ECLI:NL:RBAMS:2021:6982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
81/139018-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verband met overtreding van de REACH-verordening, waarbij verdachte niet de normadressaat was

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een B.V. die werd beschuldigd van het opzettelijk in strijd handelen met artikel 56, eerste lid, van de Verordening (EG) 1907/2006, ook wel bekend als de REACH-verordening. De verdachte werd verweten in februari 2017 trichlooretheen aan een ander te hebben geleverd als downstreamgebruiker. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. D.M. Benammar, de rechtbank verzocht om de verdachte vrij te spreken, omdat deze als distributeur moet worden aangemerkt en niet als downstreamgebruiker. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.F.J. Martens, heeft dit standpunt ondersteund en aangevoerd dat de verdachte niet de normadressaat is van de ten laste gelegde overtreding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging terecht aanvoert dat de verdachte als distributeur moet worden aangemerkt volgens de definities in de Verordening. Dit betekent dat de verbodsbepaling van artikel 56, eerste lid, niet op de verdachte van toepassing is, omdat deze niet als normadressaat kan worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks de verjaringstermijn, omdat de termijn tussen de strafbeschikking en de dagvaarding korter was dan drie jaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de eerder uitgebrachte strafbeschikking vernietigd en het ten laste gelegde feit niet bewezen verklaard, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting van 23 september 2021, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet schuldig is aan de hem ten laste gelegde overtreding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81/139018-18
Datum uitspraak: 23 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[naam B.V.],
gevestigd op het [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.M. Benammar, en van wat [naam] (indirect bestuurder) en mr. M.F.J. Martens (raadsman) namens verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij in februari 2017 opzettelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 56, eerste lid, van Verordening (EG) 1907/2006 (hierna: de Verordening) door als downstreamgebruiker trichlooretheen aan een ander te leveren.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft aangevoerd dat voor zover aan verdachte een overtreding is ten laste gelegd, deze overtreding is verjaard omdat sinds het uitbrengen van de strafbeschikking meer dan drie jaren zijn verstreken.
De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is, omdat sprake is van een misdrijf.
De rechtbank vindt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is, ook voor zover aan verdachte (impliciet subsidiair) een overtreding ten laste is gelegd. De termijn tussen het betekenen van de strafbeschikking en het betekenen van de dagvaarding is korter dan drie jaar, zodat de verjaring tijdig opnieuw is gestuit.

4.Vrijspraak

De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, omdat verdachte aangemerkt moet worden als ‘distributeur’ in de zin van de Verordening (art. 3 onder 14) en om die reden niet is aan te merken als ‘downstreamgebruiker’ in de zin van de Verordening (art. 3 onder 13). Omdat de verbodsbepaling van artikel 56, eerste lid, van de Verordening niet ook de distributeur als normadressaat heeft, kan niet bewezen worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, onder andere omdat verdachte is aan te merken als distributeur, en dus niet als downstreamgebruiker in de zin van de Verordening.
De rechtbank vindt – net als de officier van justitie en de raadsman – dat verdachte moet worden aangemerkt als een distributeur in de zin van de Verordening. Omdat verdachte niet de normadressaat is van de aan haar ten laste gelegde verboden gedraging, kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vernietigt de eerder uitgebrachte strafbeschikking.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2021.
Bijlage
[…]