ECLI:NL:RBAMS:2021:6977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
13994006-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen en valsheid in geschrift

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen en valsheid in geschrift. De verdachte, eigenaar van een eenmanszaak, werd beschuldigd van het op de markt brengen van D-Carvone, een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel, in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 februari 2019. Tijdens een inspectie door de NVWA op 11 februari 2019 werd 250 kilogram D-Carvone aangetroffen in de bedrijfsadministratie van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte D-Carvone had verkocht aan akkerbouwers, terwijl hij wist dat het middel niet was toegelaten als gewasbeschermingsmiddel in Nederland. De verdachte had ook koopovereenkomsten opgesteld die valselijk waren gedateerd op 28 september 2018, terwijl deze in werkelijkheid later waren ondertekend. De rechtbank vond beide ten laste gelegde feiten bewezen en legde een taakstraf op van 90 uur op, met vervangende hechtenis van 45 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn in deze zaak, wat leidde tot een verlaging van de taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994006-20 (Promis)
Datum uitspraak: 17 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.J. Roest Crollius naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 februari 2019 heeft schuldig gemaakt aan:
het in strijd met verordening (EG) 1107/2009 op de markt brengen van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel (D-Carvone);
het valselijk opmaken van koopovereenkomsten.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte is eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] . [2] Op 11 februari 2019 heeft de NVWA bij [naam eenmanszaak] een bedrijfsinspectie uitgevoerd. Tijdens deze inspectie is een digitale kopie van de bedrijfsadministratie in beslag genomen. [3] In een door verdachte gehuurde opslagloods en in de bedrijfswagen van verdachte is door de verbalisanten in totaal 250 kilogram D-Carvone (CAS 2244-16-8) aangetroffen. [4] Uit het onderzoek naar de in beslag genomen administratie blijkt op basis van verkoopfacturen dat na 1 oktober 2018 872 kilogram D-Carvone is afgeleverd, [5] waaronder 50 kilogram die later retour is gestuurd en in de bedrijfswagen van verdachte is aangetroffen. De partij D-Carvone is door verdachte op 28 september 2018 besteld en door de leverancier op 29 oktober 2018 uitgeleverd. [6] Verdachte heeft op zitting bekend dat hij DCarvone na 1 oktober 2018 heeft afgeleverd bij zijn afnemers. Verdachte heeft op zitting verder verklaard dat zijn afnemers akkerbouwers waren die D-Carvone op hun bedrijf zouden gaan gebruiken. Hij heeft ook geadviseerd over het gebruik. Hij dacht niet dat zijn klanten D-Carvone als aroma gebruikt hebben. [7]
In de bedrijfsadministratie van verdachte zijn ook koopovereenkomsten roerende zaken aangetroffen, waaronder overeenkomsten met [naam eenmanszaak] als verkoper en met maatschap [naam 1] en [naam 2] en maatschap [naam maatschap] als kopers. Beide overeenkomsten zijn door verkoper en koper ondertekend. Op de overeenkomsten staat telkens dat deze gesloten en ondertekend zijn op 28 september 2018. [8]
[naam 1] verklaarde dat hij bij verdachte twee keer één blik carvon heeft gekocht en dat deze blikken geleverd zijn rond de factuurdata van 15 november 2018 en 19 januari 2019. Hij heeft de overeenkomst d.d. 28 september 2019 [de rechtbank begrijpt: 2018] ondertekend en deze overeenkomst is rond de tweede facturering/levering uitgereikt. Hij heeft tijdens het ondertekenen geen acht geslagen op de datum van de overeenkomst. [naam 1] heeft carvon gekocht om zijn eigen pootaardappelen te behandelen, zodat ze kiemrust kregen. [9] [De rechtbank begrijpt dat in deze verklaring met carvon wordt bedoeld: D-Carvone.]
[naam 3] , een van de maten van de maatschap [naam maatschap] , verklaarde dat hij begin november 2019 [de rechtbank begrijpt: 2018] één blik d-Carvon geleverd heeft gekregen. Hij heeft de overeenkomst d.d. 28 september 2019 [de rechtbank begrijpt: 2018] ondertekend op het moment van de overdracht van D-carvon. Hij heeft toen niet de hele overeenkomst gelezen en heeft getekend alsof het een bon van een pakketbezorger was. De maatschap heeft het middel gekocht voor de kiemremming van de pootaardappelen. [10] [De rechtbank begrijpt dat in deze verklaring met d-Carvon en D-carvon wordt bedoeld: D-Carvone.]
Verdachte heeft op zitting verklaard dat de overeenkomsten op de dag van de aflevering van het product zijn getekend en dat die aflevering ook na 1 oktober 2018 geweest kan zijn. [11]
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat beide ten laste gelegde feiten niet zijn bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
Wat betreft feit 1 voert de verdediging in de eerste plaats aan dat de gedragingen van verdachte niet onder de werkingssfeer van Verordening (EG) 1107/2009 vallen, omdat verdachte geen gewasbeschermingseffect heeft geclaimd bij de verkoop van D-Carvone. Voor zover de rechtbank vindt dat wel sprake is van een gewasbeschermingsmiddel, vindt de verdediging dat verdachte profiteert van lijst III van de Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen (hierna: Rub). De verdediging wijst in dat verband op een eerdere strafzaak tegen verdachte waarbij verdachte is vrijgesproken (ECLI:NL:GHARL:2014:3361). Tot slot merkt de verdediging op dat in de ten laste gelegde periode geen sprake is van ‘op de markt brengen’ omdat verdachte dit uitlegt als het ‘aanbieden, verkopen en/of bestellen’ van het product en die handelingen heeft verdachte vóór 1 oktober 2018 verricht.
Wat betreft feit 2 voert de verdediging aan dat verdachte de overeenkomsten eind september 2018 heeft gemaakt met een getypte datum. De overeenkomsten zijn bij het afleveren van het product ondertekend als een soort bewijs van ontvangst. De omstandigheid dat ten tijde van het ondertekenen geen sprake was van een invuloefening, maakt dat geen sprake was van het vereiste oogmerk om het stuk als echt en onvervalst te gebruiken. Daarnaast stelt de verdediging dat de datum van de overeenkomst niet van belang was, omdat verdachte ervan uitgaat dat hij voor en na 1 oktober 2018 D-Carvone mocht verkopen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Daarvoor is het volgende van belang.
Feit 1
Uit de in de hiervoor in paragraaf 3.1 weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode D-Carvone heeft verkocht en afgeleverd bij zijn klanten.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of D-Carvone een gewasbeschermingsmiddel is in de zin van Verordening (EG) 1107/2009 (hierna: de Verordening) en dus of de Verordening van toepassing is op het door verdachte verkochte product. Artikel 2 (Werkingssfeer) luidde in de ten laste gelegde periode als volgt:
“1. Deze verordening is van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:
(…)
e) de beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten, met uitzondering van algen tenzij de producten op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten.
Deze middelen worden hierna „gewasbeschermingsmiddelen” genoemd.”
Uit de weergegeven verklaringen van [naam 1] en [naam 3] blijkt dat het door hun gekochte product bestemd was voor hun aardappelen om daarmee kiemremming/kiemrust te bewerkstelligen. Daaruit volgt dat het middel gebruikt wordt om de ongewenste groei van aardappelplanten te voorkomen of te beperken. Ook verdachte wist dat zijn afnemers het middel voor aardappels zouden gebruiken. Op vragen van de rechtbank kon verdachte geen afnemer noemen die D-Carvone niet voor aardappelen gebruikte maar als aroma (zoals het middel ook zou kunnen worden gebruikt). De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verdachte D-Carvone heeft verkocht als gewasbeschermingsmiddel en dat dus sprake is van een gewasbeschermingsmiddel waarop de Verordening van toepassing is.
De tweede vraag is of verdachte met zijn gedragingen D-Carvone binnen de ten laste gelegde periode ‘op de markt heeft gebracht’. In de Verordening wordt daaronder verstaan
“het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze verordening als op de markt brengen”(artikel 3 onder 9 van de Verordening). Uit deze definitie volgt dat ook het overdragen van D-Carvone aan een klant onder het begrip ‘op de markt brengen’ valt. Uit de verklaring van afnemers en de verklaring van verdachte volgt dat verdachte dit ook na 1 oktober 2018 heeft gedaan.
De laatste vraag is of D-Carvone in de betrokken lidstaat (Nederland) overeenkomstig de Verordening is toegelaten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) heeft geen toelating verleend voor het door verdachte verkochte DCarvone. Het middel is evenmin toegelaten op basis van een toelating in een ander land van de Europese Unie. Verdachte stelt echter dat hij zich kan beroepen op het overgangsrecht rondom de Rub-lijsten.
De Rub (Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen) was een regeling met lijsten met bestrijdingsmiddelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) waarop de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (hierna: Bmw) (de voorganger van de huidige Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Wgb)) niet van toepassing was. Op grond van lijst III van de Rub ging dit ook om d-carvon als aroma/additief in levensmiddelen (CAS-nummer 2244-16-8). Met de inwerkingtreding van de Wgb op 17 oktober 2007 vervielen de Bmw en de Rub. Het overgangsrecht van de Wgb bepaalde dat de middelen waarop de Rub op dat moment betrekking had met inwerkingtreding van de Wgb van rechtswege waren toegelaten totdat het Ctgb de toelating wijzigt, intrekt of op grond van de Wgb toelaat.
Voor zover D-Carvone als
gewasbeschermingsmiddelop grond van het overgangsrecht van de Rub vanaf 17 oktober 2007 van rechtswege was toegelaten (iets wat zowel door de Staatssecretaris van Economische zaken [12] als het Ctgb [13] is betwist) is het volgende van belang. Op 20 juni 2018 maakt het Ctgb [14] bekend dat de toepassingen van de Rub-lijst vervallen, met uitzondering van de in het bericht genoemde toepassingen. Voor de vervallen toepassingen geldt een respijttermijn voor afleveren tot en met 1 oktober 2018 en een respijttermijn voor opgebruik tot en met 1 oktober 2019. De lijst met toepassingen die op de Rub-lijst blijven staan, bevat geen ‘lijst III’-toepassingen en dus ook niet het door verdachte op de markt gebrachte DCarvone.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte in de ten laste gelegde periode D-Carvone in Nederland op de markt heeft gebracht, terwijl het middel niet overeenkomstig de Verordening was toegelaten en verdachte ook geen beroep kan doen op de Rub-lijst. Zou er al een beroep op het overgangsrecht zijn, dan verviel dat hoe dan ook per 1 oktober 2018.
Verdachte was hiervan ook op de hoogte, in het bijzonder omdat de NVWA per brief van 24 september 2018 verdachte heeft geïnformeerd over het aflopen van de respijttermijnen voor afleveren (1 oktober 2018) en gebruik (1 oktober 2019). De NVWA heeft ook aangekondigd dat na 1 oktober 2018 intensiever gehandhaafd zal worden. [15]
Feit 2
Uit de in paragraaf 3.1 weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde koopovereenkomsten heeft opgesteld en dat deze overeenkomsten in de ten laste gelegde periode door hem en de kopers zijn ondertekend. Daarmee zijn de overeenkomsten later ondertekend dan de dagtekening van de overeenkomsten van 28 september 2018.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte die overeenkomsten valselijk heeft opgemaakt en dat hij dit heeft gedaan met het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Daarvoor is het volgende van belang.
Bij het bespreken van feit 1 heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de respijttermijnen tot 1 oktober 2018 en 1 oktober 2019. Bij het opmaken van de overeenkomsten had verdachte klaarblijkelijk ook deze respijttermijnen voor ogen. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat de datum van de overeenkomsten (vlak) vóór 1 oktober 2018 ligt en in de overeenkomsten zelf onder punt 7 is opgenomen dat het product opgebruikt moet zijn voor 1 oktober 2019. [16]
Uit de e-mailcorrespondentie met de leverancier van verdachte blijkt ook dat deze vragen had over de toepassing en dat verdachte er alles aan gedaan heeft om de indruk te wekken dat het om aroma ging en dat hij het van belang vond om vast te leggen dat hij de ingekochte DCarvone vóór 1 oktober 2018 had ontvangen of betaald, zodat hij deze op papier ook vóór 1 oktober 2018 had kunnen uitleveren. De e-mailcorrespondentie met [naam 4] van [bedrijf] houdt onder meer het volgende in:
10-09-2018 [naam 4] : “
Due to the EU REACh regulation we must ask you about the application for which you use D-Carvone (CAS 2244-16-8) Otherwise we may not be able to offer you D-Carvone. Could you please give us some details about the application? Do you use it as food flavour?”
Verdachte: “
The arome is declared as food ingredient the last years.” [17]
14-09-2018 Verdachte: “
Is it possible to deliver on or before 28 September?” [18]
[naam 4] : “
We ould try our best to supply until 29 September, but kindly understand that we cannot guarantee. The standard lead time by air is 3 weeks, which would be approx.. 5-10th October.”
Verdachte: “
But is it possible to put expected delivery around 27 September on the sales confirmation (for administration arguments only).” [19]
20-09-2018 [naam 4] : “
we will not be able to reach the requested delivery date on 27th September delivered to you warehouse (…) So kindly understand that we usually do not promise any delivery date on our sales confirmation, which is not realistic.” [20]
28-09-2018 Verdachte:
“Can you send me a sales confirmation of the offer in the attachement, with a prompt payment against proforma invoice (…) It is actually important to arrange this today for my administration (payment before 1 Oktober).” [21]
Alle handelwijzen van verdachte duiden op een welbewust opereren en kunnen redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd. Dit wordt ondersteund door het grote financiële belang dat verdachte had om de verkoop voort te zetten.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte feit 2 in vereniging heeft begaan, omdat niet vastgesteld kan worden dat de kopers (ook) opzettelijk hebben gehandeld toen zij een overeenkomst ondertekenden met als dagtekening 28 september 2018, terwijl de overeenkomsten feitelijk op een latere datum zijn ondertekend. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 februari 2019 in Nederland,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009,
immers heeft hij D-Carvone, een gewasbeschermingsmiddel, op de markt gebracht terwijl dit in de betrokken lidstaat (Nederland) niet overeenkomstig genoemde verordening was toegelaten, immers was voor dit middel geen toelating door het Ctgb verleend, terwijl het middel wel als gewasbeschermingsmiddel, te weten kiemremmingsmiddel bij pootaardappelen werd verkocht en gebruikt;
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 11 februari 2019 in Nederland,
− koopovereenkomst roerende zaken tussen [naam eenmanszaak] en [naam 1] en [naam 2] [DOC.00203] en
− koopovereenkomst roerende zaken tussen [naam eenmanszaak] en [naam maatschap] [DOC.00207]
zijnde elk een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid vermeld als datum van opmaak en ondertekening 28 september 2018, terwijl in werkelijkheid de overeenkomsten op een andere en latere datum werden ondertekend,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 3.1 en 3.4.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 90 uren. Daarvoor vindt zij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich met het verkopen van D-Carvone niet gehouden aan de regelgeving die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen reguleert. Daarmee heeft verdachte het door hem verkochte product onttrokken aan de beoordeling of het voor de toepassing als gewasbeschermingsmiddel schadelijk is voor het milieu en/of de volksgezondheid. Verdachte heeft immers geen verzoek tot toelating van D-Carvone als gewasbeschermingsmiddel gedaan. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen niet in te zien door te blijven benadrukken dat het middel wel is toegestaan als het als aroma wordt toegepast. Dat het middel voor een andere toepassing veilig gebruikt kan worden, betekent echter nog niet dat het ook veilig als gewasbeschermingsmiddel gebruikt kan worden. In elk geval is het niet aan verdachte om dat zelf te bepalen. Daarvoor gelden juist die regels waaraan verdachte zich niet heeft gehouden.
Verdachte is calculerend te werk gegaan door zijn leverancier onjuiste informatie te verstrekken over het beoogde gebruik, en daarmee om de tuin te leiden. Verdachte heeft ook zijn afnemers in de problemen geholpen door hen een valse overeenkomst te laten ondertekenen, waardoor zij (naar achteraf bleek ten onrechte) ook als verdachte werden aangemerkt. . Daarmee heeft verdachte de schijn proberen te wekken dat hij het product voor 1 oktober 2018 geleverd had. Dit allemaal voor zijn eigen financiële gewin.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank neemt als beginpunt voor de redelijke termijn de datum van het bedrijfsbezoek aan het bedrijf van verdachte (11 februari 2019). De rechtbank doet 2 jaar en 7 maanden later op 17 september 2021 uitspraak. De rechtbank ziet in deze zaak geen redenen om uit te gaan van een langere termijn dan het uitgangspunt van twee jaar. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak met zeven maanden is overtreden. De rechtbank zal deze overschrijding compenseren door de op te leggen taakstraf met tien procent te verlagen en in plaats van een taakstraf van 100 uren, een taakstraf van 90 uren opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
  • 28 van Verordening (EG) 1107/2009.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
Feit 2
-
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
90 (negentig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 (vijfenenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2021.
Bijlage
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.DOC-00001.
3.Relaasproces-verbaal, pag. 21.
4.Relaasproces-verbaal, pag. 23.
5.DOC-00089.
6.DOC-00089.
7.Verklaring van verdachte op de zitting van 3 september 2021.
8.DOC 00203-00204 en DOC 00207-00208.
9.AMB 00001-00002.
10.AMB 00025-00026.
11.Verklaring van verdachte op de zitting van 3 september 2021.
12.
13.
14.
15.DOC 00078-00079.
16.DOC 00204 en DOC 00208.
17.DOC 00152.
18.DOC 00151.
19.DOC 00150.
20.DOC 00148.
21.DOC 00147.