt in totaal nog € 3.700,- contant opgenomen. [5]
Tussen 13 januari en 1 februari 2016 wordt in totaal € 68.000,- overgemaakt naar
[persoon 2] [6] . Dit geld wordt in deze periode (vrijwel) geheel contant opgenomen of overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte en zijn vrouw, [bankrekeningnummer 2] (hierna: [bankrekeningnummer 2] ). [7]
Tussen 15 en 27 januari 2016 wordt in totaal € 38.500,- overgemaakt naar een tweede bankrekening van [naam B.V. 1] , [bankrekeningnummer 3] (hierna: [bankrekeningnummer 3] ). In diezelfde periode is hiervan € 30.000,- contant opgenomen. [8]
Tussen 14 en 27 januari 2016 wordt vanaf bankrekening [bankrekeningnummer 1] in totaal € 60.000,- overgemaakt naar [bankrekeningnummer 2] . Hiervan wordt in totaal € 37.000,- contant opgenomen.
Een groot deel van het resterende geld dat in deze periode wordt bijgeschreven vanaf [bankrekeningnummer 1] en de bankrekening van [persoon 2] wordt overgemaakt naar een bankrekening op naam van de dochter van verdachte, [persoon 3] . [9]
Vanaf de bankrekening van [persoon 2] en de rekeningen [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 2] is vanaf 12 januari 2016, de dag dat het geldbedrag van € 356.527,79 werd bijgeschreven op rekening [bankrekeningnummer 1] , tot en met 1 februari 2016 € 117.000,- contant opgenomen. Daarnaast is tot en met 19 februari 2016 ook nog € 99.700,- contant opgenomen vanaf de rekening van [naam bedrijf 2] .
Uit het dossier blijkt verder het volgende over de herkomst van het geldbedrag van € 356.527,79.
Volgens [persoon 4] van [naam bedrijf 3] zou [naam bedrijf 1] voor $ 393.519,25 aandelen overnemen van [naam bedrijf 3] . [10] Uit de betalingsopdracht blijkt dat het geldbedrag, omgerekend € 356.577,79 [11] is overgemaakt naar een bankrekening, eindigend op [bankrekeningnummer 1] en met als rekeninghouder [persoon 4] . [12] Uit onderzoek van de Belgische politie blijkt dat op de computer van [persoon 4] malware is aangetroffen, waaronder Hawkeye-malware die verantwoordelijk was voor het onderscheppen van e-mailverkeer. [13] In de originele Duitstalige overeenkomst tussen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] is het Belgische bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] vermeld, evenals in de Engelstalige vertaling van de originele overeenkomst. [14] In de door [naam bedrijf 1] per e-mail van [naam bedrijf 3] ontvangen overeenkomsten is [bankrekeningnummer 1] als rekeningnummer vermeld. [15]
Naar aanleiding van de bijschrijving op 12 januari 2016 en de daaropvolgende geldstromen wordt door [naam bank] onderzoek verricht. In dat kader wordt op 4 februari 2016 aan verdachte om informatie gevraagd. Verdachte geeft op 15 februari 2016 per e-mail aan dat de bijschrijving van € 356.527,79 terecht is en dat het geld bestemd is voor het oprichten van een transportonderneming in Nederland. Verdachte merkt daarbij op dat het eigenlijk de bedoeling was dat op 8 januari 2016 een bedrag van € 737.880,- zou worden overgemaakt, maar dat in plaats daarvan het bedrag van € 356.527,79 is overgemaakt. Nadat [naam bank] om onderbouwende stukken heeft gevraagd, stuurt verdachte op 17 februari 2016 een viertal bijlagen op. [16] Het gaat onder andere om een ondertekende koopovereenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam B.V. 1] (DOC-006) en een kopie van een betalingsopdracht inzake € 737.880,- (DOC-007). [17]
DOC-006 betreft een koopovereenkomst waarbij verkoper [naam bedrijf 2] voor € 100.000,- een gebruikte MAN vrachtwagen verkoopt aan koper [naam B.V. 1]
De overeenkomst, gedateerd op 25 januari 2016. is zowel namens koper als verkoper ondertekend. [18] [persoon 1] verklaarde dat hij deze overeenkomst heeft ondertekend en dat deze door verdachte is opgesteld. [19] Op de computer van verdachte is ook een Word-versie van de overeenkomst aangetroffen (DOC-099). Uit de document-eigenschappen komt naar voren dat [persoon 5] [de rechtbank begrijpt: verdachte] de auteur is. [20]
DOC-007 betreft een kopie van een betalingsopdracht waarop is vermeld dat [naam bedrijf 1] op 8 januari 2016 de opdracht heeft gegeven om € 737.880,- over te maken naar rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] . De rekeninghouder is volgens de betalingsopdracht [persoon 6] uit Amsterdam. [21]
Overwegingen
Uit de hiervoor genoemde gang van zaken rond de bijschrijving op [bankrekeningnummer 1] van het bedrag van € 356.527,79 blijkt dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is (computervredebreuk, oplichting). De vervolgtransacties laten ook zien dat verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet door het contant op te nemen.
Voor de rechtbank staat ook vast dat verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Op de betaalrekening van het bedrijf van verdachte komt zonder zakelijke basis een heel groot geldbedrag binnen en verdachte verplaatst dit geldbedrag direct naar de zakelijke spaarrekening en in de weken daarna wordt het geld over verschillende bankrekeningen verspreid en grotendeels contant opgenomen. Om naar [naam bank] toe de schijn op te houden dat sprake is van legale transacties, wordt gebruik gemaakt van de hieronder te bespreken valse geschriften.. Wat betreft de € 100.000,- die is overgemaakt naar [naam bedrijf 2] en vanaf die rekening grotendeels contant is opgenomen, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [persoon 1] . Die samenwerking blijkt ook uit het gezamenlijk opmaken van een valse overeenkomst die door verdachte is gebruikt ter onderbouwing voor [naam bank] .
De koopovereenkomst (DOC-006) is een valse overeenkomst en verdachte en [persoon 1] wisten dit ook, omdat in werkelijkheid door [naam bedrijf 2] nooit een vrachtwagen is verkocht aan [naam B.V. 1] Dat [naam bedrijf 2] over een MAN-vrachtwagen zou hebben beschikt om aan [naam B.V. 1] te kunnen leveren, zou moeten blijken uit een pro-formafactuur van [naam bedrijf 4] aan [naam bedrijf 2] (DOC-008) die gelijktijdig met DOC-006 aan [naam bank] is verstrekt. [22] [persoon 7] heeft verklaard dat de vrachtwagen waarop de pro-forma factuur (DOC-008) betrekking heeft, uiteindelijk niet is verkocht aan [naam bedrijf 2] . [23]
De kopie van de betalingsopdracht (DOC-007) is eveneens vals omdat daarin ten onrechte de indruk wordt gewekt dat [naam bedrijf 1] de opdracht heeft gegeven om € 737.880,- over te maken naar de bankrekening van [naam B.V. 1] Verdachte heeft dit ook geweten omdat er geen zakenrelatie is tussen [naam B.V. 1] en [naam bedrijf 1] en verdachte deze betalingsopdracht heeft opgevoerd als bewijs voor een bestaande zakenrelatie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 12 januari 2016 tot en met 19 februari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een geldbedrag van in totaal 356.527,79 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 2
in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 17 februari 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een koopovereenkomst (DOC-006),
valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en bestaande die valsheid hierin dat hij en zijn mededader op deze koopovereenkomst valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat
[naam bedrijf 2] een MAN vrachtwagen aan [naam B.V. 1] heeft verkocht voor 100.000 euro;
en
in de periode van 14 oktober 2015 tot en met 17 februari 2016 in Nederland,
opzettelijk valse geschriften voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
een koopovereenkomst (DOC-006), en
een kopie van een betalingsopdracht (DOC-007),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk voorhanden gehad en overhandigd aan de [naam bank] bank, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst,
en bestaande die valsheid hierin dat op deze koopovereenkomst en kopie van betalingsopdracht valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat
[naam bedrijf 2] een MAN vrachtwagen aan [naam B.V. 1] heeft verkocht voor 100.000 euro, respectievelijk
[naam bedrijf 1] op 8 januari 2016 een betalingsopdracht heeft gedaan aan [naam B.V. 1] . voor een bedrag van 737.880 euro,
terwijl genoemde levering van het goed en genoemde betaling in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 3.3.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 350.000,-. Dit is geld dat door computervredebreuk en oplichting niet aan [naam bedrijf 3] is overgemaakt, maar naar de bankrekening van verdachte. Als gevolg hiervan is de zakendeal tussen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] niet doorgegaan en is het met de deal gemoeide geld buiten bereik van deze partijen gekomen.
Het grootste deel van het geld is uit het zich geraakt nadat verdachte of zijn mededader het geld contant heeft opgenomen. Slechts een deel van het geld (ongeveer € 100.000,-) is door de bank veiliggesteld.
Daarnaast heeft verdachte gebruik gemaakt van valse geschriften in een poging om de bank om de tuin te leiden in een onderzoek naar de rechtmatigheid van de gepleegde transacties, waarmee verdachte het toezicht van de bank op de integriteit van het betalingsverkeer heeft gefrustreerd.
De rechtbank kan niet vaststellen in hoeverre verdachte zelf daadwerkelijk heeft kunnen profiteren van het witgewassen geld of dat het geld voornamelijk aan anderen ten goede is gekomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen kijkt de rechtbank ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt.
De rechtbank zal bij dit oriëntatiepunt aansluiting zoeken. Vervolgens kan rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met straf verhogende of straf verlagende omstandigheden. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen de € 250.000,- en de € 500.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals dat ook tot uitdrukking wordt gebracht in genoemd oriëntatiepunt kan niet worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat verdachte na een deel van de bewezen feiten is veroordeeld in een andersoortige fraudezaak. De rechtbank heeft dit gezien, maar dat heeft verder geen invloed op de hoogte van de straf.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de redelijke termijn in deze strafzaak is overschreden. Verdachte is op 15 november 2018 in verzekering gesteld en de rechtbank doet twee jaar en elf maanden later, op 14 oktober 2021, uitspraak. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om uit te gaan van een langere redelijke termijn dan het uitgangspunt van twee jaar. Gelet daarop is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden.

7.Beslag

7.1.
Beslaglijst
Onder verdachte is beslag gelegd op een vordering op rekening [bankrekeningnummer 5] (op naam van de dochter van verdachte).
7.2.
Verbeurdverklaring
De officier van justitie vordert dat de vordering verbeurd verklaard wordt.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen een eventuele verbeurdverklaring.
De rechtbank zal de in beslag genomen vordering verbeurd verklaren en het voorwerp is daar ook vatbaar voor. De bankrekening behoort toe aan de destijds minderjarige dochter van verdachte en de rekening is gebruikt voor het veiligstellen van een deel van het witgewassen geld.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 4.800,- aan vergoeding van materiële schade.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat de indiener van de vordering hiertoe door de benadeelde partij was gemachtigd. Net als de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering.
De rechtbank bepaalt daarbij dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten zullen dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 56, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
- (
(medeplegen van) witwassen;
Feit 2
-
medeplegen van valsheid in geschrift
en
opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
2 1.00 STK Vorderingen
ABN AMRO Bank rekeningnr: [bankrekeningnummer 5]
Verklaart benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2021.
[Bijlage {...}]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]
19.[...]
20.[...]
21.[...]
22.[...]
23.[...]